Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-07-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:150
Zaaknummer
25-079/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht tegen patroon over beroepsfout van de stagiair (niet inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand). Onder de gegevens omstandigheden houdt de raad verweerster gedragsrechtelijk verantwoordelijk voor de beroepsfout van haar stagiair. Klacht voor het overige ongegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 juli 2025 in de zaak 25-079/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 14 oktober 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 5 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2025-016 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 juni 2025. Daarbij was verweerster aanwezig. Klaagster is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13 en van de door verweerster op 26 februari 2025 nagezonden stukken.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Mr. P. heeft de belangen van verweerster behartigd in een echtscheidingsprocedure. De opdrachtbevestiging dateert van 15 november 2021. 2.3 Mr. P. - beëdigd op 28 augustus 2020 - was destijds als advocaat-stagiaire in loondienst werkzaam op het kantoor van verweerster. Verweerster was zijn patroon. Omdat zij geen familierechtspecialist was, heeft zij de zaak van klaagster bij mr. P. ondergebracht. 2.4 In de echtscheidingsprocedure van verweerster heeft de rechtbank bij tussenbeschikking de echtscheiding uitgesproken. 2.5 Toen klaagster anderhalf jaar na de echtscheidingsbeschikking het LBIO wilde inschakelen in verband met de inning van de alimentatie, bleek de echtscheidingsbeschikking niet te zijn ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. 2.6 Mr. P. heeft kort na afronding van zijn stage het kantoor van verweerster verlaten en is per 1 december 2023 bij een ander kantoor in dienst getreden. De toevoeging is toen overgedragen aan mr. J., die op dat moment op het kantoor van verweerster werkzaam was. 2.7 Mr. J. is op 9 september 2024 bij een ander kantoor in dienst getreden. 2.8 De behandeling van de zaak van klaagster is vervolgens overgenomen door mr. O. 2.9 Op 14 oktober 2024 heeft klaagster onderhavige klacht ingediend. 2.10 Verweerster heeft de klacht doorgezonden naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van haar kantoor, die deze in behandeling heeft genomen. 2.11 Op 16 oktober 2024 is de toevoeging door mr. J. overgedragen aan mr. O.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster althans het advocatenkantoor waar mr. P. werkzaam was, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door na te laten zorg te dragen voor inschrijving van de echtscheiding in de registers van de Burgerlijke Stand, voor deze fout geen excuses aan te bieden, niet te reageren op berichten en niet in te gaan op het verzoek van klaagster om haar te woord te staan en voorts de toevoeging niet naar de nieuwe advocaat van klaagster te sturen. Klaagster stelt emotionele en financiële schade geleden te hebben.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 Verweerster erkent – na raadpleging van mr. P. – dat mr. P. verzuimd heeft de echtscheidingsbeschikking in te schrijven en daarmee een beroepsfout heeft gemaakt. De onderhavige klacht is echter niet gericht tegen mr. P. maar tegen verweerster. De vraag die beantwoording behoeft is derhalve of verweerster voor de door mr. P. gemaakte beroepsfout tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden. 5.2 Naar het oordeel van de raad brengt het enkele feit dat verweerster ten tijde van de gemaakte beroepsfout de patroon van mr. P. was als zodanig nog niet meteen met zich mee, dat zij voor de beroepsfout verantwoordelijk kan worden gehouden. Een stagiair heeft immers een eigen verantwoordelijkheid en dient zelfstandig de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. 5.3 Onder de gegeven omstandigheden houdt de raad verweerster echter wel gedragsrechtelijk verantwoordelijk voor de beroepsfout van mr. P. Verweerster heeft in haar reactie aan de deken namelijk laten weten dat zij de zaak van klaagster had ondergebracht bij mr. P. omdat zij zelf geen familierechtspecialist is en dergelijke zaken dus niet behandelt. Ter zitting van de raad heeft verweerster bovendien aangegeven dat zij in een ver verleden slechts één jaar familiezaken heeft behandeld en dat niemand anders op haar kantoor dergelijke zaken behandelde ten tijde van de door mr. P. gemaakte beroepsfout. Gelet op die omstandigheden kan het niet anders dan dat mr. P. bij de behandeling van deze familiezaak van klaagster volledig verstoken is geweest van de vereiste adequate en deskundige begeleiding en opleiding. Het was de verantwoordelijkheid van verweerster als zijn patroon daarvoor zorg te dragen en zij is daarin verwijtbaar tekortgeschoten. De klacht is in zoverre gegrond. 5.4 Ter zitting heeft verweerster onweersproken gesteld dat klaagster door haar is uitgenodigd voor een gesprek en dat zij in dat gesprek haar excuses had willen aanbieden. De klacht op dit onderdeel is derhalve ongegrond. 5.5 Ook ten aanzien van het niet overdragen van de toevoeging is de klacht ongegrond. Vast staat immers dat deze nooit op naam van verweerster heeft gestaan, zodat zij deze eenvoudig niet kon overdragen. Dat kan alleen de advocaat aan wie de toevoeging is afgegeven. Dat was aanvankelijk mr. P. en later mr. J. Verweerster heeft zich blijkens de stukken wel ingespannen om de overdracht van de toevoeging aan de huidige advocaat van klaagster te bewerkstelligen en dat is inmiddels ook gebeurd. 5.6 De raad zal de klacht op grond van het voorgaande deels gegrond en deels ongegrond verklaren. 5.7 Voor een beoordeling van schade die klaagster stelt te hebben geleden is in onderhavige klachtprocedure geen plaats. Deze beoordeling is voorbehouden aan de civiele rechter. Wel stelt de raad vast dat verweerster ter zitting heeft toegezegd de door klaagster betaalde eigen bijdrage op eerste verzoek te zullen terugbetalen. 6 MAATREGEL 6.1 Alles overziend acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de ernst van de verweten gedraging van verweerster, het feit dat niet zij maar haar stagiair de beroepsfout heeft gemaakt, haar houding ter zitting en het feit dat verweerster een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht voor zover die ziet op het niet inschrijven van de echtscheiding in de registers van de Burgerlijke Stand gegrond; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. M. van Eck en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 juli 2025
