Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:163
Zaaknummer
240176
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet tegen beslissing van de voorzitter om de klacht tegen de deken niet te verwijzen.
Uitspraak
Beslissing van 18 augustus 2025 in de zaak 240176
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het hof in de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE
1.1 Met de beslissing van 11 juli 2024 heeft de voorzitter van het hof het verzoek van klager tot verwijzing van de klacht tegen verweerder afgewezen. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2024:191 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.2 Het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter is op 16 juli 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Behalve het verzetschrift bevat het dossier de stukken die in verband met het verwijzingsverzoek aan het hof zijn verstrekt. Het dossier bevat daarnaast - het verweerschrift van de deken; - de repliek; - de dupliek.
1.3 Het hof heeft het verzet behandeld in raadkamer.
2 HET VERZET
De gronden van verzet 2.1 Klager maakt in zijn verzetschrift duidelijk dat hij zich niet gehoord voelt door verweerder, maar ook niet door (onder meer) andere dekens, de NOvA en de (plaatsvervangende) voorzitter(s) van het hof. Het hof begrijpt het verwijt van klager aan verweerder aldus, dat verweerder zijn onderzoek is gestart op basis van ‘zelf verzonnen’ vragen, waarmee de klacht snel is afgerond en teniet gedaan. Verweerder had de opdracht van het hof moeten weigeren in plaats van zonder hoor en wederhoor een waardeloos feitenonderzoek te verrichten. Bij repliek heeft klager – naast vele andere verwijten aan verweerder en meerdere anderen – nog toegevoegd dat de klacht ook verband houdt met beïnvloeding van en/of door de ‘indirect’ aangeklaagden. Verweerder heeft nagelaten iets te doen. Klager voelt zich buitengesloten en niet serieus genomen, omdat verweerder zijn vragen ook aan klager had kunnen stellen.
Het verweer 2.2 Verweerder had opdracht gekregen om de klacht van klager tegen een andere deken te onderzoeken en heeft dat gedaan. Hij heeft vragen gesteld aan het hof, omdat de opdracht hem niet duidelijk was. Het was juist in het belang van klager dat zijn klacht op correcte wijze werd geformuleerd. Nadat het hof hem had geantwoord, heeft verweerder zijn onderzoek voortgezet en afgerond met een dekenstandpunt. Klager is in de gelegenheid gesteld de klacht voor te leggen aan de Raad van Discipline, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Verweerder ziet niet in hoe hij zijn onderzoek anders of beter had moeten inrichten. Klager voert aan dat verweerder de hem gegeven opdracht had moeten weigeren, maar miskent dat verweerder die vrijheid niet heeft. Anders dan klager stelt, heeft hij voldoende de gelegenheid gehad om zijn standpunt kenbaar te maken. Van de mogelijkheid om dat mondeling te doen heeft klager geen gebruik gemaakt, maar hij heeft verweerder wel een groot aantal e-mails gestuurd en die mails zijn meegenomen in het onderzoek. Het verwijt van klager dat hij niet gehoord is, is dan ook niet terecht.
2.3 Als klager het niet eens is met de visie van verweerder, had hij de klacht moeten voorleggen aan de tuchtrechter. Verweerder begrijpt het probleem van klager wel, maar kan dat niet oplossen. Klager heeft teleurstellende ervaringen met (advocaten van) ARAG, die hem niet hebben/heeft kunnen helpen bij de oplossing van zijn problemen met slaapapneu(-apparatuur). Volgens klager zijn de NOvA en de toezichthoudende dekens mede verantwoordelijk voor zijn teleurstellende ervaringen, maar verweerder ziet dat echt anders. Dekens hebben in het klachtproces alleen een onderzoekende rol en dat lijkt klager te miskennen.
3 BEOORDELING
Verzet mogelijk? 4.1 De beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is ingesteld, ziet op de situatie als bedoeld in artikel 46c lid 5 Advw. In dit artikel is bepaald dat de voorzitter klachten tegen dekens verwijst naar een deken van een andere orde om de klacht te laten onderzoeken en af te handelen. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van afwijzing van het verzoek en ook niet in een bijbehorend rechtsmiddel tegen die afwijzing. Het hof is echter van oordeel dat verzet mogelijk moet zijn als de voorzitter het verwijzingsverzoek afwijst. Om die reden heeft het hof de mogelijkheid van verzet tegen afgewezen verwijzingsverzoeken vastgelegd in artikel 13 van het procesreglement.
Maatstaf 4.2 Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
Overwegingen 4.3 De voorzitter heeft het verzoek tot verwijzing afgewezen, omdat van een duidelijke, concreet onderbouwde klacht geen sprake was. Daarmee was ook niet duidelijk waarnaar onderzoek gedaan zou moeten worden.
4.4 Voor zover klager in het verzet zijn – algehele – onvrede over dekens in het algemeen en anderen dan verweerder persoonlijk heeft uitgesproken, kan hem dat niet baten. Daaruit valt nog steeds geen duidelijke en concrete klacht jegens verweerder te destilleren. Ook het verwijt van klager dat verweerder de hem door het hof gegeven opdracht (om onderzoek te doen naar klagers klacht tegen een andere deken) had moeten weigeren, kan niet tot een geslaagd verzet leiden. De deken had immers niet de mogelijkheid de opdracht te weigeren.
4.5 Wat klager voor het overige heeft aangevoerd, voor zover zich dat al richt op het handelen of nalaten van verweerder, houdt verband met de wijze waarop verweerder zijn onderzoek heeft ingericht en uitgevoerd, alsmede met de daaruit voortvloeiende conclusies in het dekenstandpunt. Het recht om een klacht in te dienen tegen de deken is echter niet bedoeld om louter ongenoegen over de wijze waarop de deken zijn werk uitvoert of laat uitvoeren tot uiting te brengen. Voor zover klager het daarmee en/of met de inhoud van het dekenstandpunt niet eens is, had hij de mogelijkheid moeten benutten om de klacht na betaling van het griffierecht te laten voorleggen aan de tuchtrechter (de Raad van Discipline), die de klacht zelfstandig en onafhankelijk van het dekenstandpunt beoordeelt. Dat klager van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, moet voor zijn eigen rekening blijven en kan in de onderhavige procedure niet tot een ander oordeel leiden.
4.6 Het hof verklaart op grond van het voorgaande het verzet van klager ongegrond.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en A. Groenewoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 augustus 2025.
