Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2025:137
Zaaknummer
25-071/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing; (gedeeltelijk) gegronde klacht over de advocaat wederpartij. De wijze waarop verweerster de (potentiële) getuige van klaagster heeft benaderd, kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een poging tot ongeoorloofde beïnvloeding van een (potentiële) getuige. Daarmee heeft verweerster in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit, zoals (onder meer) uitgewerkt in gedragsregel 22. Verweerster heeft daarmee schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur. Een berisping is in deze situatie passend en geboden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 11 augustus 2025 in de zaak 25-071/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klaagster gemachtigden: mrs. E. Lievens en R.W. de Bruin
over
verweerster gemachtigde: mr. P.J. Soede
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij klachtbrief van 30 april 2024 en het klachtformulier van 3 mei 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerster en twee van haar kantoorgenoten (hierna: de kantoorgenoten). 1.2 Op 3 februari 2025 heeft de raad van de deken het klachtdossier met kenmerk 2341544/JS/AS over verweerster ontvangen. Bij separate aanbiedingsbrief heeft de raad eveneens op 3 februari 2025 het klachtdossier over de beide kantoorgenoten ontvangen. Deze twee klachten zijn bij de raad geregistreerd onder kenmerken 25-072/A/A en 25-073/A/A. 1.3 De klacht over verweerster is op de zitting van de raad van 30 juni 2025 gelijktijdig behandeld met de klachten over haar kantoorgenoten. Daarbij waren namens klaagster haar gemachtigden aanwezig. Verweerster en haar kantoorgenoten waren met hun gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de namens verweerster op 18 februari 2025 en 2 juni 2025 nagezonden stukken en van de namens klaagster op 10 juni 2025 en 18 juni 2025 nagezonden stukken.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Tijdens de Coronapandemie is op 16 februari 2021 op het kantoor van verweerster de Stichting Open Nederland (SON) opgericht om voor het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) een landelijk netwerk van testlocaties op te zetten ten behoeve van Testen voor Toegang. In verband hiermee is tussen VWS en SON een overeenkomst gesloten. Verweerster heeft in de periode van februari 2021 tot 22 maart 2022 onderdeel uitgemaakt van de zogenoemde programmadirectie van SON. Vanaf de oprichting van SON (16 februari 2021) tot 15 april 2021 heeft SON ingeschreven gestaan op haar huisadres. 2.3 Klaagster is een van de testaanbieders met wie SON -via een aanbesteding- vervolgens een opdrachtovereenkomst heeft gesloten voor het opzetten en exploiteren van testlocaties. In de opdrachtovereenkomst is een geheimhoudingsplicht overeengekomen. 2.4 SON heeft zich in dit proces van overeenkomsten sluiten laten bijstaan door verweerster en andere advocaten van het advocatenkantoor van verweerster (hierna het kantoor). 2.5 De heer B heeft voor SON uit hoofde van de opdrachtovereenkomst werkzaamheden verricht. 2.6 Vanaf maart 2022 was SON niet meer actief voor het programma Testen voor Toegang omdat het (landelijk) beleid was gewijzigd waardoor het niet langer nodig was om burgers via de Coronacheck-app toegang te geven tot het sociale leven. De werkzaamheden van de testaanbieders, waaronder klaagster, zijn met ingang van 22 maart 2022 beëindigd. 2.7 Tussen SON en klaagster is een geschil ontstaan over de financiële afrekening van de diensten van klaagster aan SON, dat heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank Amsterdam (hierna de rechtbank). Klaagster heeft in deze procedure betaling gevorderd van de aan SON gestuurde facturen. SON heeft betaling van deze facturen opgeschort omdat SON vragen had over de door klaagster gefactureerde diensten. SON heeft (in reconventie) op haar beurt gedeeltelijke terugbetaling gevorderd van de aan klaagster uitbetaalde vergoedingen. SON heeft zich in deze procedure laten bijstaan door de kantoorgenoten van verweerster. Verweerster adviseerde SON op arbeidsrechtelijk vlak. 2.8 Op 27 maart 2024 heeft klaagster een conclusie van antwoord in reconventie genomen, waarbij als productie een verklaring van de heer B van 6 maart 2024 is overgelegd. 