Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-07-2025
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2025:156
Zaaknummer
25-370/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een kort geding kennelijk ongegrond. Verweerder heeft gedragsrechtelijk correct gehandeld door zijn bericht aan de rechtbank in kopie aan mr. J (en niet aan klager) te sturen. Het is niet duidelijk geworden waaruit de schending van klagers privacy zou bestaan. Dat klager verstoken is gebleven van informatie, is niet gebleken.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 juli 2025 in de zaak 25-370/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 5 juni 2025 met kenmerk K238 2024 en van de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft, namens de Staat, klager en zijn vrouw in kort geding gedagvaard. 1.2 Op 8 november 2024 schrijven klager en zijn vrouw in een bericht aan de rechtbank (met cc aan mr. J): “In onze zoektocht naar een geschikte advocaat hebben wij in de heer [J] een geschikte advocaat gevonden die ons wil bijstaan in onze zaak. Dit omdat [klager en zijn vrouw] een aanmerkelijk belang hebben bij deze zaak, omdat zij een tegenvordering, c.q. eis in reconventie willen indienen. Het recht staat het [klager en zijn vrouw] helaas niet toe dit zelf te doen, maar verplicht gedaagden tot het inschakelen van een advocaat. Deze hebben gedaagden gevonden in de heer [J]. Echter is de heer [J], gezien de korte tijdsspanne, niet beschikbaar op dinsdag 12 november. Gedaagde verzoeken daarom de rechtbank de zitting uit te stellen waarop de heer [J] zijn verhinderdata aan de rechtbank zal doorgeven, waarop er een eerlijk proces kan en zal plaats vinden, waarbij gedaagden hun eis in reconventie aan de rechtbank kunnen en zullen voorleggen. 1.3 Op 11 november 2024 om 12.18 uur heeft mr. J aan verweerder geschreven: “Vanwege de korte voorbereidingstijd, heb ik – in overleg met gedaagden – besloten om niet morgen aanwezig te zijn.” 1.4 Op 11 november 2024 om 12.22 uur heeft verweerster aan mr. J geschreven: “Voor de goede orde: stuur ik u kopieën van eventuele nadere correspondentie in het kader van dit kort geding (die u doorstuurt), of stuur ik die niet aan u maar rechtstreeks aan [klager en zijn vrouw]? (Tot dat laatste acht ik mij zonder uw instemming/instructie gedragsrechtelijk niet bevoegd.)” 1.5 Mr. J heeft niet op dit e-mailbericht gereageerd. 1.6 Op 11 november 2024 om 13.33 uur is door een medewerker van de rechtbank aan klager (met cc aan mr. J) onder meer het volgende bericht: “De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [klager en zijn vrouw] in hun e-mail hebben geschreven, geen aanleiding de zitting van 12 november 2024 te verplaatsen.” 1.7 Op 11 november 2024 om 14:07 uur sturen klager en zijn vrouw een reactie aan de rechtbank (met cc aan mr. J), waarin zij vermelden dat zij van deze beslissing reeds waren uitgegaan en dat zij derhalve uitzien naar de zitting van morgen. 1.8 Op 11 november 2024 om 15:12 uur heeft verweerder de rechtbank een bericht gestuurd: “Inmiddels had ik gelegenheid het verweerschrift en de vanmorgen geüploade producties van gedaagden te bekijken (waarbij ik overigens producties 4 en 10, zoals omschreven in het verweerschrift, niet heb aangetroffen). Naar aanleiding daarvan verzoek ik u graag de spreektijd morgen iets te verlengen, naar 15 minuten per partij (in plaats van 10). Dan heb ik naar verwachting voldoende tijd om op de kern daarvan te reageren. Ik stuur een kopie van dit bericht aan mr. [J]. Mr. [J] liet mij inmiddels weten er morgen niet bij te zullen zijn. Ik weet niet of berichten van mij vandaag via mr. [J] gedaagden nog bereiken, maar bij de huidige stand van zaken staat het mij niet vrij gedaagden rechtstreeks een kopie te sturen.” 