Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:149
Zaaknummer
250037
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de eigen advocaat. Klager was geen cliënt en is daarom door de raad niet-ontvankelijk verklaard. De raad heeft de klacht van klaagster ongegrond verklaard. Het hof verklaart de klacht, voor zover die ziet op het niet goed adviseren door verweerder over de sanctielijst, alsnog gegrond, legt verweerder de maatregel van waarschuwing op en bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.
Uitspraak
Beslissing van 8 augustus 2025 in de zaak 250037
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
en
klager
gezamenlijk: klagers
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Klagers verwijten verweerder dat hij hun bij het treffen van een minnelijke regeling niet juist heeft geïnformeerd, dat zij met de regeling niet akkoord waren en dat verweerder zich niet als advocaat had mogen terugtrekken. De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat alleen klaagster cliënte van verweerder is geweest. Jegens klaagster is de klacht ongegrond verklaard. Het hof verklaart klachtonderdeel 1, uitsluitend voor zover dit klachtonderdeel ziet op het niet goed adviseren door verweerder over de sanctielijst, alsnog gegrond, legt verweerder de maatregel van waarschuwing op en bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klagers in beroep zijn gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline 2.1 De raad heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 24-427/DB/OB) een beslissing gewezen op 20 januari 2025. In deze beslissing is klager niet-ontvankelijk verklaard en is de klacht van klaagster in beide onderdelen ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2025:13 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline 2.3 Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 27 januari 2025 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad; - het verweerschrift; - de e-mail van klagers van 21 mei 2025 met bijlagen.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 juni 2025. Daar zijn klagers en verweerder verschenen. Partijen hebben mondeling hun standpunt toegelicht.
2.6 Klagers hebben op 6 juli 2025 een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter en beide leden van de kamer. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek bij beslissing van 1 augustus 2025 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil met de woningbouwvereniging. Bij dagvaarding van 5 november 2020 heeft de woningbouwvereniging klaagster in kort geding gedagvaard, waarbij de ontruiming is gevorderd van het gehuurde, waar ook klager, klaagsters zoon, woonachtig was.
3.3 Verweerder heeft bij klaagster verhinderdata opgevraagd in verband met de datumbepaling van het kort geding. Bij e-mail van 28 oktober 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat gezien de hoeveelheid door klaagster opgegeven verhinderingen het risico bestond dat de rechtbank met die verhinderingen geen rekening zou houden.
3.4 Partijen hebben onderhandeld over een minnelijke regeling. Bij e-mails van 3 en 5 november 2020 heeft verweerder klaagster geadviseerd, in verband met de vele door klaagster opgegeven verhinderingen, over de gevolgen van het al dan niet verschijnen ter zitting. Daarbij heeft verweerder klaagster ook gewezen op de optie om een andere advocaat in de arm te nemen en heeft hij klaagster verzocht om daarover een keuze te maken. Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 5 november 2020 medegedeeld dat hij, behoudens andersluidend bericht van klaagster, alleen (dus zonder klaagster) zou verschijnen bij de digitale zitting.
3.5 Bij e-mail van 6 november 2020 heeft verweerder een schikkingsvoorstel van de woningbouwvereniging aan klaagster toegestuurd. Bij e-mail van 7 november 2020 heeft klaagster zich akkoord verklaard met dat schikkingsvoorstel. De minnelijke regeling is tijdens de digitale zitting, waar verweerder zonder klaagster is verschenen, vastgelegd in het proces-verbaal. De regeling hield samengevat in dat de huurovereenkomst per 15 december 2020 zou eindigen en - naast de verplichtingen tot huurbetaling en ontruiming door klaagster - dat zij geen enkele overlast mocht veroorzaken. De woningbouwvereniging heeft het kort geding ingetrokken.
