Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:159

Zaaknummer

25-135/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verweerder is tekortgeschoten in zijn bijstand aan klager. Hij heeft klager onvoldoende meegenomen in de overweging om geen eis in reconventie in te dienen, althans zulks niet schriftelijk vastgelegd. Ook heeft verweerder door klager aangeleverde (bewijs)stukken niet ingebracht, zonder dat met klager te bespreken en dat vast te leggen. Verder is verweerder een van klager ontvangen map met stukken kwijtgeraakt. Pas bij het opruimen en verhuizen van zijn kantoor heeft hij de map teruggevonden en aan klager geretourneerd. Dat is bijzonder slordig. Verweerder heeft daarmee op meerdere punten en momenten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klager. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 augustus 2025 (bij vervroeging) in de zaak 25-135/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager 

over

verweerder 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 18 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 26 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2025/024 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 juni 2025. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager heeft via videoverbinding (Teams) aan de zitting deelgenomen.  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 92. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager is eigenaar van garagebedrijf [A] (eenmanszaak).  2.3    Klager en S BV hebben vanaf 2019 een samenwerkingsverband gehad, waarbij S BV tweedehands auto’s aankocht ten behoeve van klager. Klager verkocht de auto’s (zo nodig na reparatie) door. Dhr. H is (middellijk) bestuurder van S BV. 2.4    In februari 2021 is [BG] BV (hierna: BG BV) opgericht. Klager is (middellijk) bestuurder van BG BV. BG BV heeft vanaf dat moment de positie van klager in de samenwerking met S BV overgenomen. 2.5    Medio september 2021 heeft S BV laten weten de samenwerking op te kortst mogelijke termijn te willen beëindigen. Vervolgens is een geschil ontstaan over de vraag of en zo ja welk bedrag klager aan S BV verschuldigd is.  2.6    Klager heeft zich toen tot verweerder gewend voor bijstand. In de opdrachtbevestiging van 29 september 2021 is (bij zaaksgegevens) vermeld:   “Type zaak / omschrijving van het geschil: Meningsverschillen aangaande het tussen [klager] en [H] bestaande samenwerkingsverband.  Opdracht / te verrichten werkzaamheden: Voeren van besprekingen adviseren, corresponderen, bestuderen literatuur/jurisprudentie en eventueel procederen.” 2.7    In oktober en november 2021 heeft verweerder overleg gevoerd met de advocaat van de wederpartij.  2.8    Op 19 januari 2022 is namens S BV conservatoir beslag gelegd op (on)roerende zaken van klager, waaronder een Citroën HY. 2.9    Op 1 februari 2022 heeft S BV klager en BG BV gedagvaard en gevorderd om klager te veroordelen een bedrag van ruim € 141.000,- aan S BV te voldoen.  2.10    Op 15 februari 2022 heeft verweerder een e-mail aan klager gestuurd met als onderwerp ‘aandachtspunten antwoord op dagvaarding (…)’. Verweerder stelt in de mail een reeks vragen aan klager.  2.11    Op 21 februari 2022 heeft verweerder op een bericht van klager gereageerd en geschreven dat het schriftelijk verweer op 23 maart 2022 om 10.00 uur moet zijn ingediend en dat hij ernaar streeft (vanwege vakantie) de conclusie van antwoord uiterlijk op 11 maart gereed te hebben. In het bericht staat ook: “Ik zal je vanmiddag een concept sturen in verband met het niet klevende beslag op jouw oldtimer.” 2.12    Op 15 maart 2022 heeft de advocaat van de wederpartij op een e-mail van verweerder van 11 maart 2022 gereageerd over het conservatoir beslag op de Citroën. Hij schrijft dat de toenaamstelling niets zegt over de vraag aan wie het voertuig in eigendom toebehoort, dat verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat het voertuig in eigendom aan klager toebehoort en dat het gelegde conservatoire beslag zal worden gehandhaafd. 2.13    Verweerder heeft deze e-mail doorgestuurd (datum onbekend) aan de vrouw van klager en gevraagd of zij over stukken beschikt waaruit volgt dat zij de eigenaar is van de Citroën.  2.14    Tussen 15 en 20 maart 2022 heeft klager diverse stukken aan verweerder gestuurd, waaronder: -    twee facturen van klager aan dhr. H met factuurdatum 15 maart 2022 voor bedragen van € 37.521,18 en € 2.201,61; -    een factuur van klager aan S BV met factuurdatum 16 maart 2022 voor een bedrag van € 1.529,63; -    een factuur van klager aan S BV met factuurdatum 17 maart 2022 voor een bedrag van € 5.098,76. 