Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:138

Zaaknummer

25-072/A/A

Zaaknummer

25-073/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; (gedeeltelijk) gegronde klacht over de advocaten van de wederpartij. Verweerders hebben de wijze waarop hun kantoorgenoot, een (potentiële) getuige heeft benaderd in de procedure waarin zij als procesadvocaten optreden voor de wederpartij niet als onbehoorlijk aangemerkt, maar dit gedrag juist verdedigd. Met deze houding hebben verweerders laten zien onvoldoende gewicht toe kennen aan het belang van gedragsregel 22, die beoogt de onafhankelijkheid van getuigen te waarborgen en ongeoorloofde beïnvloeding te voorkomen. Een waarschuwing met kostenveroordeling is passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 11 augustus 2025 in de zaken 25-072/A/A en 25-073/A/A  naar aanleiding van de klachten van:

klaagster  gemachtigden: mrs. E. Lievens en R.W. de Bruin

over

verweerders gemachtigde verweerders: mr. P.J. Soede 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij klachtbrief van 30 april 2024 en klachtformulier van 3 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerders en hun kantoorgenoot, mr. K. 1.2    Op 3 februari 2025 heeft de raad van de deken het klachtdossier met kenmerken 2341539/JS/AS en 2341541/JS/AS over verweerders ontvangen. Bij separate aanbiedingsbrief heeft de raad eveneens op 3 februari 2025 het klachtdossier over mr. K ontvangen. Deze klacht is bij de raad geregistreerd onder het kenmerk 25-071/A/A.   1.3    De klachten over verweerders zijn op de zitting van de raad van 30 juni 2025 gelijktijdig behandeld met de klacht over hun kantoorgenoot mr. K. Daarbij waren namens klaagster haar gemachtigden aanwezig en waren eveneens verweerders, mr. K en hun gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de namens verweerders op 18 februari 2025 en 2 juni 2025 nagezonden stukken en van de namens klaagster op 10 juni 2025 en 18 juni 2025 nagezonden stukken. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Tijdens de Coronapandemie is op 16 februari 2021 op het kantoor van verweerders de Stichting Open Nederland (SON) opgericht om voor het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) een landelijk netwerk van testlocaties op te zetten ten behoeve van Testen voor Toegang. In verband hiermee is tussen VWS en SON een overeenkomst gesloten. Mr. K heeft in de periode van februari 2021 tot 22 maart 2022 onderdeel uitgemaakt van de zogenoemde programmadirectie van SON. Vanaf de oprichting van SON (16 februari 2021) tot 15 april 2021 heeft SON ingeschreven gestaan op het huisadres van mr. K. 2.3    Klaagster is een van de testaanbieders met wie SON -via een aanbesteding- vervolgens een opdrachtovereenkomst heeft gesloten voor het opzetten en exploiteren van testlocaties. In de opdrachtovereenkomst is een geheimhoudingsplicht overeengekomen.  2.4    SON heeft zich in dit proces van overeenkomsten sluiten laten bijstaan door, onder meer, mr. K en andere advocaten van het advocatenkantoor van verweerders (hierna het kantoor).  2.5    De heer B heeft voor SON uit hoofde van de opdrachtovereenkomst werkzaamheden verricht.   2.6    Vanaf maart 2022 was SON niet meer actief voor het programma Testen voor Toegang omdat het (landelijk) beleid was gewijzigd waardoor het niet langer nodig was om burgers via de Coronacheck-app toegang te geven tot het sociale leven. De werkzaamheden van de testaanbieders, waaronder klaagster, zijn met ingang van 22 maart 2022 beëindigd.  2.7    Tussen SON en klaagster is een geschil ontstaan over de financiële afrekening van de diensten van klaagster aan SON. Dit heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank Amsterdam. Klaagster heeft in deze procedure betaling gevorderd van de aan SON gestuurde facturen. SON heeft betaling van deze facturen opgeschort omdat SON vragen had over de door klaagster gefactureerde diensten. SON heeft (in reconventie) op haar beurt gedeeltelijke terugbetaling gevorderd van de aan klaagster uitbetaalde vergoedingen. SON heeft zich in deze procedure laten bijstaan door verweerders. Mr. K adviseerde SON op arbeidsrechtelijk vlak. 2.8    Op 27 maart 2024 heeft klaagster een conclusie van antwoord in reconventie genomen, waarbij als productie een verklaring van de heer B van 6 maart 2024 is overgelegd en de heer B als getuige zijdens klaagster vermeld.  