3.6 Bij e-mail van 11 november 2020 heeft verweerder het proces-verbaal aan klaagster toegestuurd en haar bericht het dossier te zullen sluiten. De advocaat van de woningbouwvereniging heeft bij brief van 16 november 2020 kenbaar gemaakt dat klaagster was geplaatst op de Sancties & Kansenlijst categorie 1 van de woningcorporaties in E, met de mogelijkheid een tweede kans te krijgen. Verweerder heeft dit bericht aan klaagster doorgestuurd en heeft haar bericht dat hij geen verdere actie meer zou ondernemen.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende:
1. Verweerder heeft de belangen van klagers niet goed behartigd doordat in het kader van de minnelijke regeling niet is vastgelegd dat de verhuurder klagers niet op de zwarte lijst mocht plaatsen. Verweerder heeft klagers hierover niet goed geadviseerd. Bovendien hebben klagers niet ingestemd met de minnelijke regeling die verweerder heeft gesloten;
2. Verweerder heeft zich op het laatste moment als advocaat onttrokken.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder alleen klaagster als zijn cliënte heeft bijgestaan en niet (ook) klager. De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de door verweerder verleende rechtsbijstand. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de raad niet gebleken van enig rechtstreeks belang van klager bij de klacht.
5.2 De raad heeft klachtonderdeel 1 ongegrond verklaard met de volgende overwegingen. Klaagster meent dat verweerder in de minnelijke regeling had moeten vastleggen dat de verhuurder klagers niet op de zwarte lijst mocht plaatsen en dat hij klaagster hierover niet goed heeft geadviseerd. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de verhuurder de vordering in kort geding had onderbouwd met 300 pagina’s aan producties en meldingen van overlast. Het door de verhuurder geleverde bewijs was zo overweldigend dat er feitelijk geen verweer meer mogelijk was tegen de door de verhuurder ingestelde vordering en bovendien wilde klaagster pertinent niet naar de zitting, aldus verweerder. De raad heeft overwogen dat het verzuim om klaagster te wijzen op het risico van plaatsing op de zwarte lijst in het licht van de door verweerder geschetste omstandigheden waaronder de regeling moest worden getroffen, van onvoldoende gewicht is om verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klaagster heeft verder gesteld dat zij niet heeft ingestemd met de getroffen minnelijke regeling. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk weersproken en bovendien blijkt uit de stukken dat klaagster bij e-mail van 7 november 2020 heeft ingestemd met de regeling.
5.3 De raad heeft klachtonderdeel 2 ongegrond verklaard met de volgende overwegingen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat het contact tussen klaagster en verweerder diverse keren zo moeizaam is verlopen, dat verweerder heeft aangegeven zijn werkzaamheden te zullen neerleggen. Het staat een advocaat in beginsel vrij om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Op grond van gedragsregel 14, lid 2 en 3 dient de advocaat die beslissing wel zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen dat de cliënt daarvan zo min mogelijk schade ondervindt. Een advocaat mag zich dus niet op een ontijdig moment terugtrekken. Verweerder heeft dat ook niet gedaan. Hij heeft klaagster tijdig medegedeeld dat hij na afloop van de procedure in kort geding geen opdracht meer van klaagster zou aannemen.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klagers 6.1 Klachtonderdeel 1: klagers zijn van mening dat verweerder hen erop had moeten wijzen dat zij op de zwarte lijst zouden komen. Klagers ondervinden hier tot op de dag van vandaag nog hinder van; zij zijn sindsdien dakloos. Zij hadden verweerder nooit voor de regeling laten tekenen als zij de gevolgen hadden gekend.
6.2 Klachtonderdeel 2: verweerder heeft al veel eerder aangegeven zich te willen onttrekken als advocaat en niet pas na de zaak zoals aangegeven wordt in de uitspraak van de raad.