2.15    Op 22 maart 2022 heeft er een bespreking plaatsgevonden. Diezelfde dag om 21:41 uur stuurt verweerder een concept conclusie van antwoord aan klager en zijn vrouw.  2.16    Op 23 maart 2022 om 7.45 uur heeft de vrouw van klager gereageerd, waarbij zij laat weten dat zij zich kunnen vinden in de conclusie van antwoord. Zij stelt een paar eventuele wijzigingen voor.  2.17    Diezelfde dag heeft verweerder de conclusie van antwoord ingediend bij de rechtbank. De conclusie concludeert tot afwijzing c.q. niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen, met het verzoek S BV te veroordelen in de kosten van de procedure. De conclusie maakt (inclusief producties) onderdeel uit van het klachtdossier.  2.18    De comparitie van partijen is bepaald op 30 juni 2022. Op 24 juni 2022 heeft verweerder zijn concept spreekaantekeningen aan klager gestuurd. Op 26 juni 2022 heeft verweerder een aangepaste versie van de spreekaantekeningen gestuurd. Op 27 juni 2022 heeft verweerder het laatste exemplaar van de spreekaantekeningen gestuurd. Diezelfde dag laat de vrouw van klaagster weten dat zij helemaal tevreden zijn. 2.19    Na de comparitie is er een nabespreking op kantoor geweest tussen klager en zijn vrouw en verweerder, waarbij klager en zijn vrouw hebben meegedeeld niet tevreden te zijn over het verloop van de zitting. Klager en zijn vrouw hebben vervolgens ook schriftelijk hun ongenoegen geuit en hebben verweerder laten weten dat mr. B de zaak overneemt, met het verzoek aan verweerder om per direct alle benodigde gegevens aan mr. B over te dragen.  2.20    Op 1 juli 2022 heeft de vrouw van klager per mail aan verweerder geschreven dat ze graag het verslag van de griffier wil voor haar eigen administratie. 2.21    Op 4 juli 2022 heeft verweerder gereageerd en aan de vrouw van klager geschreven dat hij van de griffier geen proces-verbaal heeft ontvangen en dat hij dat zal opvragen. Verweerder schrijft dat hij bijgaand de van de accountant ontvangen opstelling voegt, waaruit de ‘stand/schuld’ aan S BV per maart 2022 blijkt. 2.22    Op 9 juli 2022 heeft klager aan verweerder over de factuur onder meer geschreven: “…heb ik de komende weken geen tijd om mij met de veel te hoge factuur van jou bezig te houden. Tijdens pauze bij de rechtszaak in Almelo vragen wij nog aan jou; “wat zijn de kosten tot nu toe?” Jouw antwoord; “zo’n € 1.750,-“. Aangezien wij het vertrouwen in jou en de manier van werken van onze rechtszaak hebben verloren, stel ik voor dat jij met een creditfactuur komt waarin als partijen ons kunnen vinden.” 2.23    Op 14 juli 2022 heeft de vrouw van klager aan verweerder gemaild dat zij op 6 juli 2022 al heeft aangegeven dat alle gegevens per direct naar mr. B gestuurd moesten worden, dat mr. B deze gegevens nog steeds niet heeft ontvangen en dat dit vandaag moet gebeuren. 2.24    Op 1 augustus 2022 heeft klager aan verweerder gemaild: “Zoals aangegeven in de mail d.d. 6 juli jl. gaan wij niet akkoord met het door jouw gefactureerde bedrag.  Wij stellen de volgende creditering voor: 50%.” 2.25    Op 22 december 2023 heeft de vrouw van klager via WhatsApp aan verweerder een bericht met de volgende inhoud gestuurd: “Hallo [verweerder] Ik heb toch met spoed de betreffende inkoopfacturen nodig. Graag zsm aanleveren, ik zet er ivm rechtszaakdatum met spoed op te wachten”. 2.26    Op 3 januari 2024 is door/namens klager via WhatsApp aan verweerder een bericht met de volgende inhoud gestuurd: “Hallo [verweerder] Graag met spoed de betreffende inkoopfacturen aanleveren”. 2.27    Op 12 januari 2024 dient klager een klacht over verweerder in bij het kantoor waar verweerder werkzaam is/was.  2.28    Op 16 januari 2024 wordt nogmaals via WhatsApp aan verweerder verzocht om de inkoopfacturen met spoed aan te leveren.  2.29    Op 26 maart 2024 mailt de vrouw van klager aan verweerders kantoor dat zij de klacht die zij toentertijd tegen verweerder heeft ingediend weer wil oppakken. Het kantoor – waar verweerder niet meer werkzaam was – heeft de klacht diezelfde dag doorgestuurd aan verweerder. Verweerder heeft diezelfde dag aan de vrouw van klager laten weten dat zij haar correspondentie kan richten aan zijn nieuwe kantooradres.  