Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-07-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2025:130

Zaaknummer

24-888/A/NH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over een advocaat van de wederpartij. Klachtonderdeel a) gaat over onnodig grievende uitlatingen richting de deken, richting het gerechtshof en richting kantoorgenoten van klager. De uitlatingen van verweerder tegenover het gerechtshof en de kantoorgenoten van klager overschrijden het betamelijke. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond. De uitlatingen van verweerder tegenover de deken waren in de context van het gevoerde debat toelaatbaar en het klachtonderdeel is in zoverre ongegrond. In klachtonderdeel b) wordt verweerder verweten dat hij zich tot het gerechtshof heeft gewend nadat arrest was gewezen en zonder daarvan afschrift te sturen aan klager. De raad oordeelt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder had klager, als advocaat van de wederpartij, moeten informeren over zijn verzoeken aan het hof zodat klager ook de kans had gekregen om hierop te reageren. Verweerder heeft onvoldoende blijk gegeven van een betamelijke en professionele beroepsuitoefening. Verweerder toont weinig professionele distantie van zijn cliënten en lijkt zich (daardoor) van een onprofessionele toon te bedienen. De raad acht oplegging van en berisping in dit geval passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 28 juli 2025 (bij vervroeging)  in de zaak 24-888/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klager  gemachtigde: mr. J.G. Geertsma

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 11 april 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. De klacht is ingediend bij een stuk dat tevens een reactie vormde op de eerder ingediende klacht van verweerder over klager (bij de raad bekend onder zaaknummer 25-074/A/NH).   1.2    Op 3 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/2214308 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 maart 2025. De klacht is gezamenlijk behandeld met de eerder genoemde zaak 25-074/A/NH. Bij de behandeling van de zaken waren klager en zijn gemachtigde en verweerder aanwezig. Verweerder heeft op de zitting de behandelend tuchtrechters van de raad gewraakt. Van de zitting en de wraking is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    Bij beslissing van 9 april 2025 heeft de wrakingskamer de wraking kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de wrakingskamer is gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:TADRSGR:2025:67. 1.5    De behandeling van de klacht is voortgezet op de zitting van de raad van 26 juni 2025, wederom gezamenlijk met de zaak 25-074/A/NH. Bij de behandeling van de zaken waren wederom klager met zijn gemachtigde en verweerder aanwezig.  

1.6    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 16 december 2024, 21 februari 2025 en 10 juni 2025 en van de nagezonden stukken van verweerder van 19 december 2024 en 24 februari 2025.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder staat sinds 16 januari 2023 een cliënte en haar zoon (verder: huurders) bij in verband met een huurrechtelijke procedure die in de kern draait om de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van huurders. Klager staat al geruime tijd de verhuurder (verder: de verhuurder) bij in dit geschil.   2.3    Sinds 2016 zijn er diverse procedures gevoerd tussen huurders en verhuurder, omdat huurders naar de mening van de verhuurder structureel voor overlast zorgen. In 2016 heeft de eerste bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning plaatsgevonden. Die vorderingen zijn toen afgewezen. In 2018 is opnieuw een bodemprocedure gestart door de verhuurder. Nadat bij tussenvonnis een bewijsopdracht was gegeven, zijn de vorderingen van de verhuurder op 10 maart 2020 toegewezen: de huurovereenkomst is ontbonden en huurders zijn veroordeeld om de woning binnen zes maanden te ontruimen. In beide bodemprocedures werden huurders bijgestaan door een advocaat. Na het eindvonnis van 10 maart 2020 meldde zich een nieuwe advocaat namens huurders, namelijk mr. S(...) (verder: mr. S.).  