2.9    Bij e-mail van 29 maart 2024 heeft mr. K het volgende aan de heer B geschreven, voor zover relevant: “Ik schrijf u in u[w] hoedanigheid van bestuurder (…). op verzoek van [SON] naar aanleiding van het volgende. SON heeft kennis genomen van de conclusie van antwoord in reconventie van [klaagster] en heeft de door u ondertekende verklaring d.d. 6 maart 2024 die [klaagster] in het geding heeft gebracht met ongenoegen en verbazing gelezen. U heeft met het afgeven van deze verklaring in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken gehandeld. Ik doel onder meer op hetgeen in artikel 2.6 en in artikel 9 (Geheimhouding) in de opdrachtovereenkomst tussen partijen is overeengekomen. SON overweegt (…) u aansprakelijk te stellen voor de schade die zij als gevolg van uw verklaring leidt.  Om er zeker van te zijn dat u de gemaakte afspraken niet nogmaals overtreedt dan wel blijft overtreden, verzoek ik u dringend om mij per omgaande maar in ieder geval niet later dan dinsdag 2 april te laten weten welke andere testaanbieders u hebben benaderd in verband met de juridische afwikkeling tussen deze testaanbieder(s) en SON en of u reeds andere verklaringen heeft opgesteld of laten opstellen voor andere testaanbieders dan [klaagster]. Mocht u andere verklaringen hebben afgegeven in welke vorm dan ook, dan verzoek en zo nodig sommeer ik u om deze in te trekken, mij een kopie van deze verklaring(en) te verstrekken en een kopie van het bericht waaruit blijkt dat u deze verklaring(en) intrekt.  Het bestuur van SON wenst u op woensdag 10 april persoonlijk te spreken over uw verklaring voor [klaagster]. Ik nodig u hierbij uit om op 10 april om 10:30 uur op ons kantoor te zijn.” 2.10    Op 2 april 2024 heeft (de advocaat van) klaagster verweerders verzocht zich te onthouden van verdere beïnvloeding van de heer B. 2.11    Bij e-mail van 3 april 2024 heeft verweerder 2, ook namens verweerder 1, als volgt geantwoord, voor zover relevant:  “Zoals wij van [mr. K] begrepen, heeft zij [de heer B] op verzoek van [SON] aangeschreven in verband met de tussen SON en [de heer B] bestaande opdrachtovereenkomst. (…) Nu tussen [de heer B] en SON nog altijd sprake is van (geheimhoudings)verplichtingen, heeft [mr. K] (gelet op de genoemde betrokkenheid van haar als advocaat bij de totstandkoming van de opdrachtovereenkomst) [de heer B] namens Son uitgenodigd uitleg te geven over de naleving van deze verplichtingen (…).  SON dan wel [mr. K] heeft nimmer voor ogen gehad [de heer B] te (willen) beïnvloeden (…). Uiteraard is het volledig aan [de heer B] om (…) naar waarheid en eigen inzicht te verklaren en SON dan wel haar advocaten zullen dit op generlei wijze beïnvloeden.” 2.12    Op 3 mei 2024 heeft klaagster een klacht bij de deken ingediend over verweerders en over mr. K.    

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders het volgende:  a)    verweerders zijn niet onafhankelijk en er is sprake van een belangenverstrengeling (gedragsregel 2), aangezien verweerders optreden voor SON in een procedure tegen klaagster, terwijl het kantoor SON eerder heeft geadviseerd bij de totstandkoming van overeenkomsten die relevant zijn voor deze procedure. Verweerders hebben daarmee een direct belang bij de uitkomst van de procedure. Ook is de onafhankelijkheid van verweerders in het geding nu mr. K zeer nauw betrokken is (geweest) bij SON;  b)    verweerders hebben zich (mede) schuldig gemaakt aan een ongeoorloofde beïnvloeding van de getuige (de heer B) doordat mr. K op 29 maart 2024 een e-mail aan hem heeft gestuurd.  3.2    De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan. 

