Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-08-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:160
Zaaknummer
25-383/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiekwestie deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond, vanwege onvoldoende concretisering en onderbouwing.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 augustus 2025 in de zaak 25-383/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 juni 2025 met kenmerk R 2025/58 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 31.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager en zijn ex-partner zijn gescheiden. Zij hebben gezamenlijk gezag over hun drie minderjarige kinderen. 1.2 Vanaf december 2023 staat verweerster de ex-partner bij. 1.3 Op 1 maart 2024 heeft verweerster, namens de ex-partner, een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank waarin onder meer vervangende toestemming voor een schoolwisseling van twee van de kinderen is verzocht. 1.4 Op 9 augustus 2024 is de zaak mondeling behandeld. 1.5 Op 10 augustus 2024 heeft klager laten weten dat hij akkoord is met de schoolwissel van twee van de kinderen. 1.6 Op 13 augustus 2024 hebben verweerster en klagers advocaat (separaat) de rechtbank geïnformeerd over de alsnog door klager verleende toestemming voor de schoolwissel. 1.7 Bij beschikking van 6 september 2024 heeft de rechtbank op het verzoek beslist. De rechtbank heeft het verzoek met betrekking tot de schoolwissel afgewezen, omdat de ex-partner daar geen belang meer bij heeft, gelet op de alsnog door klager gegeven toestemming. 1.8 Verweerster en klagers advocaat hebben in de periode september-november 2024 gecorrespondeerd, onder meer over de schoolwissel van de twee kinderen. Eerdere klacht 1.9 Op 13 december 2023 heeft klager bij de deken een (eerste) klacht over verweerster ingediend. Op 23 april 2024 heeft klager deze klacht aangevuld. 1.10 Op 14 augustus 2024 heeft de deken deze klacht doorgestuurd aan de raad. De zaak is bekend onder nummer 24-602/DH/RO. 1.11 Bij beslissing van 9 oktober 2024 heeft de voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Uit de beslissing blijkt dat de klacht bestond uit 33 klachtonderdelen. De voorzitter heeft daarover in 4.3 overwogen: “De klachten zien allemaal op verweersters bijstand aan klagers ex-partner. In de kern zien de klachten erop 1) dat verweerster zich feitelijk onjuist en kwetsend/onnodig grievend uitlaat, 2) dat verweerster in het familierechtelijk geschil polariserend optreedt, terwijl dit niet is toegestaan en 3) dat verweerster onvoldoende rekening houdt met de belangen van de kinderen en 4) dat verweerster misbruik maakt van haar positie en geen rekening houdt met klagers gerechtvaardigde belangen als wederpartij.” Klager heeft geen verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. 1.12 Op 20 september 2024 heeft klager bij de deken deze (tweede) klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. “Er is stevig geprocedeerd en als het spreekwoordelijke puntje bij paaltje komt handelt [verweerster] niet naar haar verzoeken. [Verweerster] heeft zelf deze procedure gecreeerd, moedwilling gehandeld. Alle verzoeken zijn bij de rechter afgewezen: gronden voor deze klacht -Nodeloos procederen is in strijd met zorgplicht jegens de wederpartij. - Onvoldoende onderbouwen van verzoeken – Tegenwerkende houding (tot op de dag van vandaag) - misbruik van procesrecht - kansloze procedure begonnen - men spreekt over juridische smaad, laster en stalking - geen goede grondslag in zaak 2286588 heb ik dit al aangekaart aan [deken]. Hele tegenstrijdige visie gegeven in hetgeen wat er de afgelopen 4 weken heeft plaatsgevonden. De advocaten kunnen doen wat ze willen en misbruiken hun bevoegdheden. (…). Meerdere malen is door mijn advocaat om tekst en uitleggevraagd. Maar [verweerster] geeft niet thuis meer. Alleen haar zakken aan het vullen.” 2.2 Op 21 september 2024 heeft klager de klacht aangevuld met het verwijt dat verweerder onjuiste informatie verstrekt ten opzichte van de informatie die haar cliënte verstrekt (gedragsregel 8). 2.3 Klager stelt dat sprake is van nodeloos procederen en dat als klap op de vuurpijl geen van de kinderen van school is gewijzigd.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd.
4 BEOORDELING Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk 4.1 In het tuchtrecht geldt het zogenaamde “ne bis in idem-beginsel”, dat is vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet. Dit beginsel houdt in dat niet opnieuw kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De achtergrond van dit beginsel is dat een advocaat, over wie een klacht is ingediend, er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op moet kunnen vertrouwen dat dat de klacht daarmee is afgewikkeld en dat het handelen waarop de klacht betrekking heeft niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. 4.2 Klager heeft eerder geklaagd over verweerster (op 13 december 2023, met een aanvulling op 23 april 2024). Deze klacht heeft geleid tot de voorzittersbeslissing van 9 oktober 2024. Zowel deze eerste klacht als de klacht die nu voorligt zien op verweersters bijstand aan de ex-partner in het familierechtelijk geschil, waarmee sprake is van klachten die voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex. Klager kan niet nogmaals klagen over hetzelfde handelen en/of nalaten van verweerster als waarover hij in de eerdere klacht al heeft geklaagd. Dit betekent dat klagers klacht, voor zover deze ziet op handelen van verweerster in de periode voor 23 april 2024, kennelijk niet-ontvankelijk is. Toetsingskader 4.3 Voor zover de klacht ontvankelijk is geldt het volgende toetsingskader. 4.4 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen. 4.5 Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen: - het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure, - het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan, - het verloop van het geschil tot dan toe en - de kans op succes van de procedure. Beoordeling klacht 4.6 Klager maakt verweerster diverse verwijten (zoals weergegeven bij de klacht). Klager maakt zijn klachten echter niet concreet en onderbouwt zijn verwijten ook niet (concreet) met stukken. Verweerster heeft – voor zover mogelijk – de verwijten gemotiveerd betwist. Bij die stand van zaken kan de voorzitter de juistheid van klagers verwijten niet vaststellen. De klacht is daarom – voor zover ontvankelijk – kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op handelen van verweerster voor 23 april 2024; - de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 augustus 2025