2.4    Van het vonnis van 10 maart 2020 is door mr. S. namens huurders hoger beroep ingesteld. Daarnaast zijn vier executie kort gedingen gestart, met als doel de executie van het vonnis van 10 maart 2020 (gedeeltelijk) geschorst te krijgen en feitelijk het voortgezet gebruik van de woning te bewerkstelligen. In het hoger beroep zijn verder nog twee incidentele vorderingen ingesteld, en is namens huurders verzocht om van het tussenarrest cassatie te kunnen instellen. Beide vorderingen en het verzoek om cassatie open te stellen, zijn afgewezen. Op 15 februari 2022 is bepaald dat de mondelinge behandeling bij het Gerechtshof Amsterdam (verder: het Hof) zou plaatsvinden op 24 januari 2023. 2.5    Op 13 januari 2023 heeft klager in het hoger beroep bij akte aanvullende producties ingediend namens de verhuurder. De termijn voor het indienen van nadere producties verstreek op 14 januari 2023.  2.6    Op 16 januari 2023 heeft mr. S. zich onttrokken en om die reden uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Klager heeft zich namens de verhuurder op 17 januari 2023 tegen het verzochte uitstel verzet. 2.7    Op 17 januari 2023 heeft verweerder zich namens huurders als opvolgend advocaat gesteld en gereageerd op het door klager ingediende bezwaar tegen het uitstelverzoek. Verder heeft verweerder het Hof (ook) verzocht om de mondelinge behandeling uit te stellen om medische redenen zijnerzijds.    2.8    Het Hof heeft vervolgens de mondelinge behandeling uitgesteld tot 28 februari 2023, uitdrukkelijk niet op grond van de advocatenwissel, maar op grond van de door verweerder opgevoerde medische gronden.  2.9    Op 15 februari 2023 heeft verweerder namens huurders een akte met aanvullende stukken ingediend, welke stukken onder meer een reactie vormden op de stukken van de verhuurder van 13 januari 2023.  2.10    Op 21 februari 2023 heeft verweerder een klacht ingediend tegen klager ((bekend onder zaaknummer 25-074/A/NH). In de klachtbrief heeft verweerder onder meer het volgende over klager geschreven:  “Over dat handelen in strijd met de gedragsregels en de wet – niet uit te sluiten valt dat het weloverwogen gebruik door [klager] en [verhuurder] van de uit het makelaarskantoor van [S. Makelaars] ontvreemde vertrouwelijke documentatie naast overtreding van de AVG ook kwalificeert als een strafbare vorm van heling – wordt nog separaat door [huurders] bij u een klacht ingediend tegen [klager] en aangifte gedaan bij justitie tegen hem en [verhuurder].” 2.11    Op 22 februari 2023 heeft het Hof via haar griffier medegedeeld dat zij, voor zover de op 15 februari 2023 door verweerder toegezonden akte ook stellingen bevat, deze buiten beschouwing laat. Daarop heeft verweerder op 23 februari 2023 gereageerd dat klager bij de akte van 13 januari 2023 ook een toelichting heeft gegeven op de inhoud van diverse producties en stellingen heeft betrokken. Op dezelfde dag heeft klager zich in de correspondentie gemengd en aangeven dat de stelling van verweerder dat in de akte van 13 januari 2023 stellingen zijn betrokken, niet juist is.     2.12    Op 24 februari 2023 heeft verweerder bij brief aan het Hof onder meer het volgende geschreven:  “Helaas moet ik in de bovenvermelde procedure u (opnieuw) buiten een zitting om benaderen, maar confrère [klager] laat mij helaas geen andere keuze door wat ik inmiddels omschrijf als, en het moet maar eens gezegd worden, het vertonen in dit dossier van een vorm van ziekelijk gedrag dat zich het beste laat beschrijven als pathologisch liegen, althans onjuist informeren en stemming maken tegen personen zonder te beschikken over ook maar een begin van bewijs. Of sterker nog: met het in dit geval direct bijleveren van bewijs van het onjuist informeren, zoals u zelf op eenvoudige wijze kunt vaststellen. (...) Niet alleen verspreidt [klager] dus nu zelfs heel gericht in een brief gericht aan u onware informatie, maar ook maakte hij zich eerder in voormelde akte en voorafgaande processtukken al schuldig aan het verspreiden van onware informaties en ongefundeerde stemmingmakerij, zoals tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2023 nader aan de orde zal komen.” 