Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:156
Zaaknummer
240304
Inhoudsindicatie
De raad heeft geoordeeld dat er niet aan de in gedragsregel 25 lid 2 genoemde voorwaarden is voldaan, zodat het verweerder niet vrijstond om de client van klager rechtstreeks aan te schrijven. Door dit wel te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad heeft verweerder een waarschuwing opgelegd. Het hof bekrachtigt deze beslissing. In dit geval is gedragsregel 25 geschonden doordat verweerder de wederpartij rechtstreeks heeft benaderd, terwijl hij wist dat deze een advocaat had, en verweerder zich daarbij niet beperkte tot een aanzeggingen tot rechtsgevolg.
Uitspraak
Beslissing van 15 augustus 2025 in de zaak 240304
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 INLEIDING
1.1 Het betreft een klacht over verweerder die door de raad gegrond is verklaard. De raad heeft geoordeeld dat verweerder de client van klager in strijd met de gedragsregels rechtstreeks heeft benaderd. De raad heeft geoordeeld dat er niet aan de in gedragsregel 25 lid 2 genoemde voorwaarden is voldaan, zodat het verweerder niet vrijstond om de client van klager rechtstreeks aan te schrijven. Door dit wel te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad heeft verweerder een waarschuwing opgelegd. Het hof bekrachtigt deze beslissing.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-416/DB/ZWB) een beslissing gewezen op 30 september 2024. In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:130 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 28 oktober 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Bij brief van 29 oktober 2024 heeft verweerder de gronden van het beroep nog aangevuld.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 juni 2025. Daar is verweerder verschenen. Klager is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 Klager staat als advocaat de heer Z bij in een geschil met mevrouw B, die wordt bijgestaan door verweerder.
3.3 Bij vonnis van de rechtbank van 1 december 2021 is mevrouw B veroordeeld tot het betalen van een geldsom aan de heer Z. Bij arrest van 14 november 2023 is het vonnis bekrachtigd. Mevrouw B is vergeefs in de gelegenheid gesteld om aan het arrest te voldoen. Klager heeft verweerder bericht dat zijn cliënt voornemens was om over te gaan tot executie van het arrest. Op dat moment was tussen mevrouw B en de heer Z een procedure aanhangig bij de rechtbank Rotterdam. In deze procedure lag een door mevrouw B jegens de heer Z ingestelde vordering ter beoordeling voor.
3.4 Op 24 november 2023 om 19.45 uur heeft verweerder aan de heer Z een e-mail gestuurd met de volgende tekst:
“Geachte heer,
De laatste dagen bent U doende met het executeren van een vonnis en/of arrest met betrekking tot de door U gestelde geldlening. Door dezen stel ik U aansprakelijk voor alle schade die mijn cliënte heeft geleden en zal lijden als gevolg van onrechtmatige executie. In de eerste plaats zijn het genoemde vonnis en het arrest nog niet onherroepelijk zodat executie geheel voor Uw risico komt. In de tweede plaats dient U, voor het geval U de executie door wilt zeggen, te kiezen voor de minst belastende wijze. Concreet wil dat zeggen dat U beslag kunt leggen op het appartement in [H] en niet op de woning in [R]. In de derde plaats beroept mijn cliënte zich op verrekening van wat zij (let wel: eventueel) aan U verschuldigd zou zijn met haar tegenvordering op U waarover de procedure bij de Rechtbank in Rotterdam aanhangig is. Alle rechten jegens U worden door mijn cliënte voorbehouden. Kopie dezes zend ik aan Uw advocaat.”
3.5 Op 24 november 2023 om 19.47 uur heeft verweerder aan klager een afschrift van de e-mail aan de heer Z gestuurd.
3.6 Op 27 november 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 25.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft in de beslissing gewezen op Gedragsregel 25 waar is bepaald dat de advocaat zich met een partij, betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt (lid 1). In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet (lid 2).
5.2 De raad heeft overwogen dat de stelling van verweerder dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt geen doel treft. Verweerder heeft aangevoerd dat sprake is van een in gedragsregel 25 lid 2 bedoelde ‘aanzegging met rechtsgevolg’. De gewraakte e-mail bevat een “stuiting van de verjaring” en een “verrekenverklaring”, aldus verweerder. De raad heeft erop gewezen dat de tegenvordering van mevrouw B onderwerp was van een op het moment van verzending van de gewraakte e-mail aanhangige procedure bij de rechtbank Rotterdam. Van een aflopende verjaringstermijn was derhalve geen sprake en de tegenvordering van mevrouw B was nog niet in rechte vastgesteld. Verweerder kon het beoogde rechtsgevolg ook bereiken door zijn e-mail alleen aan klager te zenden. Bovendien heeft verweerder zich in de e-mail aan de heer Z niet beperkt tot een aanzegging met rechtsgevolg.
