Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-08-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2025:190

Zaaknummer

25-376/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder behartigt in verschillende procedures de ex-partner van klaagster. Dat verweerder daarbij de belangen van klaagster onnodig of onevenredig zonder doel heeft geschaad, is de voorzitter niet gebleken. Op grond van een gewezen arrest van het gerechtshof moest klaagster na betekening daarvan volledig en onvoorwaardelijk haar medewerking verlenen aan toedeling van de echtelijke woning aan haar ex-partner. Klaagster heeft dat geweigerd en ook om de (aangepaste) notariële akte te ondertekenen waarna de notaris de akte niet wilde verlijden zonder toestemming van beide partijen. Verweerder heeft om uit deze impasse te komen de voor alle betrokken partijen minst belastende keuze gemaakt door een executiegeschil uit te lokken. Daarna bestond er duidelijkheid en is de notariële akte alsnog - buiten aanwezigheid van klaagster - verleden. Daarnaast mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de feiten en standpunten in de procedures innemen zoals door hem gedaan. Het lag op de weg van (de advocaat van) klaagster om daartegen verweer te voeren. Klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2025 in de zaak 25-376/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster   

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 11 juni 2025 met kenmerk 2435856. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van 6 juli 2025 namens klaagster. 

 

1    FEITEN 

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder heeft de ex-partner van klaagster bijgestaan in meerdere procedures die verband houden met de echtscheiding van partijen.  Hoofdprocedure:

1.2    Op 24 maart 2020 is tussen klaagster en haar ex-partner de echtscheiding uitgesproken en is beslist op diverse nevenverzoeken. Beide partijen zijn in hoger beroep gegaan. 

1.3    Bij beschikking van 19 december 2023 heeft het gerechtshof Den Haag de bestreden beschikking op enkele punten vernietigd en het meer of anders verzochte afgewezen. Klaagster is op 13 februari 2024 in cassatie gegaan. 

1.4    Op 13 december 2024 heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot vernietiging en verwijzing van de beschikking van 19 december 2023. Kort geding - meewerken toedeling woning:

1.5    Verweerder is namens zijn cliënt een kort geding tegen klaagster gestart. Daarin is gevorderd dat klaagster haar medewerking moet verlenen aan de levering van haar aandeel in de aan de aan de ex-partner toegewezen voormalige echtelijke woning. 

1.6    Bij vonnis van 5 januari 2023 is deze vordering in kort geding afgewezen. 

1.7    Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 december 2023 is klaagster veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de echtelijke woning. Klaagster is op 13 februari 2024 van dit arrest in cassatie gegaan. 

1.8    Op 13 december 2024 heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot vernietiging en verwijzing. Vervolg:

1.9    Het arrest van 19 december 2023 is bij exploot van 12 januari 2024 betekend bij klaagster en aan haar is de dwangsom aangezegd.

1.10    De door de ex-partner aangezochte notaris heeft op 18 januari 2024 een concept-akte van toedeling van het aandeel van klaagster in de voormalige echtelijke woning aan klaagster gestuurd.

1.11    In haar e-mails van 21 en 23 januari 2024 heeft klaagster aan de notaris bericht niet in te stemmen met de inhoud van de door haar ontvangen versies van de concept-aktes. 

1.12    Op 31 januari 2024 hebben de advocaten van partijen gecorrespondeerd over de inhoud van de notariële concept-akte en de aangezegde dwangsommen.

1.13    Bij exploot van 28 maart 2024 zijn de verbeurde dwangsommen bij klaagster opgeëist.  Kort geding - executiegeschil:

1.14    Klaagster is op 10 april 2024 bij de rechtbank Rotterdam een kort geding tegen haar ex-partner gestart. Zij heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van het arrest van 19 december 2023 te verbieden, dan wel te schorsen. 

1.15    Verweerder heeft de door hem met de notaris in februari 2024 gevoerde correspondentie in het geding gebracht. Daarin bespraken zij onder meer of conform het arrest de akte van verdeling zonder de door klaagster gewenste aanpassingen gepasseerd kon worden. In een e-mail van 7 februari 2024 heeft de notaris aan verweerder gemeld dat zij vanwege de intimiderende e-mails van klaagster wil dat een voorzieningenrechter zich uitlaat over de correctheid van de door haar opgestelde akte tot verdeling. 

