Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:161
Zaaknummer
240156H
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek. Geen sprake van een novum, motiveringsklachten leveren geen schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel, in zoverre is het verzoek niet-ontvankelijk. Beroep op ne bis in idem ongegrond, omdat schorsing op grond van artikel 60ab en op grond van dekenbezwaar voor dezelfde feiten geen dubbele bestraffing is.
Uitspraak
Beslissing van 18 augustus 2025 in de zaak 240156H
naar aanleiding van het verzoek tot herziening van: verzoeker
1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 6 mei 2024 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 24-128/DB/LI/D). In deze beslissing is het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond verklaard. Aan verzoeker is de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 26 weken opgelegd. Verder is verzoeker veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:60 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.2 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Dit heeft geleid tot de beslissing van 17 januari 2025 met zaaknummer 240156. In deze beslissing heeft het hof de beslissing van de raad vernietigd, voor zover daarin klachtonderdeel 2 gegrond is verklaard en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken is opgelegd. Het hof heeft klachtonderdeel 2 alsnog ongegrond verklaard en aan verzoeker de maatregel opgelegd van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft daarbij als bijzondere voorwaarde gesteld dat verzoeker een coachingstraject doorloopt conform de door het hof in de uitspraak gestelde vereisten. Het hof heeft de ingangsdatum van het onvoorwaardelijk deel van de schorsing gesteld op 17 februari 2025, de beslissing van de raad voor het overige bekrachtigd en verzoeker veroordeeld tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof. De beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2025:11 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
2 HET VERZOEK TOT HERZIENING
2.1 Verzoeker heeft per e-mail van 11 maart 2025 verzocht om herziening van de beslissing van het hof.
2.2 Verder bevat het herzieningsdossier: - het verweerschrift van de deken; - de reactie van verzoeker op het verweerschrift.
2.3 Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op grond van artikel 4 lid 2 van het herzieningsprotocol.
3 BEOORDELING
de mogelijkheid tot herziening
3.1 Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling.
3.2 Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1 van het herzieningsprotocol, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als: a. feiten of omstandigheden aan het licht komen die (i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en (ii) bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die (iii) het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het hof bekend zouden zijn geweest. b. in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.
3.3 Voor de ontvankelijkheid van verzoeker in het herzieningsverzoek op grond van het hiervoor onder b genoemde grond volstaat dat een beroep wordt gedaan op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het beroep daarop ook slaagt. Indien geen sprake is geweest van zodanige schending wordt het beroep op die grond verworpen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt dan niet toegekomen. In het andere geval volgt een herbeoordeling.
herzieningsverzoek
3.4 Verzoeker heeft in het herzieningsverzoek de volgende gronden aangevoerd.
1. Schending fundamentele rechtsbeginselen
Naast het recht op een eerlijk proces is onder andere het ne bis in idem-beginsel geschonden. Verzoeker is zowel in de onderhavige procedure als in de artikel 60ab-procedure geschorst voor dezelfde klachten betreffende vermeende financiële problematiek. In artikel 47b Advocatenwet is bepaald dat ne bis in idem niet kan, wat ook logisch voortvloeit uit artikel 6 EVRM. Weliswaar stelt artikel 47b lid 2 dat het ne bis in idem-beginsel niet geldt voor artikel 60ab-procedures, maar dit beginsel kan niet ter zijde worden geschoven door een wettelijke bepaling. Als dat al anders is, moet in ieder geval toepassing worden gegeven aan lid 3 van artikel 47b, waarin staat dat bij de oplegging van een straf rekening wordt gehouden met de schorsing ex artikel 60ab. Dat is hier niet gebeurd en in ieder geval niet kenbaar. Hiermee is ook het motiveringsbeginsel geschonden en dus artikel 6 EVRM, te weten het recht op een eerlijk proces. De enige logische uitleg is volgens verzoeker dat de reeds uitgezeten schorsing verdisconteerd moet worden met de opgelegde schorsing. Verzoeker had al meer dan 26 weken schorsing uitgezeten (dus meer dan de totale voorwaardelijk en onvoorwaardelijk opgelegde schorsing). Voor een coachingstraject is daarom ook geen plaats meer.