2.30    Op 28 maart 2024 reageert de vrouw van klager en herhaalt dat zij de klacht weer heeft opgepakt en dat ze wil weten hoe verweerder klager tegemoet gaat komen. Op 4 april 2024 en 6 mei 2024 stuurt de vrouw van klager een herinnering aan verweerder met het verzoek te reageren op de klacht.   2.31    Op 17 april 2024 is door/namens klager via WhatsApp aan verweerder een bericht met de volgende inhoud gestuurd: “Hallo [verweerder], ik heb jou een aantal malen gemaild inzake de klachten. Tot nu heb jij nog niet gereageerd! Verbaasd mij behoorlijk aangezien het een serieuze zaak betreft!”. 2.32    Op 8 mei 2024 is door/namens klager via WhatsApp aan verweerder een bericht met de volgende inhoud gestuurd: “We zijn nu 1,5 maand verder, op mijn mails wordt niet gereageerd en op de whatsapp berichten ook niet. Geeft al duidelijk aan hoe jij met de klachtenregeling omgaat en geen oplossing wilt zoeken.”. 2.33    Bij tussenvonnis van 28 september 2022 heeft de rechtbank beslist dat een deskundige moet worden benoemd om de boekhoudingen van klager en S BV te beoordelen en naast elkaar te leggen.  2.34    Bij vonnis van 17 januari 2024 heeft de rechtbank klager veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 55.716,07 aan S BV. BS BV is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.083,49 aan S BV. Klager en BS BV zijn verder hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan S BV, begroot op € 38.877,03.  

3    KLACHT  3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij hem slecht heeft vertegenwoordigd en zijn zaken compleet in het honderd heeft laten lopen. Klager wijst daarbij op het volgende:  a)    Verweerder heeft geen tegeneis ingediend.  Klager stelt dat verweerder wist van de nog openstaande facturen van de tegenpartij. Toch heeft hij nagelaten een tegeneis in te dienen. Klager is genoodzaakt een aparte en dure procedure op te starten om zijn facturen betaald te krijgen.  b)    Verweerder heeft door klager aangeleverde bewijzen (zoals inkoopfacturen en een door de accountant opgesteld financieel overzicht) niet gebruikt als bewijs in het verweer. Klager stelt dat verweerder beweerde de inkoopfacturen nooit te hebben gehad. Uiteindelijk bleek dat verweerder deze stukken was kwijtgeraakt. Hij had de stukken wel en kwam ze bij het opruimen en verhuizen van zijn kantoor tegen. Als verweerder het bewijsmateriaal wel had gebruikt, zou  de procedure een hele andere wending hebben gekregen.  Door het ontbreken van het financiële overzicht ontstond bij de rechter een onduidelijke voorstelling van de gang van zaken. Helaas moest daardoor een boekenonderzoek plaatsvinden en liep de procedure steeds meer vertraging op. c)    Verweerder heeft klager slecht geadviseerd en begeleid in de procedure over de opheffing van het onrechtmatig beslag op de Citroen HY. Klager stelt dat verweerder een uiterst belangrijke mail, met daarin een gecancelde verkoop, door verweerder niet is doorgegeven aan de advocaat van de wederpartij. In de latere procedure van schade verhalen is de claim afgewezen omdat verweerder vergeten was de e-mail door te sturen. Ook heeft verweerder verzuimd een kort geding voor het opheffen van het beslag op te starten.  d)    Verweerders vertegenwoordiging tijdens de mondelinge behandeling van de zaak  was erbarmelijk. Klager is ontevreden over verweerders optreden tijdens de zitting (30 juni 2022) en bij de onderhandelingen tijdens de schorsing. Klager verwijst naar de e-mail die hij verweerder na de zitting heeft gestuurd, waarin hij zijn ongenoegen uit over de gang van zaken. e)    Verweerder heeft de benodigde gegevens traag en/of onvolledig overgedragen aan de opvolgend advocaat. Klager licht toe dat de gegevens tergend langzaam, na meerdere keren navraag, pas weken later zijn aangeleverd, waarbij ook nog gegevens ontbraken. f)    Verweerder reageerde totaal niet of veel te laat op e-mails of gestelde deadlines. Klager stelt dat verweerder niet of veel te laat reageerde op e-mails of WhatsAppberichten, zowel naar klager als richting de wederpartij. Verweerder reageerde ook niet op klagers klachten. g)    Verweerder gaf tijdens de zitting aan dat er nog zo’n € 1.500,- aan facturen openstond. Naderhand stuurde hij een eindfactuur van € 7.500,-. Verweerder heeft geweigerd de factuur te crediteren.  3.2    Klager stelt dat de civiele zaak en de zaak van de schade door onterechte beslaglegging op de Citroen HY compleet in het honderd zijn gelopen door de slechte vertegenwoordiging van verweerder, zijn verstrooide gedrag en het geblunder tijdens de zitting. 