2.13    Op 28 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling bij het Hof plaatsgevonden. Verweerder heeft op de zitting pleitnotities voorgedragen. Verweerder heeft onder meer het volgende gezegd:  “Er is in dit dossier sprake van welbewust vooropgezet handelen, van kwade opzet en niet alleen door een cliënt die zijn niet-wetende advocaat fout informeert. Ik ken de gedragsregels en nam welbewust in mijn brief aan het hof van afgelopen vrijdag over het gedrag van [klager] in deze procedure de woorden 'ziekelijk' en 'pathologisch liegen' op.”  2.14    Op 11 maart 2023 heeft verweerder een e-mail verzonden aan een kantoorgenoot van klager met in de ‘cc’ klager zelf en alle overige leden van de maatschap van het kantoor van klager, waarin verweerder onder meer het volgende heeft geschreven: “(...) Ik kom zo hier nog op terug, maar laat u eerst vanwege de ongebruikelijke inleidende woorden van deze mail direct al weten dat ik helaas gezien de manier van werken en communiceren van uw kantoorgenoot [klager] hem in het onderhavige dossier niet langer meer nog serieus kan nemen, en ik hoop écht voor hem en voor uw kantoor dat de toekomst niet met zich meebrengt dat straks niemand meer hem nog serieus zal nemen, in geen enkel toekomstig dossier. (...)” 2.15    Op 11 april 2023 heeft het Hof arrest gewezen en is het vonnis in eerste aanleg in stand gebleven.    2.16    Bij brief van 12 april 2023 heeft verweerder aan het Hof het volgende geschreven:   “Onder verwijzing naar het op 11 april 2023 gewezen arrest verzoek ik u om met het oog op het aanvragen van cassatieadvies het erheen te leiden dat mij op korte termijn het proces-verbaal van de zitting gehouden op 28 februari 2023 wordt toegezonden. Tevens zou ik daarbij graag ook de datum en zo mogelijk afschrift verkrijgen van het besluit van het hof, waarmee afwijzend werd beslist op het uitvoerig gemotiveerde verzoek van [mr. S.] om aan [huurders] (en de wederpartij) in de eerste instantie een spreektijd toe te staan van 60 minuten, gedaan bij brief van [mr. S.] van 1 maart 2022, waarin hij tevens tevergeefs had verzocht om ter zitting op een groot projectiescherm het door [verhuurder] in het geding gebrachte videofilmpje te mogen laten zien. Hoewel ook dit laatste verzoek van [mr. S.] niet werd gehonoreerd heb ik er op de zitting van 28 februari 2023 nogmaals maar opnieuw tevergeefs gevraagd om de video-opname op de door [huurders] meegenomen laptop (voorzien van een optimale licht en kleurinstelling) te mogen laten zien en met in de hand de door [verhuurder] in het geding gebrachte transcriptie zin voor zin te vergelijken met de beelden en gesproken woorden van het videofilmpje. Dit met het argument dat dan in één keer voor iedereen duidelijk zou zijn dat de woordenwisseling zich geheel afspeelde op de trap naar beneden en dat van een insluiting op de overloop nimmer sprake is geweest en dat in de door [verhuurder] als productie 13 overlegde transcriptie woorden zijn toegevoegd, wegelaten en veranderd. Uit 4.22 van het arrest volgt dat het hof het filmpje tóch heeft bekeken en helaas alleen heeft vergeleken met de correcte transcriptie zoals ingebracht door [huurders], maar niet met de valse transcriptie zoals ingebracht door [verhuurder]. Omdat zeker is dat tijdens de zitting het filmpje niet is getoond verkrijg ik graag dan ook naast het proces-verbaal van de zitting informatie over wanneer wie van de leden van het hof het filmpje heeft gezien en op wat voor een soort scherm, en of daarvan ook een verslag is.” Van deze brief heeft verweerder geen kopie aan klager gestuurd.  2.17    Op 4 mei 2023 heeft een juridisch medewerker van het Hof het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 februari 2023 aan verweerder en klager toegezonden. Verder schrijft deze medewerker:  “U vraagt ook om een afschrift van de beslissing op het verzoek van [mr. S.] van 1 maart 2022; ik verwijs u daarvoor naar de door het hof zowel aan [mr. S.] als aan u gezonden e-mail van 19 januari 2023. Behandeling van de overige in uw brief van 12 april jl. vervatte verzoeken is niet aan de orde; het hof heeft immers eindarrest gewezen.”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder: a)    dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten;  b)    dat hij zich op 12 april 2023 tot het Hof heeft gewend, nadat arrest was gewezen en zonder daarvan afschrift te sturen aan klager.  