2. Novum
Verzoeker vraagt het hof om een andere deken dan de deken Limburg het coachingstraject te laten beoordelen. De deken Limburg heeft in een latere klachtzaak aangegeven dat hij geen geloof heeft in het slagen van de coaching en dat hij meent dat verzoeker geschrapt moet worden. Verzoeker wil wel een eerlijke kans krijgen en het uitgangspunt moet zíjn dat de beoordelaar daar blanco instaat, wat bij de deken niet het geval is. Het standpunt van de deken over het coachingstraject is een novum en reden voor herziening, aangezien dat eerst is ingenomen na de uitspraak. Het vertrouwen van de deken in verweerder (en vice versa) is nul. Verweerder verwacht geen eerlijke kans te krijgen van de deken.
3. Verrassingsbeslissing
Het hof overweegt onder rechtsoverweging 8.2 dat er twijfels zijn gerezen over de geschiktheid van verzoeker, maar het hof legt niet uit wat daarmee wordt bedoeld (en er is dus geen voldoende redengeving). Daarnaast gaat de zaak over vermeende financiële problematiek. Hiervan is "slechts" komen vast te staan dat de gegevens te laat zouden zijn ingeleverd. De klacht over de onduidelijkheid in de bescheiden en handelen in strijd met de financiële integriteit is afgewezen. Wat het te laat aanleveren te maken heeft met de geschiktheid van verzoeker, is niet (voldoende) duidelijk. Dit is ook geen onderdeel van de zaak en daar is ook niet over gediscussieerd. Het coachtingstraject zou moeten gaan om de financiële inrichting van de praktijk, wat juist om de vermeende discrepanties in de cijfers lijkt te gaan, terwijl dit bezwaar nu juist is afgewezen. Verzoeker moet niet zwaarder gestraft worden dan noodzakelijk of logisch is. Een coachingstraject zou onderdeel uit kunnen maken van een sanctie, maar niet als het totaal aan strafmaatregelen te zwaar wordt, wat hier in combinatie met de artikel 60ab-schorsing het geval is (artikel 47b lid 3).
4. Verweer
Het hof is niet ingegaan op verzoekers hoofdverweer ten aanzien van het opvragen van de jaarrekening met toelichting. Dit is uitgebreid aan de orde gekomen in de procedure, het beroepschrift als ook tijdens de mondelinge behandeling. Verzoekers accountant heeft uitgebreid toegelicht waarom: a) een jaarrekening met toelichting voor een eenmanszaak niet bestaat; b) voor zover deze wel bestaat, niet verplicht is; c) voor zover deze al bestaat (quod non) en verplicht is, deze al met de kengetallen is aangeleverd. Omdat in het geheel niet is ingegaan op het belangrijkste verweer van verzoeker, is ook op dit punt het recht op een eerlijk proces geschonden. Er had in het geheel geen sanctie mogen worden opgelegd, omdat er geen verplichting is geschonden en de stukken dus ook niet te laat zijn ingediend. Een uitspraak van het hof moet op straffe van nietigheid met redenen omkleed zijn. Er worden wel redenen gegeven, maar het belangrijkste verweer is in het geheel niet besproken. Dat is gelijk te stellen met het ontbreken van een reden.
reactie van de deken 3.5 Het hof zal hierna, voor zover nodig, ingaan op de reactie van de deken.
ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek 3.6 In herzieningsgrond 2 doet verzoeker een beroep op een novum en dus op een situatie als bedoeld in overweging 3.2 sub a hiervoor. Het hof overweegt dat van een novum in de onderhavige situatie geen sprake is. Het hof heeft in overweging 7.9 van de aangevallen beslissing onder meer overwogen: “Volgens de deken rechtvaardigt het handelen van verweerder in deze kwestie - in combinatie met eerdere en latere zaken - een schrapping van het tableau.” Dat betekent dat de deken zich reeds in de destijds lopende procedure op het standpunt stelde dat verzoeker geschrapt zou moeten worden, dat dit standpunt zowel verzoeker als het hof bekend was en dat het hof met dit standpunt rekening heeft gehouden of kunnen houden. Verzoeker zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn herzieningsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de in overweging 3.2 sub a vermelde grond.
