Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:169
Zaaknummer
24-896/DH/DH
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een vastgoed/omgevingsrechtelijke procedure. Klacht over de aanwezigheid van beveiligingscamera’s in de spreekruimte ongegrond. Verweerder mocht verder een afwijkend standpunt innemen namens zijn cliënten, dat ook niet evident onpleitbaar is. Niet gebleken dat verweerder zich onnodig kwetsend heeft uitgelaten over klaagster of jegens haar ondoelmatig heeft gehandeld. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 25 augustus 2025
in de zaak 24-896/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 augustus 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K169 2024 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 juli 2025. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van klaagster van 22 december 2024.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft een geschil met haar buren over, zakelijk weergegeven, een aan klaagster verleende vergunning voor het verbouwen van haar garage tot een tiny house. Verweerder treedt op voor de buren.
2.3 Op 31 mei 2024 heeft verweerder aan klaagster geschreven:
“(…) Onlangs hebben cliënten met grote verbazing kennisgenomen van het besluit van de gemeente [naam], d.d. 22 februari 2024, waarin u een vergunning is toegekend voor de transformatie van de garage tot een tiny house. Uit uw aanvraag en uit de bijbehorende tekeningen, blijkt namelijk dat u op diverse manieren inbreuk maakt op de rechten van cliënten, indien u van de verleende vergunning gebruik zou maken. Cliënten kunnen daarmee niet akkoord gaan om de volgende redenen:
1. Allereerst blijkt uit de tekeningen dat u wenst te bouwen boven de tuin van cliënten. Hier gaan cliënten niet mee akkoord. U zult dan dus een recht van erfdienstbaarheid nodig hebben, bestaande uit een recht van overbouw, om de vergunde plannen uit te kunnen voeren. Bovendien verandert de poort langs uw garage dan feitelijk in een tunnel en in verband met pilaren ter ondersteuning van het geplande bouwwerk, zal deze poort ook nog smaller worden dan nu reeds het geval is.
2. Ten tweede is de voordeur gepland op een positie aan de zijkant van de bestaande garage, waardoor deze uitkomt in de tuin van cliënten. U zult dan dus een recht van erfdienstbaarheid nodig hebben, bestaande uit een recht van overpad, om uw woning te kunnen betreden. Cliënten gaan daar niet mee akkoord.
3. Ten derde blijkt uit de tekeningen dat er een raam is gepland op een positie waar deze uitkijkt in de tuin van cliënten. Indien dit raam bestaat uit helder glas en/of open kan, gaan cliënten daar niet mee akkoord aangezien dit een inbreuk betreft op artikel 5:50 Bw.
4. Tot slot zagen cliënten dat uw fietsen nota bene staan in getekend in hun tuin. Ook dit is niet akkoord.
Op grond van het voorgaande wijzen cliënten u ook op de tekst uit uw vergunning op bladzijde 1, tweede alinea:
“Eventuele indiener(s) van zienswijzen zijn van de vergunningverlening in kennis gesteld en wij wijzen erop dat rechten van derden aan het gebruik van deze vergunning in de weg kunnen staan.”
Indien u onverhoopt mocht besluiten om, ondanks de uitdrukkelijke bezwaren in deze brief, tóch te starten met de bouwwerkzaamheden, zal direct in kort geding een bouwverbod worden gevorderd op straffe van een dwangsom.”
2.4 Op 11 juli 2024 heeft klaagster een gesprek gevoerd met verweerder en haar buren, op het kantoor van verweerder.
2.5 Bij e-mail van 12 juli 2024 heeft klaagster verweerder gevraagd waarom hij opnames maakt in zijn spreekkamer en waarom hij haar niet op de hoogte heeft gesteld van de aanwezigheid van die camera’s.
2.6 Op 22 juli 2024 heeft klaagster haar bericht van 12 juli 2024 nog eens bij verweerder onder de aandacht gebracht.
2.7 Verweerder heeft dezelfde dag als volgt geantwoord:
“Ten eerste hangen er in elk gebouw camera's waar u komt tegenwoordig.
Ten tweede zitten er aan de buitenkant van het pand, links en rechts van de voordeur, stickers waar op is aangegeven dat er binnen camera's hangen.
Ten derde heeft u de camera ook (kennelijk) zelf zien hangen, want dat blijkt uit uw bericht.
Tot slot neemt de camera overigens geen geluid op.”