3.2    Klager betwist gemotiveerd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan heling, zoals door verweer in zijn klachtbrief richting de deken wordt gesuggereerd. Verweerder doet een zeer vergaande en bovenal valse beschuldiging aan het adres van klager, wat nog wordt versterkt met de aankondiging dat hierover nog een klacht wordt ingediend en een aangifte wordt gedaan. Verder zijn de door verweerder gebruikte bewoordingen in zijn correspondentie aan het Hof ontoelaatbaar, bovendien ongegrond en getuigen deze niet van onderlinge welwillendheid. Het is des te kwalijker dat verweerder deze bewoordingen heeft herhaald ter zitting en daar nog aan heeft toegevoegd dat hij die bewoordingen ook heel bewust heeft gekozen. Het schrijven van verweerder aan de maatschap van klager kan evenmin door de beugel en dient nergens toe. Deze wijze van communiceren draagt niet bij aan een oplossing in der minne.  3.3    Nadat het Hof arrest had gewezen heeft verweerder zich bovendien nog tot het Hof gewend met uitvoerig toegelichte verzoeken, naast een verzoek om toezending van het proces-verbaal. Daarmee kon verweerder weliswaar de beoordeling niet meer beïnvloeden, maar wel de inhoud van het proces-verbaal. Verweerder had daarvan gelijktijdig afschrift aan klager moeten zenden, zodat hij, indien daartoe aanleiding was geweest, aan had kunnen geven wat voor zijn cliënte van belang was terug te zien in het proces verbaal. Dit klemt te meer, nu cassatie is ingesteld. Dit is overigens niet het enige bericht dat verweerder aan het Hof heeft gestuurd, zonder klager daarin te kennen.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerder heeft primair aangevoerd dat de klacht had behoren te worden ingediend bij de deken in het arrondissement Amsterdam, alwaar verweerder is ingeschreven als advocaat. Dat een andere klacht, namelijk die van verweerder over klager (bekend onder zaaknummer 25-074/A/NH), door de Amsterdamse deken is doorverwezen naar de Noord-Hollandse deken, rechtvaardigt volgens verweerder niet dat de onderhavige klacht ‘rauwelijks’ wordt ingediend bij een andere deken dan voorgeschreven door de wet.   4.2    Verder plaatst verweerder kanttekeningen bij het optreden van de gemachtigde van klager.   4.3    Voor wat betreft de klacht zelf voert verweerder aan dat gelet op de context waarbinnen hij zijn uitlatingen heeft gedaan, hij deze als zodanig heeft kunnen doen. Tegen huurders is een ware lastercampagne gestart, zonder dat de cliënte van klager haar beschuldigingen maar enigszins hard heeft kunnen maken. Verder voert verweerder aan dat hij er wel degelijk belang bij had om de deken reeds in de klachtbrief van 21 februari 2023 te informeren dat er volgens verweerder sprake was van nog méér ontdekkingen van klachtwaardig handelen. Niet uitgesloten is dat deze informatie een verklaring (in psychologisch opzicht) vormt voor de enorme fout die klager op 17 januari 2023 heeft gemaakt. Verweerder doelt dan op de tevergeefs ondernomen poging van klager om koste wat kost te voorkomen dat de zitting zou worden uitgesteld, zodat niet meer op zijn producties zou kunnen worden gereageerd. Klager heeft bovendien een document aan het Hof gezonden dat gaat om vertrouwelijke informatie over de cliënten van verweerder. Klager heeft deze documenten op onrechtmatige wijze verkregen via de makelaar en het was overduidelijk dat het ging om een vertrouwelijk document, afkomstig van een makelaar, welk bericht is verzonden door een tot nu toe anonieme persoon. Nadat de makelaar erachter kwam dat het document gelekt was, toonde zij zich geschokt. In het licht van deze informatie, valt niet in te zien waarom verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld door op te schrijven dat klager “in dit dossier een vorm van ziekelijk gedrag en pathologisch liegen vertoont”.  4.4    Verweerder verzoekt verder – zo heeft hij ter zitting van 26 juni 2025 naar voren gebracht - de zaak te verwijzen naar een andere Raad van Discipline en hij maakt bovendien bezwaar tegen gevoegde behandeling van de onderhavige zaak en de zaak 25-074/A/NH.   