2.9 Bij e-mail van 29 maart 2024 heeft verweerster aan de heer B geschreven, voor zover relevant: “Ik schrijf u in u[w] hoedanigheid van bestuurder (…). op verzoek van [SON] naar aanleiding van het volgende. SON heeft kennis genomen van de conclusie van antwoord in reconventie van [klaagster] en heeft de door u ondertekende verklaring d.d. 6 maart 2024 die [klaagster] in het geding heeft gebracht met ongenoegen en verbazing gelezen. U heeft met het afgeven van deze verklaring in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken gehandeld. Ik doel onder meer op hetgeen in artikel 2.6 en in artikel 9 (Geheimhouding) in de opdrachtovereenkomst tussen partijen is overeengekomen. SON overweegt (…) u aansprakelijk te stellen voor de schade die zij als gevolg van uw verklaring leidt. Om er zeker van te zijn dat u de gemaakte afspraken niet nogmaals overtreedt dan wel blijft overtreden, verzoek ik u dringend om mij per omgaande maar in ieder geval niet later dan dinsdag 2 april te laten weten welke andere testaanbieders u hebben benaderd in verband met de juridische afwikkeling tussen deze testaanbieder(s) en SON en of u reeds andere verklaringen heeft opgesteld of laten opstellen voor andere testaanbieders dan [klaagster]. Mocht u andere verklaringen hebben afgegeven in welke vorm dan ook, dan verzoek en zo nodig sommeer ik u om deze in te trekken, mij een kopie van deze verklaring(en) te verstrekken en een kopie van het bericht waaruit blijkt dat u deze verklaring(en) intrekt. Het bestuur van SON wenst u op woensdag 10 april persoonlijk te spreken over uw verklaring voor [klaagster]. Ik nodig u hierbij uit om op 10 april om 10:30 uur op ons kantoor te zijn.” 2.10 De kantoorgenoten van verweerster hebben aan de advocaat van klaagster meegedeeld dat de heer B volledig in vrijheid zijn verklaring kan en moet afleggen. Dat is in een telefoongesprek tussen verweerster en de advocaat van de heer B door verweerster herhaald. 2.11 Op 3 mei 2024 heeft klaagster een klacht bij de deken ingediend over verweerster en haar kantoorgenoten.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende: a) verweerster is niet onafhankelijk en er is sprake van een belangenverstrengeling (gedragsregel 2), nu haar kantoorgenoten optreden als advocaat van SON in de procedure tegen klaagster, terwijl het kantoor SON eerder heeft geadviseerd bij de totstandkoming van de overeenkomsten met de testaanbieders, waaronder klaagster. Verweerster heeft daarmee een direct belang bij de uitkomst van de procedure. Ook is de onafhankelijkheid van verweerster in het geding nu zij bij de totstandkoming van de overeenkomsten deel uitgemaakt heeft van de programmadirectie van SON en SON op haar huisadres ingeschreven heeft gestaan. Verweerster heeft meerdere petten op (gehad) en dient daarmee meerdere belangen; b) verweerster heeft met haar e-mail van 29 maart 2024 getuige B op ongeoorloofde wijze beïnvloed. Dit is in strijd met gedragsregel 22 lid 1. 3.2 De raad zal hierna op de klachtonderdelen ingaan.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Maatstaf 5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.2 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdeel a) – schending gedragsregel 2 5.3 In gedragsregel 2 is tot uitdrukking gebracht dat de advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar komen en dat uitsluitend het belang van de cliënt de wijze waarop de advocaat de zaak behandelt, bepaalt. Een belangenverstrengeling kan de gewenste onafhankelijkheid in de weg staan. 5.4 Verweerster heeft (onder meer) aangevoerd dat dat de eis van onafhankelijkheid van de advocaat slechts strekt ter bescherming van de belangen van de cliënt en dat klaagster als wederpartij zich daarom hierop niet kan beroepen. 5.5 De raad overweegt dat de (toelichting op) de gedragsregel geen aanknopingspunten biedt voor een algemene beperking dat een wederpartij zich niet kan beroepen op deze gedragsregel, maar dat wel geldt dat klaagster -als wederpartij van de cliënte van verweerster- een eigen belang moet hebben bij een dergelijk beroep, nu de verdediging van het algemeen belang is voorbehouden aan de deken (Hof van Discipline, 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:48). 5.6 Klaagster is van mening dat dit belang in haar geval aanwezig is. Volgens klaagster is het kantoor zelf belanghebbende geworden bij de uitkomst van de tussen SON en klaagster lopende procedure, omdat verweerster en andere advocaten van het kantoor in het verleden een adviserende rol hebben gehad bij het sluiten van de overeenkomst van VWS met SON en bij het sluiten van de overeenkomsten van SON met de testaanbieders (waaronder klaagster). Omdat deze overeenkomsten volgens klaagster niet op elkaar aansluiten en het kantoor derhalve zijn werk niet goed zou hebben gedaan, levert dat een zodanig aansprakelijkheidsrisico voor het kantoor op dat het invloed heeft op de integriteit en onafhankelijkheid van verweerster en ook leidt tot een belangenverstrengeling, aldus klaagster. 