Verweer 6.3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Ontvankelijkheid en omvang hoger beroep 7.1 Klagers zijn samen in hoger beroep gekomen, maar zij hebben geen beroepsgrond aangevoerd tegen de beslissing van de raad dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht. Daardoor is dit deel van de beslissing van de raad definitief geworden. Het hoger beroep van klager is ongegrond. Maatstaf 7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof 7.3 Met betrekking tot klachtonderdeel 1 ligt de vraag voor of verweerder klaagster erop had moeten wijzen dat zij op een sanctielijst van de woningcorporaties kon worden geplaatst. De raad heeft overwogen dat verweerder dit heeft verzuimd, maar heeft verweerder daar gelet op de voorliggende omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt van gemaakt. Het hof is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om klaagster op het risico van plaatsing op de sanctielijst te wijzen. De plaatsing op de sanctielijst kan immers gevolgen hebben voor de mogelijkheden om na een beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming in aanmerking te komen voor vervangende woonruimte. In het midden latend of plaatsing op de sanctielijst had kunnen worden voorkomen is het hof van oordeel dat verweerder het risico van plaatsing op de sanctielijst in ieder geval met klaagster had moeten bespreken. Klaagster had dit risico dan kunnen meewegen bij de beslissing om al dan niet via een minnelijke regeling akkoord te gaan met ontruiming.
7.4 Het hof kan niet vaststellen dat verweerder het risico van plaatsing op een sanctielijst met klaagster heeft besproken. Verweerder heeft desgevraagd tijdens het onderzoek op de zitting in hoger beroep aangevoerd dat hij ervan uitgaat dat hij die mogelijkheid met klaagster heeft besproken, maar wat hij hierover concreet met klaagster heeft besproken is ter zitting niet duidelijk geworden. Nu dit niet duidelijk is geworden, klaagster betwist dat verweerder het risico van plaatsing op een sanctielijst met haar heeft besproken en een schriftelijke vastlegging van verweerder dat hij op dit risico heeft gewezen, ontbreekt (zie daarvoor gedragsregel 16), moet het hof ervan uitgaan dat verweerder klaagster daar niet op heeft gewezen. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt, zie bijvoorbeeld ook HvD 2 mei 2025, ECLI:NL:TAHVD:2025:74 en HvD 12 januari 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:4.
7.5 Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande gegrond, voor zover dit klachtonderdeel inhoudt dat verweerder klaagster op het punt van de sanctielijst niet goed heeft geadviseerd. In zoverre slaagt de beroepsgrond van klaagster.
7.6 De beroepsgrond van klaagster tegen de beslissing op klachtonderdeel 1 faalt voor het overige. Voor zover zij meent dat verweerder in het kader van de minnelijke regeling had moeten vastleggen dat de verhuurder haar niet op de sanctielijst mocht plaatsen, faalt de klacht omdat niet is gebleken dat de verhuurder met deze voorwaarde zou hebben ingestemd. Dat klaagster heeft ingestemd met de voorgestelde minnelijke regeling blijkt, zoals de raad heeft overwogen, uit klaagsters e-mail van 7 november 2020. Het hof zal de beslissing van de raad op klachtonderdeel 1 daarom voor het overige bekrachtigen.
7.7 Met betrekking tot klachtonderdeel 2 ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof zal ook de beoordeling van de raad op klachtonderdeel 2 bekrachtigen.
8 MAATREGEL
8.1 Het uitgangspunt is dat bij een gehele of gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht de oplegging van een maatregel volgt. Het hof is van oordeel dat de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden is.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof de klacht alsnog gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.2 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair); b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.4 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 verklaart het door klager ingestelde hoger beroep ongegrond;
10.2 vernietigt op het hoger beroep van klaagster de beslissing van 20 januari 2025 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-427/DB/OB, voor zover daarin het gedeelte van klachtonderdeel 1 dat ziet op de advisering door verweerder over de sanctielijst ongegrond is verklaard;
en doet opnieuw recht:
10.3 verklaart klachtonderdeel 1 gegrond voor zover het betreft de advisering door verweerder over de sanctielijst;
10.4 bekrachtigt de beslissing van 20 januari 2025 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-427/DB/OB, voor het overige;
10.5 legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
10.6 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; 10.7 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald; 10.8 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek en J.A. Huijgen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 augustus 2025.