2.8 Klaagster heeft, ook op 22 juli 2024, als volgt gereageerd:
“Het zal u allicht bekend zijn dat advocaten zijn gebonden aan strikte privacyregels en het gebruik van camera's zonder expliciete toestemming kan leiden tot vertrouwensbreuk en juridische complicaties. U refereert naar zichtbaarheid van de stickers, maar die hebben we niet gezien. De aanwezigheid van de videocamera's in uw kamer werd pas aan het einde van het gesprek opgemerkt. Er zullen ongetwijfeld meerdere cliënten en bezoekers zijn die de videocamera's in uw kamer niet opmerken. Vooralsnog heeft u de vragen niet beantwoord:
1. Wat is de reden dat u video-opnamen maakt in uw kamer?
2. Wat is de reden dat u mij niet op de hoogte heeft gesteld van de aanwezigheid van videoapparatuur?
3. Wat gebeurt er met de beelden?
4. Hoe worden de beelden bewaard?
5. Hoe worden de beelden gebruikt?
6.Welke maatregelen treft u om de privacy van bezoekers en cliënten te waarborgen?”
2.9 Op 7 augustus 2024 heeft klaagster haar laatste bericht van 22 juli 2024 nog eens bij verweerder onder de aandacht gebracht.
2.10 Op 22 augustus 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder heeft heimelijk video-opnames gemaakt van klaagster met videocamera’s in de besprekingsruimte zonder voorafgaande mededeling of toestemming (schending gedragsregel 4);
b) Verweerder heeft tijdens het gesprek onjuiste en misleidende informatie verstrekt (schending gedragsregel 8);
c) Verweerder heeft klaagster onheus bejegend, door haar herhaaldelijk te onderbreken, denigrerende opmerkingen te maken en haar verklaringen voortdurend te betwisten zonder feitelijke basis (schending gedragsregel 7);
d) Verweerder heeft geen doelmatige behandeling in de zaak nagestreefd en heeft bijgedragen aan onnodige escalatie, het bewust op kosten jagen van klaagster en het verspillen van haar tijd (schending gedragsregel 6);
e) Verweerder heeft gedragsregels 1, 3, 5, 12 en 29 geschonden.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
5.2 De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. De raad zal de relevante gedragsregels hierna, waar nodig, weergeven.
Klachtonderdeel a)
5.3 Gedragsregel 4 lid 1 luidt: Indien een advocaat actief een cliënt of een derde aan de telefoon of door middel van enig ander communicatiemiddel laat meeluisteren dan wel laat meekijken, dient hij daar voorafgaand mededeling van te doen. Hetzelfde geldt in geval van vastlegging van de inhoud van die communicatie op een beeld- of geluidsdrager.
5.4 Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat het in zijn kantoor slechts gaat om beveiligingscamera’s, die alleen beelden opnemen, geen geluid. De camera in de spreekkamer waar hij met klaagster heeft gezeten is naar zijn zeggen noodzakelijk om eventuele inbraakpogingen te kunnen monitoren. De spreekkamer is namelijk gelegen op de begane grond en grenst aan een openbaar toegankelijk steegje. De raad leidt hieruit af dat de betreffende camera niet wordt gebruikt voor de vastlegging van de inhoud van de communicatie tussen partijen. Zonder opname van geluid is dat immers niet mogelijk. Klaagster heeft ter zitting dan wel in twijfel getrokken dat geen geluid is opgenomen, maar zij heeft dat niet van een deugdelijke onderbouwing voorzien. Zonder nadere toelichting, die klaagster niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat en in welk opzicht de omstandigheid dat de aan verweerder per e-mail van 12 en juli 2024 gestelde vragen mogelijk grotendeels onbeantwoord zijn gebleven, zou wijzen op een ontoelaatbare vastlegging van hetgeen partijen in de spreekkamer hebben besproken.
5.5 Overigens heeft klaagster dit klachtonderdeel aldus geformuleerd dat sprake zou zijn geweest van heimelijke video-opnames. Ter zitting heeft klaagster echter verklaard dat zij tijdens de bespreking van 11 juli 2024 door de wijze waarop verweerder en zijn cliënt plaatsnamen in de vergaderruimte geen andere keus had dan op de stoel te gaan zitten waar de beveiligingscamera op was gericht. Dat impliceert dat zij zich op dat moment bewust is geweest van de aanwezigheid van de beveiligingscamera en dat als klaagster vragen had over of bezwaren tegen de aanwezigheid daarvan in de vergaderruimte, zij dat op dat moment aan de orde had kunnen stellen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 Gedragsregel 8 luidt: De advocaat dient zich zowel in als buiten rechte te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.