3.7 Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijv. HR 23 juni 1995, NJ 1995/661), die het hof overeenkomstig toepast, leveren motiveringsklachten geen schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel, zie bijvoorbeeld HvD 27 januari 2019, ECLI:NL:TAHVD:2020:5 en HvD 16 december 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:173. De herzieningsgronden 3 en 4 van verzoeker bevatten uitsluitend motiveringsklachten. Verzoeker zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard, voor zover het deze herzieningsgronden betreft.
3.8 Het gedeelte van herzieningsgrond 1 dat betrekking heeft op het door het hof al dan niet toepassen van artikel 47b lid 3 Advocatenwet, bevat eveneens een motiveringsklacht zodat verzoeker ook daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.9 Slechts het beroep van verzoeker op ne bis in idem uit herzieningsgrond 1 voldoet aan de eisen van overweging 3.3, in die zin verzoeker in dit beroep kan worden ontvangen. Het hof zal hierna dan ook inhoudelijk beoordelen of het beroep op schending van dit fundamentele rechtsbeginsel ook slaagt.
verdere overwegingen van het hof
3.10 Verzoeker meent dat hij “dubbel gestraft” is omdat hij is geschorst zowel op grond van artikel 60ab als op grond van het dekenbezwaar voor dezelfde feiten. Verweerder miskent daarbij hoe het wettelijk systeem in elkaar zit en ook dat sprake is van twee verschillende soorten schorsing. Het hof overweegt in dat verband het volgende.
3.11 Een verzoek tot schorsing op grond van artikel 60ab Advocatenwet hangt (tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in lid 2 van dat artikel, wat hier niet het geval is) per definitie samen met het in lid 5 van dat artikel bedoelde dekenbezwaar, dat meestal gelijktijdig met het schorsingsverzoek wordt ingediend. De deken kan vooruitlopend op een (in kracht van gewijsde gegane) beslissing van de tuchtrechter vragen om een 60ab-schorsing als hij van mening is dat het niet (langer) verantwoord is dat de betreffende advocaat zijn praktijk blijft uitoefenen in afwachting van de beslissing op het dekenbezwaar. De 60ab-schorsing is een spoedvoorziening en een ordemaatregel, geen tuchtrechtelijke maatregel. De 60ab-schorsing vervalt ook van rechtswege zodra de tuchtrechtelijke beslissing op het dekenbezwaar in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 60ae Advocatenwet). Als in die tuchtrechtelijke beslissing een (onvoorwaardelijke) schorsing is opgelegd, gaat die schorsing in nadat de 60ab-schorsing is vervallen. Omdat het 60ab-verzoek en het dekenbezwaar één samenhangend geheel vormen, is ook in artikel 47b lid 2 Advocatenwet vastgelegd dat het hier, anders dan verzoeker meent, niet gaat om twee verschillende tuchtrechtelijke berechtingen.
3.12 Uit de Memorie van Toelichting van 18 maart 2008 op de regeling van artikel 60ab en verder blijkt dat de vraag aan de orde is geweest of “de als spoedmaatregel opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk verrekend kan worden met een later in de normale tuchtzaak opgelegde schorsing. In dit verband zij opgemerkt dat het wetsvoorstel de tuchtrechter de vrijheid laat om de duur van de op grond van artikel 60ab, eerste lid, spoedshalve opgelegde schorsing in mindering te brengen op de duur van de schorsing die in de normale tuchtzaak op grond van artikel 48, tweede lid, onderdeel c, wordt opgelegd.” De tuchtrechter kan dus bepalen dat de tuchtrechtelijke schorsing geheel of gedeeltelijk in mindering komt op de eerder opgelegde 60ab-schorsing, maar is daartoe niet verplicht. Het standpunt van verzoeker dat er altijd een verrekening zou moeten plaatsvinden, is dan ook onjuist.
3.13 Op grond van het voorgaande is herzieningsgrond 1 ongegrond.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in de gronden 1 (gedeeltelijk), 2, 3 en 4 van zijn herzieningsverzoek; - verklaart het herzieningsverzoek voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en A. Groenewoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 augustus 2025.