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.  5.2    De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij die toets.  5.3    In gedragsregel 16 is beschreven dat een advocaat gehouden is om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil moet de advocaat die belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Klachtonderdelen a) en b) 5.4    Vast staat dat verweerder geen eis in reconventie (tegeneis) heeft ingediend. Verweerder  beschikte wel over de facturen waar klager op doelt. Verweerder stelt gemotiveerd dat de door klager aangeleverde stukken daarvoor geen grond boden, onder meer omdat een aantal facturen was gericht aan dhr. H en die facturen dus niet in een procedure tegen S BV konden worden ingebracht. Verweerder lijkt op dat punt gelijk te hebben. Hij had dat echter destijds met klager moeten bespreken. Verweerder had bij het opstellen van de conclusie van antwoord de (on)mogelijkheid van een eis in reconventie met klager moeten bespreken. Hij had die belangrijke informatie vervolgens ook schriftelijk aan klager moeten bevestigen. Dat heeft hij niet gedaan, terwijl dat wel zijn verantwoordelijkheid was (zie ook gedragsregel 16). Daarvan kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.  5.5    Hetzelfde geldt voor het verwijt dat verweerder het overzicht van de accountant niet heeft gebruikt/ingebracht als bewijs. Verweerder heeft dit overzicht op 20 maart 2022 ontvangen. Ook hier had verweerder met klager moeten bespreken dat en waarom hij het overzicht niet bruikbaar vond en dat schriftelijk aan klager moeten bevestigen. Dat heeft verweerder niet gedaan.  5.6    Klager heeft op enig moment een (fysieke) map/ordner met stukken (inkoopfacturen) aan verweerder verstrekt. Verweerder heeft deze stukken niet voor de conclusie van antwoord gebruikt. Verweerder dacht dat hij de map met stukken nooit had gehad, tot hij deze tijdens het opruimen en verhuizen van zijn kantoor tegenkwam. Dat is slordig en onzorgvuldig.  5.7    De raad is van oordeel dat verweerder klager onvoldoende heeft meegenomen in de strategie en de te maken keuzes en de risico’s die dat met zich meebracht. Schriftelijke vastlegging van die advisering ontbreekt (zie ook gedragsregel 16). Klachtonderdelen a) en b) zijn gegrond. 5.8    Overigens kan de raad niet vaststellen dat het kwijtraken c.q. niet overleggen van stukken en/of het niet instellen van een eis in reconventie heeft geleid tot een voor klager teleurstellend resultaat in de procedure.  Klachtonderdeel c) 5.9    Dit verwijt ziet op het op de Citroen HY gelegde beslag. Klager stelt dat verweerder is vergeten een mail te versturen, waardoor de schadeclaim later is afgewezen. Ook stelt klager dat verweerder heeft verzuimd een kort geding tot opheffing van het beslag op te starten. Het is de raad niet duidelijk welke e-mail klager precies bedoelt. Het klachtdossier bevat maar heel beperkt informatie over deze kwestie: alleen het bericht van verweerder van 21 februari 2022 waarin hij schrijft dat hij een concept zal toesturen en de correspondentie van maart 2022 over de tenaamstelling/eigendom van de Citroën. De raad kan op grond van deze beperkte stukken onvoldoende vaststellen wat verweerder wel of niet heeft gedaan en of hij daarbij te kort is geschoten. Klager had zijn klacht op dit punt nader moeten concretiseren en onderbouwen. Dit verwijt is ongegrond.  Klachtonderdeel d) 5.10    Dit verwijt ziet op verweerders optreden tijdens de zitting en de onderhandelingen in de pauze. Klager is daar ontevreden over. Verweerder heeft betwist dat zijn optreden onvoldoende was. Het is voor de raad niet mogelijk om vast te stellen wat er tijdens de zitting is gezegd en gebeurd, nu (schriftelijke) stukken ontbreken. De raad kan de juistheid van het verwijt daarom niet vaststellen. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.  