1.9 Op 12 november 2024 vanaf 11.00 uur heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. De rechtbank heeft het verzoek van verweerder om verlenging van de spreektijd kort voor de zitting (om 9.35 uur) aan klager gestuurd. 1.10 Op 25 november 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij klagers privacy heeft geschonden door inhoudelijke informatie inzake een kort geding te sturen aan een derde (advocaat) die zich niet in deze zaak had gesteld. Verweerder heeft de informatie niet naar klager gestuurd. 2.2 Klager stelt dat – met de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door de rechtbank – duidelijk was dat mr. J klagers niet kan en zal bijstaan. Verweerder beging een ernstige fout door zijn bericht van 11 november 2024 (15:12 uur) aan mr. J te richten, terwijl hij wist dat mr. J klager niet zou bijstaan. Er was geen enkele reden voor verweerder om met mr. J te communiceren en klager te verstoken van informatie, waarvan klager de kopieën van verweerders pleitnotitie pas tijdens de zitting onder ogen kreeg. In die pleitnotitie stonden 15 onjuistheden en klager was niet meer in de gelegenheid om daarop terstond te reageren.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 Volgens vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid, zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. 4.2 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij die toets. 4.3 In gedragsregel 25 lid 1 is het volgende bepaald: “De advocaat stelt zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt.” Beoordeling 4.4 De voorzitter stelt vast dat klager de rechtbank op 8 november 2024 heeft geïnformeerd dat hij in mr. J een geschikte advocaat had gevonden die hem wilde bijstaan in de zaak. Verweerder mocht naar aanleiding van dat bericht ervanuit gaan dat klager vanaf dat moment werd bijgestaan door mr. J, met als gevolg dat verweerder op grond van gedragsregel 25 lid 1 niet langer direct met klager mocht communiceren. 4.5 De voorzitter kan klager niet volgen in zijn stelling dat hij nooit een bij naam genoemde advocaat heeft geïntroduceerd. Dat heeft klager met zijn bericht van 8 november 2024 juist wel gedaan. De voorzitter kan klager evenmin volgen in zijn stelling dat het voor verweerder (met de afwijzing van het aanhoudingsverzoek door de rechtbank) duidelijk was dat mr. J klagers niet zou bijstaan. Dat mr. J niet bij de zitting aanwezig kon zijn, is daarvoor onvoldoende. Klager noch mr. J hebben op 11 november 2024 gemeld dat mr. J klager niet (meer) zou bijstaan. Mr. J heeft verweerder ook geen toestemming gegeven om rechtstreeks contact met klager op te nemen. Verweerder heeft dan ook gedragsrechtelijk correct gehandeld door zijn bericht aan de rechtbank in kopie aan mr. J (en niet aan klager) te sturen. 4.6 Het is de voorzitter daarbij niet duidelijk geworden waaruit de schending van klagers privacy zou bestaan. Klager heeft dit niet (voldoende) gespecificeerd. Verweerder heeft in zijn bericht van 11 november 2024 (15:12 uur) enkel verzocht om een verlenging van de spreektijd. Het bericht bevat geen inhoudelijke informatie. Mr. J was bovendien op de hoogte van het kort geding, nu klager en de rechtbank hem in eerdere berichten in de cc hadden opgenomen. 4.7 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij hierdoor verstoken is gebleven van informatie, overweegt de voorzitter als volgt. De rechtbank heeft het bericht van verweerder kort voor de zitting nog aan klager toegestuurd, zodat klager alsnog op de hoogte was. Klager lijkt te veronderstellen dat het bericht ook verweerders pleitnotitie voor de zitting bevatte en dat hij deze dus niet tijdig heeft ontvangen. Dat is niet juist. Verweerder heeft – zoals gebruikelijk – zijn pleitnota tijdens de zitting overhandigd. Het verwijt dat klager verstoken is gebleven van informatie mist daarmee feitelijke grondslag. 4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 juli 2025