5.7 De raad volgt klaagster niet in dit standpunt. Verweerster is partijdig in haar rol als advocaat van SON en heeft in het belang van SON geadviseerd en gehandeld. Dat haar eerdere adviesrol in deze kwestie en het gestelde kantoorbelang, haar integriteit en onafhankelijkheid in de procedure tegen klaagster op een wijze heeft beïnvloed waardoor klaagster rechtstreeks in haar belang is geschaad, is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan. De raad acht klachtonderdeel a) dan ook niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel b) – beïnvloeding (potentiële) getuige 5.8 Over de ontvankelijkheid van dit klachtonderdeel overweegt de raad allereerst het volgende. Verweerster heeft betoogd dat klaagster geen belang heeft bij dit klachtonderdeel nu haar handelen gericht is tegen de heer B en klaagster heeft nagelaten toe te lichten hoe klaagster hierdoor rechtstreeks in haar eigen belang is geschaad. De raad volgt verweerster niet in dit betoog en overweegt dat klaagster als procespartij een rechtstreeks eigen belang heeft bij een klacht over beïnvloeding van haar getuige. Klaagster is dan ook ontvankelijk in dit klachtonderdeel. 5.9 Op grond van gedragsregel 22 dient een advocaat zich zorgvuldig op te stellen in zijn contacten met getuigen en geen handelingen te verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Dit integer handelen is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en is inherent aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Een getuige moet in volledige vrijheid, onafhankelijkheid en naar waarheid een verklaring kunnen afleggen (Hof van Discipline 6 februari 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:24). 5.10 Klaagster heeft op 27 maart 2024 een conclusie van antwoord in reconventie genomen en hierbij als productie een getuigenverklaring van de heer B in het geding gebracht. Op 29 maart 2024 heeft verweerster de heer B een e-mail gestuurd, waarin zij hem namens SON heeft aangesproken en hem op indringende wijze heeft gewezen op de consequenties die het (nogmaals) overtreden van de geheimhoudingsverplichting voor hem zou hebben. Daarbij heeft verweerster gedreigd met een aansprakelijkstelling, de heer B gesommeerd (eventuele) soortgelijke verklaringen in te trekken en hem opgedragen bij het bestuur te verschijnen. De raad is van oordeel dat verweersters e-mail niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als een poging tot ongeoorloofde beïnvloeding van een (potentiële) getuige en daarmee van een overtreding van het gedragsregel 22 lid 1. 5.11 Voor zover verweerster heeft aangevoerd dat zij in haar e-mail niet ingaat op de inhoud van de verklaring van de heer B, maar hem enkel als arbeidsrechtadvocaat in opdracht van SON heeft gewezen op zijn contractuele verplichtingen ten opzichte van SON, biedt dit geen rechtvaardiging voor haar handelen. Verweerster had moeten begrijpen dat de wijze waarop zij de heer B twee dagen nadat zijn verklaring was ingebracht heeft benaderd in de procedure waarin haar kantoorgenoten procesadvocaat zijn, valt onder de strekking van gedragsregel 22 lid 1. De vraag of de heer B zich daadwerkelijk beïnvloed heeft gevoeld door verweersters e-mail is verder niet relevant. Ook het feit dat zij nadien nog contact heeft gehad met de advocaat van de heer B, leidt de raad niet tot een ander oordeel. Klachtonderdeel b) is gelet hierop gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 De e-mail van verweerster waarmee zij de (potentiële) getuige van klaagster heeft benaderd, kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een poging tot ongeoorloofde beïnvloeding van een (potentiële) getuige. Daarmee heeft verweerster in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit, zoals (onder meer) uitgewerkt in gedragsregel 22. Verweerster heeft daarmee schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur. De raad acht de maatregel van een berisping in deze situatie passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan klaagster vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel b) gegrond; - verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk; - legt aan verweerster de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 augustus 2025