1.16    Op 18 april 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft gepleit op basis van zijn pleitnotities.

1.17    Bij vonnis in kort geding van 30 april 2024 heeft de voorzieningenrechter een algeheel verbod om het arrest uit te voeren afgewezen, maar de cliënt van verweerder verboden dwangsommen executoriaal te verhalen op klaagster voor zover die zien op de concept-aktes die tot dan door de notaris waren opgesteld, op straffe van een dwangsom. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen welke bezwaren van klaagster reeds in de derde notariële concept-akte waren aangepast en wat nog in de notariële akte diende te worden verwijderd of toegevoegd en dat klaagster daarna gehouden zou zijn haar medewerking te verlenen aan de verdeling en levering van haar aandeel in de voormalige echtelijke woning aan de ex-partner.  

1.18    Op 29 mei 2024 heeft de notaris een akte van verdeling en levering van het aandeel van klaagster in de voormalige echtelijke woning aan de ex-partner, zonder medewerking van klaagster, gepasseerd en ingeschreven in het kadaster.

1.19    Op 23 december 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a)    de belangen van klaagster onnodig of onevenredig zonder doel te schaden door (i) haar bij exploot van 28 maart 2024 verbeurde dwangsommen te doen aanzeggen en daarin te volharden en (ii) de notaris aan te zetten tot het meewerken aan een constructie die tot doel had klaagster dwangsommen te laten verbeuren en daarin te volharden, terwijl verweerder wist, dan wel had moeten weten, dat voor dwangsommen geen rechtsgrond bestond; b)    in het kort geding van 18 april 2024 de rechter onvolledig en onjuist te informeren over de weigering van de notaris om de notariële akte te passeren vanwege de tussen partijen ontstane ruis over de aan de hypotheek verbonden polis bij ASR en de visie van de notaris daarover.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

3.2    Nadat het gerechtshof in het arrest van 19 december 2023 klaagster heeft veroordeeld om mee te werken aan de verdeling van de woning op straffe van zowel een dwangsom als een indeplaatsstelling heeft hij gezien de te verwachten tegenwerking van klaagster het arrest aan haar laten betekenen. Hoewel de notaris op basis van het arrest ook zonder medewerking van klaagster de voormalige echtelijke woning mocht transporteren, heeft de notaris instemming aan klaagster gevraagd voor de concept-akte. Door de bezwaren van klaagster heeft de notaris, ondanks de pogingen van verweerder haar te bewegen om de tweede concept-akte alsnog te passeren en ondanks de reële executiemogelijkheid in het arrest, dit geweigerd en was de impasse compleet. Voor zijn cliënt was dit niet acceptabel. 

3.3    Volgens verweerder was zijn aanpak juist fair en diende de belangen van alle partijen. Hij wilde het belang van zijn cliënt dienen door duidelijkheid te krijgen over een juiste redactie van de notariële akte, waarmee deze gepasseerd kon worden. Daarnaast wilde hij een twijfelende notaris niet dwingen om iets tegen haar zin te doen. Ook de bezwaren van klaagster tegen de notariële concept-aktes wilde hij laten toetsen door een rechter. Logischerwijs heeft hij zich er vooraf bij de notaris van vergewist dat als de voorzieningenrechter zou hebben geoordeeld, er dan ook na het vonnis gepasseerd zou worden. 

3.4    Hij had kunnen kiezen voor het starten van een kort geding tegen de notaris, maar dan was klaagster geen partij geweest en zou uitsluitend de visie van de notaris aan de rechter voorgelegen hebben. Zodoende heeft hij bewust als de best mogelijke oplossing in  het belang van zijn cliënt en met oog voor de belangen van klaagster de bevoegdheid om de dwangsommen te innen aangewend om duidelijkheid te krijgen in een dan door klaagster te starten executiegeschil. Van misbruik van bevoegdheid is dan ook geen sprake geweest, te meer nu de dwangsommen nooit zijn geïnd en dat ook niet de bedoeling was. 