5    BEOORDELING Geen verwijzing van de zaak      5.1    Op de zitting van 10 maart 2025 heeft verweerder een verzoek gedaan om de zaak te verwijzen naar een andere Raad van Discipline. Dat verzoek is door de raad ter zitting afgewezen. Op de zitting van 26 juni 2025 heeft verweerder opnieuw eenzelfde verzoek gedaan. De raad ziet geen aanleiding om over te gaan tot verwijzing van de onderhavige zaak naar een andere Raad van Discipline. Dat een van de tuchtrechters van de Amsterdamse raad van discipline niet onafhankelijk zou hebben geoordeeld in een eerdere door de cliënte van verweerder aangebrachte tuchtzaak, kan – wat daar verder van zij – niet de conclusie dragen dat verwijzing van de onderhavige zaak naar een andere raad van discipline moet volgen.     Geen sprake van een gevoegde behandeling   5.2    Verweerder heeft op de zitting van 26 juni 2025 ook bezwaar gemaakt tegen gevoegde behandeling van de onderhavige zaak en de zaak 25-074/A/NH. Aan dit bezwaar wordt reeds voorbij gegaan omdat de zaken niet zijn gevoegd. De zaken zijn slechts gezamenlijk op zitting behandeld. Ontvankelijkheid van klager  5.3    Klager heeft zijn klacht tegen verweerder ingediend bij een stuk dat tevens een reactie vormde op de eerder ingediende klacht van verweerder over klager (in de zaak 25-074/A/NH). bij de deken te Noord-Holland. Klager heeft toegelicht dat hij dat zo heeft gedaan omdat hem dat efficiënter leek. Als de klacht bij de deken in Amsterdam zou zijn ingediend, zou deze, net als met instemming van verweerder was gebeurd met de klacht in de zaak 25-074/A/NH, zijn verwezen naar een andere deken. Ook wanneer de klacht bij de deken in Amsterdam was ingediend, zou de raad te Amsterdam uiteindelijk over de klacht hebben te oordelen. Verweerder is volgens klager dus ook niet in zijn belangen geschaad. De raad acht deze toelichting van klager op de gang van zaken met betrekking tot de indiening van de klacht, niet onnavolgbaar. In elk geval is er geen grond om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht.    Klachtonderdeel a) 5.4    Klachtonderdeel a) valt uiteen in drie onderdelen. Het wordt verweerder verweten dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten richting de deken, richting het Hof en richting kantoorgenoten van klager.  5.5    Tegenover het Hof heeft verweerder klager toegedicht dat hij zich schuldig maakt aan ‘ziekelijk gedrag dat zich het beste laat beschrijven als pathologisch liegen, althans onjuist informeren en stemming maken tegen personen zonder te beschikken over ook maar een begin van bewijs’, het verspreiden van onware informatie en ongefundeerde stemmingmakerij. Op de zitting bij het Hof heeft verweerder benadrukt dat hij de woorden ‘ziekelijk’ en ‘pathologisch liegen’ welbewust heeft gebruikt.   5.6    De raad is van oordeel dat verweerder zich hiermee bij het Hof over klager heeft uitgelaten op een wijze die naar algemeen spraakgebruik grievend, onnodig en onheus is. Ook is niet gebleken dat verweerder bij het bezigen en herhalen van deze bewoordingen een functioneel belang had. Het bezigen van dergelijke kwalificaties zonder dat deze een redelijk doel dienen, past een behoorlijk handelend advocaat niet. Verweerder heeft de grenzen van het betamelijke overschreden en de klacht is in zoverre gegrond.   5.7    Verweerder heeft verder op 11 maart 2023 een e-mail verzonden aan een kantoorgenoot van klager en alle overige leden van de maatschap van zijn kantoor. In deze e-mail heeft verweerder kort gezegd de manier van werken en communiceren van klager benoemd, waardoor hij hem niet langer meer serieus zou nemen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich met deze e-mail eveneens onnodig grievend over klager uitgelaten. De inhoud en gekozen bewoordingen in de e-mail zijn ongepast en niet constructief. Ook is niet duidelijk wat klager (al dan niet namens zijn cliënten) met deze e-mail heeft willen bereiken, behalve het in een kwaad daglicht stellen van klager bij zijn kantoorgenoten. De bezwaren die verweerder heeft tegen het optreden van klager als advocaat, behoort hij niet aan de orde te stellen door klager bij zijn kantoorgenoten te beschimpen. Verweerder heeft ook op dit punt onbetamelijk gehandeld en ook in zoverre is de klacht gegrond. 