5.7 Dit klachtonderdeel wordt door de raad zo begrepen dat verweerder onterecht het standpunt zou hebben ingenomen dat civielrechtelijke regelgeving in de weg zou staan aan het gebruik kunnen maken van de omgevingsvergunning voor het transformeren van de garage naar een tiny house. Verweerder mag namens zijn cliënten een standpunt innemen dat strijdig is met het standpunt van klaagster. Als klaagster het daar niet mee eens is, dan is dat iets wat aan de (civiele) rechter kan worden voorgelegd. De raad acht het standpunt van verweerder bovendien niet evident onpleitbaar, gelet op wat onder meer over het burenrecht is bepaald in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. In de vergunning zelf wordt klaagster daarvoor overigens ook gewaarschuwd. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.8 Gedragsregel 7 luidt: De advocaat dient zich niet onnodig grievend uit te laten.
5.9 Verweerder wordt verweten klaagster herhaaldelijk te hebben onderbroken, zich grievend over haar te hebben uitgelaten en haar verklaringen voortdurend te hebben betwist zonder dit feitelijk te onderbouwen.
5.10 De raad kan niet vaststellen dat de bespreking van 11 juli 2024 zo is verlopen zoals klaagster aanvoert. Daarbij komt dat de enkele omstandigheid dat een advocaat een wederpartij zou onderbreken, onvoldoende is om tot een tuchtrechtelijk verwijt te komen. Als klaagster dit als storend heeft ervaren, dan had zij verweerder kunnen verzoeken om haar uit te laten praten.
5.11 In haar aanvullende stukken van 22 december 2024 heeft klaagster toegelicht dat verweerder tijdens de bespreking het volgende voorbeeld heeft gegeven:
“Ik zou nu naar de gemeente [naam] kunnen gaan en een vergunning aanvragen om bij mensen in de tuin een schuurtje te mogen bouwen. De gemeente gaat het gewoon toetsen planologisch etc en de gemeente zal zeggen: dat is goed. Dat kan. Bestemmingsplan staat daar niet in de weg. Snapt u. Dat de gemeente deze vergunning dan verleent. Als ik bij die mensen ga aanbellen, kijk eens ik heb de vergunning kom even bij jullie in de tuin een schuurtje bouwen, dan zeggen die mensen: heb je een gaatje in je hoofd?”
5.12 Anders dan klaagster ter zitting heeft betoogd, heeft verweerder blijkens dit citaat niet gezegd dat klaagster een ‘gaatje in haar hoofd’ had. Hij heeft aan de hand van een voorbeeld het standpunt van zijn cliënten naar voren willen brengen dat een verkregen vergunning niet direct maakt dat civielrechtelijke regelgeving aan de kant kan worden geschoven. Dat had verweerder wellicht ook met een minder gechargeerd voorbeeld kunnen doen, maar daarin ziet de raad niet dat verweerder zich kwetsend, laat staan onnodig kwetsend, over klaagster zelf heeft uitgelaten.
5.13 Tot slot zou verweerder stellingen van klaagster hebben betwist. Zij wijst er in dat verband op dat verweerder betwistte dat er toestemming was verleend en dat hij had gezegd dat klaagster daarvoor geen bewijs had. Dat standpunt mag verweerder namens zijn cliënten innemen. Daarbij heeft verweerder op de zitting toegelicht dat klaagster hooguit slechts toestemming van de huurders van de woning zou hebben gekregen, maar niet van de eigenaren van de woning die daarover gaan. Als klaagster het daar niet mee eens is, dan kan zij dit aan de civiele rechter voorleggen. Het is niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven, los van het feit dat klaagster dit verwijt niet met stukken heeft onderbouwd.
5.14 Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.15 Gedragsregel 6 lid 1 luidt: De advocaat streeft een doelmatige behandeling van de zaak na en houdt in het oog dat ook ten laste van een wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt.
5.16 Zoals hiervoor is opgemerkt, mag verweerder namens zijn cliënten een standpunt naar voren brengen dat strijdig is met de visie van klaagster. Als klaagster het daar niet mee eens is, dan kan de kwestie aan de civiele rechter worden voorgelegd. Uit het dossier kan de raad niet opmaken dat verweerder doelbewust heeft aangestuurd op onnodige escalatie, het op kosten jagen van klaagster of het verspillen van haar tijd. Slechts gebleken is dat hij namens zijn cliënten een juridisch standpunt heeft ingenomen, dat niet als evident onpleitbaar kan worden beschouwd. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.17 Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet geconcretiseerd of onderbouwd, anders dan door middel van het noemen van diverse gedragsregels. De klacht is ongegrond, reeds omdat daarin geen gedragingen van verweerder zijn benoemd die met de genoemde gedragsregels in strijd zouden zijn geweest.
Conclusie
5.18 De klacht is in zijn geheel ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. F.G.L. van Ardenne, A.T. Bol, M.G. van den Boogerd en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 25 augustus 2025
