Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:163
Zaaknummer
25-221/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Verweerster heeft meerdere malen in strijd gehandeld met de aan haar opgelegde schorsing. Geen sprake van berichten op persoonlijke titel of handelingen die niet vallen onder de praktijkuitoefening. Schrapping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 augustus 2025 in de zaak 25-221/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 13 januari 2025 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 2 april 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2025/035 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 juni 2025. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 14. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van verweerster van 21 april 2025.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Tussen klager en zijn ex-partner heeft een familierechtelijke procedure gelopen over onder meer de omgang met hun kind. Dit heeft geleid tot een omgangsregeling. Verweerster heeft de ex-partner daarin als advocaat bijgestaan. 2.3 Verweerster is van 26 december 2024 tot en met 5 februari 2025 geschorst geweest in de praktijkuitoefening. De deken heeft verweerster aan het begin van haar schorsing een lijst met voorwaarden gestuurd waaraan zij zich gedurende de schorsing diende te houden (hierna: de schorsingsbrief). Op een aan de raad niet getoonde e-mail van verweerster, heeft de deken aan verweerster geantwoord: “(…) Indien een zaak voor vonnis staat, is het niet nodig om de toevoeging te laten intrekken. Vonnissen kunt u afwachten, maar adviseren over eventueel hoger beroep of andere handelingen na ontvangst van het vonnis dient u over te laten aan uw waarnemer. Graag verneem ik nog van u wie uw waarnemer is en ik adviseer u dringend om – zo lang u nog in het roljournaal kunt inloggen – een overzicht van de lopende zaken te printen voor uw waarnemer.” 2.4 Op 28 december 2024 heeft verweerster vanaf haar zakelijke e-mailadres aan klager geschreven: “Ik werd benaderd door mijn voormalige cliënte [naam ex-partner], zij liet mij weten zich ernstig zorgen te maken over uw beider dochter [naam]. [Kind] wil graag wat tijd samen met haar vader doorbrengen als zij voor de zorgregeling bij u verblijft, zij heeft het gevoel haar vader kwijt te raken en op de laatste plaats komt na de andere kinderen. Wellicht meent u dat dat zeker niet het geval is maar het gaat om een meisje van 11 jaar die het wel zo voelt en daar dermate onder lijdt dat zij depressieve klachten aan het vertonen is. Ook opmerkingen van de zijde van [naam] ten aanzien van alimentatiebetalingen doen er geen goed aan en behoren niet met een kind besproken te worden. Cliënte meende dat dat wel beter zou gaan nadat zij u op de hoogte stelde van de problemen die [kind] thans heeft door deze situatie en u er wellicht rekening mee zou kunnen houden, echter dat blijkt niet het geval helaas, rede waarom cliënte in overleg met het wijkteam [kind] voorlopig niet meer naar u toe laat gaan, het blijkt haar duidelijk geen goed te doen. Cliënte gaat de ontwikkelingen met [kind] even bezien in overleg met een deskundige, vanzelfsprekend is cliënte altijd bereid tot een nader gesprek.” 2.5 Op 3 januari 2025 heeft verweerster vanaf haar zakelijke e-mailadres aan klager geschreven: “Ik wordt zojuist overstuur benaderd door cliënte in verband met het feit dat u ondanks het dringende verzoek [kind] voor nu even niet op te willen halen omdat het niet goed gaat met [kind], zoals wij u lieten weten, u zich helaas niets van het verzoek aantrek door u op het ouderschapsplan te beroepen en gewoon bij cliënte aan de deur gaat staan. Ik wil u verzoeken u een beetje in te willen leven in [kind] en voor nu te accepteren dat zij op dit moment geen omgang wil, zij heeft u dat ook zelf laten weten, [kind] staat onder behandeling en cliënte wil op advies van de behandelaar wachten. Ik verzoek u begrip op te willen brengen en voor nu de situatie even te accepteren tot het beter gaat met [kind], zo niet dan is cliënte voornemens naar de rechter te stappen en het daar voor te leggen, iets wat u niet moet willen omdat een procedure de verstandhouding tussen u als ouders er niet beter op maakt. Ik vertrouw er op dat u de wens van [kind] respecteert en de situatie laat rusten voor nu.” 2.6 Op 8 januari 2025 heeft verweerster vanaf haar zakelijke e-mailadres een bericht van de ex-partner doorgestuurd aan klager. 2.7 Op 13 januari 2025 heeft verweerster vanaf haar zakelijke e-mailadres aan klager geschreven: “Laat u voor nu de zaak even rusten verzoek ik u dringend, het gaat niet goed met [kind] en zij heeft u al laten weten dat zij op dit moment met rust gelaten wil worden, uw houding werkt niet echt mee. We komen er zo spoedig mogelijk nader op terug, overigens kunt u iedere informatie ook zelf opvragen u heeft gezag dus u heeft toegang ook bij de school en andere instanties.”