5.8    Tegenover de deken heeft verweerder geschreven dat ‘niet uit te sluiten valt dat het weloverwogen gebruik door [klager] en [verhuurder] van de uit het makelaarskantoor van [S. Makelaars] ontvreemde vertrouwelijke documentatie naast overtreding van de AVG ook kwalificeert als een strafbare vorm van heling’. Op zich kan de raad klager volgen als hij stelt dat deze uitlating grievend is. Waar het in deze echter om gaat is of er voor verweerder een belang was gegeven om deze uitlatingen namens zijn cliënten te doen. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënten met betrekking tot de vertrouwelijke documentatie waarnaar wordt verwezen gemotiveerd uiteengezet. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat het in het belang van zijn cliënten was om de herkomst van deze documentatie ter discussie te stellen. De bewoordingen die verweerder hier gebruikt, moeten worden bezien in de context van dat gevoerde debat en de raad is van oordeel dat deze in dat kader waren toegestaan. Verweerder is gebleven binnen de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt is gegeven. In zoverre wordt klachtonderdeel a) ongegrond verklaard. Klachtonderdeel b) 5.9    In klachtonderdeel b) wordt verweerder verweten dat hij zich op 12 april 2023 tot het Hof heeft gewend, nadat arrest was gewezen en zonder daarvan afschrift te sturen aan klager. Dat verweerder dit heeft gedaan, wordt door hem niet betwist. Volgens verweerder hoefde hij geen afschrift van zijn bericht aan klager te sturen, omdat de procedure al was beëindigd en de inhoud van de procedure niet meer door hem kon worden beïnvloed.  5.10    De raad volgt verweerder hier niet in. Verweerder doet in zijn brief van 12 april 2023 verzoeken aan het Hof die raken aan de procedure. Hij vraagt namelijk in de kern schriftelijke vastlegging van door het Hof genomen beslissingen. Hierover had verweerder klager, als advocaat van de wederpartij, moeten informeren zodat klager ook de kans had gekregen om hierop te reageren. Door dit niet te doen heeft verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.      

6    MAATREGEL 6.1    Uit het voorgaande volgt dat verweerder onvoldoende blijk geeft van een betamelijke en professionele beroepsuitoefening. Dat acht de raad ernstig, temeer nu verweerder de grievende uitlatingen die hij heeft gedaan blijft verdedigen en herhalen, ook nu nog tegenover de raad. Verweerder toont geen enkele vorm van reflectie op zijn handelen. Verweerder rechtvaardigt zijn handelen met het argument dat hij voor de belangen van zijn cliënten opkomt. Weliswaar is dat de taak van een (partijdige) advocaat, maar verweerder lijkt uit het oog te verliezen dat hij daarbij de belangen van derden niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel en dat het zijn taak is om de standpunten van zijn cliënten op zakelijke wijze te belichten. In het onderhavige geval is dat onvoldoende gebeurd. In dit kader wordt opgemerkt dat verweerder weinig professionele distantie van zijn cliënten lijkt te tonen en zich (daardoor) van een onprofessionele toon bedient.  6.2    Op grond van de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen acht de raad oplegging van een berisping in dit geval passend en geboden

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in de gemachtigdenkosten van klager moet worden veroordeeld. Naar het oordeel van de raad is daarvoor echter onvoldoende aanleiding.   7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a (gedeeltelijk) en b gegrond; -    verklaart klachtonderdeel a (gedeeltelijk) ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van berisping op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 28 juli 2025