3.5    Verder lag het belang van zijn cliënt bij het transporteren van de akte en werd de discussie over de (juiste) inhoud van de akte gevoerd tussen de advocaat van klaagster en de notaris. Daarbij was klaagster het op vier punten niet eens met de inhoud van de akte, is zij op één punt door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld en heeft de voorzieningenrechter nu juist geoordeeld dat de akte op het punt van de ASR-polis correct is. Onnavolgbaar is volgens verweerder bovendien wat hem over deze polis nu tuchtrechtelijk wordt verweten. Verweerder betwist tot slot dat hij de verplichting heeft te handelen zoals door klaagster wordt gesteld en stelt dat zijn handelen of nalaten klaagster niet heeft benadeeld. 

Klachtonderdeel b)

3.6    Verweerder betwist dat hij de rechter heeft misleid zoals hem wordt verweten. Tijdens de zitting heeft hij het standpunt van zijn cliënt verwoord en in dat kader ook de van de notaris verkregen informatie gebruikt. Verweerder wijst verder op de e-mail van de notaris van 27 februari 2024. Daaruit volgt dat de notaris de akte niet wilde passeren vanwege de intimiderende e-mails van (de advocaat van) klaagster; niet doordat zij door hem onder druk was gezet. De notaris twijfelde in een later stadium of zij het punt over de ASR polis correct in de akte had opgenomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de wijze waarop de akte op dat punt door de notaris is opgesteld, juist was. 

 

4    BEOORDELING

Maatstaf

4.1    Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren.  Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Uit de inhoud van het overgelegde arrest van het gerechtshof van 19 december 2024 volgt dat klaagster is veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het arrest volledig en onvoorwaardelijk haar medewerking te verlenen aan toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de cliënt van verweerder en dat klaagster daartoe de voor de toedeling noodzakelijke notariële akte moet ondertekenen, op straffe van een dwangsom. Het is de voorzitter uit de stukken gebleken dat klaagster niet wilde meewerken aan het ondertekenen van de (aangepaste) notariële akte die nodig was voor de levering. Ook is de voorzitter gebleken dat de notaris, na de haar gebleken bezwaren van de kant van klaagster en aanvankelijke twijfel, de akte niet wilde verlijden zonder toestemming van beide partijen.  

4.3    Om uit deze impasse te komen heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter de voor alle betrokkenen minst belastende keuze gemaakt door aan klaagster de verbeurde dwangsommen aan te laten zeggen om zo een executiegeschil uit te lokken. Het daarop door klaagster gestarte executie kort geding heeft vervolgens voor partijen èn voor de notaris duidelijkheid gegeven over de vereiste inhoud van de notariële akte tot levering door klaagster van haar aandeel in de voormalige echtelijke woning. De notaris heeft vervolgens op grond van het arrest van 19 december 2024 en overeenkomstig het vonnis van de voorzieningenrechter van 30 april 2024 de notariële akte opgesteld en aldus gepasseerd en ingeschreven.  

4.4    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overtreden van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid. Dat verweerder de deurwaarder opdracht heeft gegeven om de verbeurde dwangsommen bij klaagster te incasseren of de notaris zou hebben aangezet om aan een constructie ten nadele van klaagster mee te werken, is uit de stukken niet gebleken.  Klachtonderdeel a) zal dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard. 

Klachtonderdeel b)

4.5    Naar  het oordeel van de voorzitter diende verweerder in het kort geding als partijdige belangenbehartiger de standpunten van zijn cliënt in te nemen zoals door hem gedaan en is hij daarbij niet de betamelijkheidsgrens overgegaan. Verweerder heeft tijdens die zitting toegelicht waarom de notaris twijfels had om de akte te passeren en heeft uiteengezet hoe een en ander volgens zijn cliënt was gelopen. Voor zover daarbij, zoals klaagster stelt, sprake was van onjuiste of tegenstrijdige feiten en stellingnames door verweerder, dan had het op de weg van (de advocaat van) klaagster gelegen om dat tijdens het kort geding aan de orde te stellen en daartegen gemotiveerd verweer te voeren. Het is niet aan de tuchtrechter om inhoudelijk over dat onderliggende geschil een oordeel te geven.  

4.6    Nu verweerder naar het oordeel van de voorzitter in deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zal ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.C. Hagedoorn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2025.

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op : 4 augustus 2025