3 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij als advocaat werkzaamheden heeft verricht terwijl zij geschorst was.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verweer gevoerd tegen de klacht. 4.2 Allereerst stelt verweerster zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat hij geen belang heeft bij het door haar al dan niet verrichten van werkzaamheden als advocaat tijdens een schorsing. Ter zitting heeft zij verduidelijkt dat klager in haar visie pas belanghebbende zou zijn als er een procedure niet goed meer zou verlopen of hij extra kosten zou moeten maken als gevolg van haar werkzaamheden. 4.3 Inhoudelijk heeft verweerster toegelicht dat zij op verzoek van de ex-partner, die zij persoonlijk kent, van tijd tot tijd berichten ter bemiddeling heeft gestuurd aan klager, nadat de omgangsregeling zeer moeilijk bleef verlopen. Het echtscheidingsdossier was op dat moment al gesloten en verweerster heeft voor de het verzenden van deze berichten nooit iets in rekening gebracht. Omdat verweerster van de ex-partner vernam dat het niet goed ging met het kind en zij de omgang met haar vader wilde opschorten, heeft verweerster klager verzocht om met de ex partner te overleggen over de situatie. Dat heeft verweerster op persoonlijke titel gedaan en het verzoek van de ex-partner aan haar kwam vóór de schorsing. Verweerster heeft geen persoonlijk e-mailadres en zij gebruikt haar zakelijke e-mailadres al sinds de oprichting van haar praktijk ook als een privé-e-mailadres. Omdat het bericht aan klager geen juridische strekking had, verkeerde verweerster in de veronderstelling dat het gedurende haar schorsing zenden van een dergelijk bericht ter bemiddeling op persoonlijke titel geoorloofd was. Het was verweerster bij aanvang van de schorsing niet helemaal duidelijk wat zij zelf nog mocht doen en wat aan de waarneemster overgelaten diende te worden. Verweerster meent dat een schorsing niet de bedoeling heeft om een kantoor te sluiten. Zij heeft de deken gevraagd wat zij zelf mocht doen tijdens de schorsing, waarop de deken zou hebben aangegeven dat er geen rechtshandelingen verricht mochten worden, Dat heeft verweerster ook niet gedaan, want het gewraakte bericht was bedoeld ter bemiddeling en had geen juridische strekking of consequenties.
5 BEOORDELING Toetsingskader ontvankelijkheid 5.1 Alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht om hierover een klacht in te dienen. Als het in het algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen. Beoordeling ontvankelijkheid 5.2 De raad is van oordeel dat klager een eigen, rechtstreeks betrokken belang heeft bij zijn klacht. Verweerster is met haar berichten aan klager getreden in de omgangsregeling die hij met zijn ex-partner had afgesproken. Zij heeft daarbij berichten verstuurd vanaf het zakelijke e-mailadres van haar advocatenkantoor en heeft daarbij onder meer medegedeeld dat haar cliënte naar de rechter zou stappen als klager niet zou meewerken. Daarmee heeft verweerster getracht om klagers gedrag te beïnvloeden door een procedure aan te kondigen. Klager heeft ter zitting verklaard zich door de berichten van verweerster ook daadwerkelijk onder druk gezet te hebben gevoeld om de omgangsregeling niet na te komen, wat tot gevolg had dat hij zijn kind niet zou zien. Klager heeft dus een eigen, rechtstreeks betrokken belang bij het verkrijgen van een tuchtrechtelijk oordeel over de vraag of verweerster hem via een aantal e-mails heeft mogen benaderen. 5.3 De visie van verweerster, dat er een procedure zou moeten lopen alvorens klager belang zou hebben bij zijn klacht, is een te beperkte opvatting van de werkzaamheden van advocaten en van de situaties waarin iemands belang geraakt kan worden door het handelen van een advocaat. Een advocaat kan ook buiten procedures om handelen en daarmee iemand in zijn belangen raken. Het gaat daarbij niet alleen maar om financiële belangen die kunnen worden geschaad, maar bijvoorbeeld ook om rechtspositionele en/of immateriële belangen ten aanzien van de omgangsregeling voor een kind, zoals in deze zaak. 5.4 Dat betekent dat de raad tot een inhoudelijk oordeel kan komen. Toetsingskader inhoudelijk 5.5 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Beoordeling inhoudelijk 5.6 Niet in geschil is dat verweerster in de praktijkuitoefening geschorst was in de periode waarin zij aan klager vier e-mailberichten heeft verstuurd. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij de schorsingsvoorwaarden niet heeft overtreden omdat zij 1) niet handelde als advocaat, maar op persoonlijke titel en 2) zij met het verzenden van deze e-mailberichten geen rechtsmaatregelen heeft verricht maar enkel heeft verzocht om bemiddeling. Persoonlijke titel 5.7 Verweerster heeft de vier e-mailberichten verstuurd vanaf haar zakelijke e-mailadres. Dat heeft zij gedaan namens de ex-partner, voor wie zij al eerder als advocaat heeft opgetreden in de echtscheidingsprocedure. Daarbij merkt verweerster de ex-partner in de berichten van 28 december 2024 en 3 januari 2025 aan als ‘cliënte’. Ook gezien de inhoud van de e mailberichten behartigt verweerster met het zenden van deze berichten de belangen van de cliënte; zij beoogde daarmee namelijk om namens de ex-partner een wijziging van de omgangsregeling te bewerkstelligen. 5.8 Daartegenover heeft verweerster enkel gesteld dat zij de berichten op persoonlijke titel heeft gestuurd. Echter, verweerster heeft daarvoor geen overtuigende omstandigheden aangedragen. Dat verweerster geen privé-e-mailadres heeft en daarom haar zakelijke e-mailadres moest gebruiken is dat in elk geval niet. Een advocaat moet in zijn of haar contacten met derden ervoor zorgdragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin de advocaat optreedt (gedragsregel 9). Het gebruiken van een zakelijk e-mailadres voor privéaangelegenheden staat daarmee op gespannen voet. Bovendien kan dit leiden tot oneigenlijk gebruik, dan wel misbruik van de advocatentitel omdat dit door derden mogelijk als intimiderend kan worden ervaren (vergelijk RvD Amsterdam 6 januari 2025, ECLI:NL:TADRAMS:2025:4). Bij handelen op persoonlijke titel, gebruik makend van het zakelijke e-mailadres kan onduidelijkheid ontstaan in welke hoedanigheid een bericht is verzonden. Het risico ligt in dat geval bij de advocaat. 5.9 Gelet op het voorgaande is de enige conclusie dat verweerster in haar hoedanigheid van advocaat heeft opgetreden voor de ex-partner bij het versturen van de vier e mailberichten. Juridische handelingen 5.10 Verweerster stelt zich daarnaast op het standpunt dat het voor haar niet duidelijk was dat zij de berichten niet mocht versturen. De raad acht dat niet geloofwaardig. Verweerster was geschorst in de praktijkuitoefening. Het behoort een advocaat duidelijk te zijn dat ook het corresponderen met wederpartijen – temeer wanneer het gaat om het afwijken van een door een rechtbank vastgelegde afspraken, in dit geval de omgangsregeling – valt onder de praktijkuitoefening. Door het zenden van berichten met daarin het verzoek om de omgangsregeling aan te passen en daarbij aan klager een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht te stellen behartigt verweerster de belangen van de ex-partner in een juridische aangelegenheid. Dat had verweerster niet alleen duidelijk moeten zijn op basis van gezond verstand, maar in ieder geval ook uit de vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld RvD ’s-Hertogenbosch 22 oktober 2012, ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA3441, onder 4.3), de gepubliceerde beleidsregel van het dekenberaad ‘Beleidsregel schorsing in de uitoefening van de praktijk’ en de schorsingsbrief die zij van haar deken heeft gekregen. 