Klachtonderdeel e) 5.11    Dit verwijt ziet op de overdracht van het dossier. Klager stelt dat het dossier door verweerder traag en/of onvolledig is overgedragen aan mr. B. Verweerder heeft dit betwist, waarbij hij heeft uitgelegd dat hij een (onder klachtonderdeel b) genoemde) map met stukken heeft geretourneerd op het moment dat hij deze terugvond.  5.12    De raad stelt vast dat klager de opdracht na afloop van de zitting van 30 juni 2022 heeft beëindigd en heeft verzocht om overdracht van het dossier aan mr. B. Dit moet begin juli 2022 zijn geweest. Vervolgens heeft de vrouw van klager op 14 juli 2022 nog gemaild dat de stukken naar mr. B moeten worden gestuurd. Kennelijk is het dossier daarna overgedragen. Het is de raad niet gebleken dat verweerder hierin te traag is geweest. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond. 5.13    Wel is gebleken dat het dossier onvolledig is overgedragen. Verweerder was immers een map met stukken kwijtgeraakt en heeft deze pas veel later, toen hij deze terugvond bij zijn verhuizing, overgedragen. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond, al betreft het in de kern hetzelfde verwijt als bij klachtonderdeel b). Klachtonderdeel f) 5.14    Klager verwijt verweerder dat hij totaal niet of veel te laat reageerde op e-mails of gestelde deadlines. De raad stelt op grond van het klachtdossier vast dat verweerder – op het moment dat hij de zaak nog in behandeling had – juist tijdig op berichten reageerde. Dat c.q. welke deadline verweerder op dat moment gemist heeft, is de raad niet duidelijk. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond. 5.15    De raad constateert wel dat verweerder na de overdracht van het dossier niet of nauwelijks meer heeft gereageerd op berichten van klager en zijn vrouw. Vanaf december 2023 wordt er meermaals om de inkoopfacturen gevraagd die verweerder in bezit had. Dat verweerder op deze berichten heeft gereageerd is de raad niet gebleken. Ook op de klacht heeft verweerder niet (inhoudelijk) gereageerd. Dat was wel zijn verantwoordelijkheid. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.  Klachtonderdeel g) 5.16    Dit verwijt ziet op de factuur van verweerder. De raad kan niet vaststellen wat hierover door verweerder is gezegd. De raad beschikt bovendien niet over de eindfactuur. De raad kan dan ook onvoldoende vaststellen wat de feitelijke gang van zaken is. De raad kan de juistheid van het verwijt daarmee niet vaststellen. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder is tekortgeschoten in zijn bijstand aan klager. Hij heeft klager onvoldoende meegenomen in de overweging om geen eis in reconventie in te dienen, althans zulks niet schriftelijk vastgelegd. Ook heeft verweerder door klager aangeleverde (bewijs)stukken niet ingebracht, zonder dat met klager te bespreken en dat vast te leggen. Verder is verweerder een van klager ontvangen map met stukken kwijtgeraakt. Pas bij het opruimen en verhuizen van zijn kantoor heeft hij de map teruggevonden en aan klager geretourneerd. Dat is bijzonder slordig. Verweerder heeft daarmee op meerdere punten en momenten tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klager.  6.2    Verweerder heeft deels erkend dat hij niet correct heeft gehandeld, door adviezen en afspraken niet vast te leggen. De raad is van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.  

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem  vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.  7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.   BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond; - verklaart klachtonderdelen e) en f) deels gegrond en deels ongegrond;  -    verklaart klachtonderdelen c), d) en g) ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. A. Schaberg, A.B. Baumgarten, G. Sarier en D.M. de Knijff, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 4 augustus 2025