5.3 De Raad heeft geoordeeld dat aan de in gedragsregel 25 lid 2 genoemde voorwaarden niet is voldaan, zodat het verweerder niet vrijstond om de heer Z rechtstreeks aan te schrijven. Door dit wel te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad heeft daarom de klacht gegrond verklaard en aan verweerder een waarschuwing opgelegd.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Verweerder heeft aangevoerd dat de Raad zijn beslissing onjuist heeft gemotiveerd. Verweerder is van mening dat voor de motivering met betrekking tot de verjaring het voor een geldige stuiting van verjaring niet nodig is dat een vordering in een "aflopend stadium" verkeert, daargelaten wat daaronder precies moet worden verstaan. Daarnaast miskent de raad volgens verweerder in de verwijzing naar de procedure die zijn cliënt tegen de cliënt van klager voerde dat een verjaring weliswaar wordt gestuit door een daad van rechtsvervolging, maar alleen indien de desbetreffende ingestelde eis tot toewijzing leidt (naar het hof begrijpt: 3: 316 BW). Inmiddels heeft dat scenario zich verwezenlijkt. De Rechtbank heeft de vordering van verweerders cliënte namelijk op 14 augustus 2024 afgewezen.
6.2 Verweerder stelt dat hij niet onnodig heeft gehandeld, maar juist zorgvuldig door zich de werking van (naar het hof begrijpt:) art.3: 316 BW te realiseren. Van belang is volgens verweerder dat hij voorafgaand aan de dagvaarding (van 16 oktober 2023) de verjaring van de vordering heeft gestuit, zodat de nieuwe stuiting van de verjaring, ondanks het genoemde vonnis van 14 augustus 2024, rechtsgevolg heeft gehad ook als zijn cliënte niet in hoger beroep zou gaan.
6.3 Voor zover de Raad met betrekking tot de verrekening heeft overwogen dat de vordering van verweerders cliënte nog niet in rechte was vastgesteld, is dat volgens verweerder een onjuist standpunt. Voor verrekening van een vordering is niet nodig dat de vordering in rechte is vastgesteld, maar dat ze opeisbaar is, aldus verweerder.
Verweer klager
6.4 Klager heeft geen verweer gevoerd in beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet rechtstreeks aan de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen echter wel van betekenis zijn bij bedoelde toets.
7.2 In gedragsregel 25 lid 1 is bepaald dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming heeft gegeven rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. In het tweede lid van gedragsregel 25 is bepaald dat een aanzegging met rechtsgevolg wel rechtstreeks aan een partij mag worden gedaan, op de voorwaarde dat die aanzegging gelijktijdig aan de advocaat van die partij wordt gestuurd.
7.3 De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. overwegingen hof
7.4 In dit geval is gedragsregel 25 geschonden doordat verweerder de wederpartij rechtstreeks heeft benaderd, terwijl hij wist dat deze een advocaat had, en verweerder zich daarbij niet beperkte tot een aanzeggingen tot rechtsgevolg. In het midden kan worden gelaten of de aanzeggingen tot rechtsgevolg die verweerder heeft gedaan tot de beoogde rechtsgevolgen behoren die ook bereikt kunnen worden door zijn brief aan alleen klager te zenden. Verweerder heeft zich met zijn brief van 24 november 2023 immers niet beperkt tot enkel aanzeggingen met rechtsgevolg. Zo heeft hij bijvoorbeeld ook opmerkingen gemaakt over de objecten waarop naar zijn mening op minst belastende wijze beslag kan worden gelegd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld zoals behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond.
7.5 De slotsom is dat de beroepsgronden falen.
8 MAATREGEL
8.1 De raad heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het hof acht evenals de raad de maatregel van waarschuwing op zijn plaats. Het handelen van verweerder is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De handelwijze van klager (dat hij verweerder niet als een serieuze collega ziet) en de stelling van verweerder dat hij bij klager geen gehoor vond, vormen geen rechtvaardiging voor het rechtstreeks benaderen van de client van klager.
8.2 Het hof zal de beslissing van de raad dan ook bekrachtigen.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 50,- kosten van klager (forfaitair); b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 bekrachtigt de beslissing van 30 september 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-416/DB/ZWB;
10.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.J.J. van Rijen en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 15 augustus 2025.