4    VERWEER  4.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

5    BEOORDELING Maatstaf  5.1    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.2    Deze zaak betreft een klacht over de advocaten van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdeel a)  5.3    In gedragsregel 2 is tot uitdrukking gebracht dat de advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar komen en dat uitsluitend het belang van de cliënt bepaalt de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt. Een belangenverstrengeling kan de gewenste onafhankelijkheid in de weg staan.  5.4    Verweerders hebben (onder meer) aangevoerd dat dat de eis van onafhankelijkheid van de advocaat slechts strekt ter bescherming van de belangen van de cliënt en dat klaagster als wederpartij zich daarom hierop niet kan beroepen. 5.5    De raad overweegt dat de (toelichting op) de gedragsregel geen aanknopingspunten biedt voor een algemene beperking dat een wederpartij zich niet kan beroepen op deze gedragsregel, maar dat wel geldt dat klaagster -als wederpartij van de cliënte van verweerders- een eigen belang moet hebben bij een dergelijk beroep, nu de verdediging van het algemeen belang is voorbehouden aan de deken (Hof van Discipline, 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:48).  5.6    Klaagster is van mening dat dit belang in haar geval aanwezig is. Volgens klaagster is het kantoor zelf belanghebbende geworden bij de uitkomst van de tussen SON en klaagster lopende procedure, omdat kantoorgenoten, waaronder mr. K, in het verleden een adviserende rol hebben gespeeld bij het sluiten van de overeenkomst van VWS met SON en bij het sluiten van de overeenkomsten van SON met de testaanbieders (waaronder klaagster). Omdat deze overeenkomsten volgens klaagster niet op elkaar aansluiten en het kantoor derhalve zijn werk niet goed zou hebben gedaan, levert dat een zodanig aansprakelijkheidsrisico voor het kantoor op dat het invloed heeft op de integriteit en onafhankelijkheid van verweerders en dit ook leidt tot een belangenverstrengeling, omdat verweerders in loondienst zijn van het kantoor.  5.7    De raad volgt klaagster niet in dit standpunt. Verweerders zijn partijdig in hun rol als advocaat van SON en behartigen de belangen van SON in de procedure tegen klaagster. Dat de adviserende rol die het kantoor en specifiek mr. K in het verleden hebben gehad bij het sluiten van de contracten, de integriteit en onafhankelijkheid van verweerders in die procedure op een wijze heeft beïnvloed waardoor klaagster rechtstreeks in haar belang is geschaad, is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan. De raad acht klachtonderdeel a) dan ook niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel b) – beïnvloeding getuige door mr. K 5.8    Over de ontvankelijkheid van dit klachtonderdeel overweegt de raad allereerst het volgende. Verweerders hebben betoogd dat klaagster geen belang heeft bij dit klachtonderdeel nu het gaat over handelen gericht tegen de heer B en klaagster heeft nagelaten toe te lichten hoe zij hierdoor rechtstreeks in haar eigen belang is geschaad. De raad volgt verweerders niet in dit betoog en overweegt dat klaagster als procespartij een rechtstreeks eigen belang heeft bij een klacht over beïnvloeding van haar (potentiële) getuige. Klaagster is dan ook ontvankelijk in dit klachtonderdeel.     5.9    Op grond van gedragsregel 22 dient een advocaat zich zorgvuldig op te stellen in zijn contacten met getuigen en geen handelingen te verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Dit integer handelen is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en is inherent aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Een getuige moet in volledige vrijheid, onafhankelijkheid en naar waarheid een verklaring kunnen afleggen (Hof van Discipline 6 februari 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:24). 5.10    Klaagster heeft op 27 maart 2024 een conclusie van antwoord in reconventie genomen en hierbij als productie een getuigenverklaring van de heer B in het geding gebracht. Op 29 maart 2024 heeft mr. K aan de heer B een e-mail gestuurd waarin zij hem namens SON heeft aangesproken en hem op indringende wijze heeft gewezen op de consequenties die het (nogmaals) overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor de heer B zou hebben. Daarbij heeft mr. K gedreigd met een aansprakelijkstelling, de heer B gesommeerd (eventuele) soortgelijke verklaringen in te trekken en hem opgedragen bij het bestuur te verschijnen.  5.11    De raad heeft bij beslissing van (eveneens) 11 augustus 2025 (25-071/A/A), geoordeeld dat de e-mail van mr. K niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als een poging tot ongeoorloofde beïnvloeding van een (potentiële) getuige en daarmee van een overtreding van gedragsregel 22 lid 1. In onderliggende klachten ligt de vraag voor of dit handelen van mr. K ook verweerders aangerekend kan worden.  5.12    Verweerders hebben aangevoerd dat het handelen van mr. K niet aangemerkt kan worden als het ongeoorloofd beïnvloeden van een (potentiële) getuige. Mr. K heeft de heer B, aldus verweerders, slechts gewezen op zijn contractuele verplichtingen jegens SON. Daarnaast hebben verweerders aangevoerd dat niet zij maar mr. K de e-mail aan B heeft geschreven en zij juist op 3 april 2024 aan de heer B hebben laten weten dat hij naar waarheid en eigen inzicht dient te verklaren en dat noch SON, noch haar advocaten dat op enigerlei wijze zullen beïnvloeden. Hen treft geen blaam voor het handelen van mr. K, aldus verweerders.  5.13    De raad overweegt het volgende. Zowel in de stukken als op zitting hebben verweerders er blijk van gegeven dat in hun visie mr. K niet onbehoorlijk heeft gehandeld door haar e-mail aan de heer B te sturen. Weliswaar hebben verweerders in de e-mail van 3 april 2024 kenbaar gemaakt dat de heer B naar waarheid en eigen inzicht dient te verklaren, maar ook in die e-mail stellen zij voorop dat van een poging tot ongeoorloofde beïnvloeding van de heer B door mr. K geen sprake is. Met deze houding hebben verweerders naar het oordeel van de raad laten zien onvoldoende gewicht toe te kennen aan het belang van gedragsregel 22, die beoogt de onafhankelijkheid van getuigen te waarborgen en ongeoorloofde beïnvloeding te voorkomen. Hiermee hebben verweerders verwijtbaar gehandeld en is klachtonderdeel b) daarmee gegrond.       