5.11 Voor zover verweerster uit de reactie van de deken, weergegeven onder overweging 2.3, heeft afgeleid dat zij alleen geen rechtshandelingen mocht verrichten, is dit onjuist. De deken heeft medegedeeld dat zij de ontvangst van vonnissen kon afwachten, maar advisering of andere handelingen aan de waarnemer moest overlaten. Het had verweerster ook daarmee duidelijk moeten zijn dat zij haar praktijk niet mocht uitoefenen. Conclusie 5.12 De raad volgt verweerster niet in haar standpunt dat zij de berichten op persoonlijke titel heeft verstuurd of dat het redelijkerwijs onvoldoende duidelijk was wat de schorsing in de praktijkuitoefening inhield. Dat betekent dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de schorsingsvoorwaarden en dat dit haar ook kan worden aangerekend. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft meerdere malen in strijd gehandeld met de aan haar opgelegde schorsing in de praktijkuitoefening, door in de schorsingsperiode namens haar cliënte berichten te sturen aan klager. Opvallend is dat het eerste bericht al slechts enkele dagen na ingang van de schorsing werd verstuurd. Ook in de twee weken daarna heeft verweerster er geen blijk van gegeven dat zij begreep dat haar modus operandi onjuist was. Zij heeft toen meerdere berichten namens haar cliënte gestuurd, waarin zij bovendien impliceert dat klager voor de rechter gedaagd zal worden als hij niet instemt met een afwijking van de omgangsregeling. De uitleg die verweerster heeft gegeven dat zij niet dacht dat dit onder de praktijkuitoefening viel, acht de raad ongeloofwaardig. 6.2 Daar komt nog bij dat verweerster tijdens de zitting heeft benoemd meer handelingen te hebben verricht waarmee zij de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. Zo heeft zij namelijk ook telefonisch contact gehad met haar cliënte over de omgangsregeling met het kind. 6.3 Het komt de raad niet anders voor dan dat verweerster moedwillig de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden en zich weinig gelegen laat liggen aan de tuchtrechter. De raad weegt daarin mee dat verweerster zelfs tijdens de tuchtprocedure er geen blijk van heeft gegeven dat zij begrijpt hoe ernstig haar handelen is geweest. Zo heeft zij het voeren van haar praktijk tijdens haar schorsing bestempeld als ‘niet handig gedaan’. Ook heeft zij de impact die de correspondentie op klager heeft gehad gebagatelliseerd door dit af te zwakken tot ‘berichtjes’ en ‘verzoekjes’. 6.4 Verweerster is de afgelopen jaren meerdere malen met een tuchtprocedure geconfronteerd. Dit heeft geleid tot meerdere maatregelen waaronder het meest recent een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 6 weken. In die beslissing heeft de raad – onder meer – overwogen: “Met haar handelwijze heeft verweerster niet alleen de belangen van klaagster geschaad maar ook het algemene vertrouwen in de advocatuur. Er moet immers op vertrouwd kunnen worden dat advocaten in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen – ook van tuchtrechters – tijdig nakomen. Gelet daarop had het op de weg van verweerster gelegen om in elk geval direct na de beslissing van het hof van discipline aan klaagster de haar toekomende derdengelden zonder verrekening over te maken.” Ook nu heeft verweerster blijk gegeven zich niets van het tuchtrecht aan te trekken en heeft gemeend haar eigen interpretatie te kunnen geven over wat wel en wat niet mogelijk is tijdens een onvoorwaardelijke schorsing als advocaat. Bij een zo hardleerse houding waarin zelfs tijdens de behandeling van deze tuchtklacht wordt volhard, ziet de raad geen andere optie dan om aan verweerster de maatregel van schrapping op te leggen. Met haar handelen heeft verweerster er blijk van gegeven niet te (willen) begrijpen hoe ingrijpend de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing is en hoe een integer advocaat dan behoort te handelen. Verweerster ondergaat een tuchtprocedure met zoveel nonchalance, dat de raad er geen vertrouwen in heeft dat het tuchtrecht het gedrag van verweerster kan doen corrigeren. Met die conclusie kan er voor verweerster geen plek meer zijn in de advocatuur en is de maatregel van schrapping de enige juiste.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van schrapping op, - ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. N. de Boer, W.R. Arema, A. Schaberg en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 augustus 2025