6    MAATREGEL 6.1    Verweerders hebben er blijk van gegeven dat zij de wijze waarop hun kantoorgenoot, mr. K, de (potentiële) getuige heeft benaderd in de procedure waarin zij als procesadvocaten optreden voor de wederpartij niet als onbehoorlijk aanmerken, maar dit gedrag juist hebben verdedigd. Met deze houding hebben verweerders naar het oordeel van de raad laten zien onvoldoende gewicht toe kennen aan het belang van gedragsregel 22, die beoogt de onafhankelijkheid van getuigen te waarborgen en ongeoorloofde beïnvloeding te voorkomen. De raad acht dit klachtwaardig en is van oordeel dat een waarschuwing in deze omstandigheden passend en geboden is.      

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klachten over verweerders gedeeltelijk gegrond verklaart, moeten verweerders op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van ieder € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerders door. 7.2    Nu de raad aan verweerders een maatregel oplegt, zal de raad verweerders daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet ieder veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerders moeten ieder het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: In de procedure 25-072/A/A -    verklaart klachtonderdeel b) gegrond; -    verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk; -    legt aan verweerder 1 de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;  -    veroordeelt verweerder 1 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.  

In de procedure 25-073/A/A       - verklaart klachtonderdeel b) gegrond; -    verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk; -    legt aan verweerder 2 de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder 2 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;  -    veroordeelt verweerder 2 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 11 augustus 2025