Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-07-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:154

Zaaknummer

25-360/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn uit artikel 46g lid 1 Advocatenwet.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 juli 2025 in de zaak 25-360/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 2 juni 2025 met kenmerk R 2025/055, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 14. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager en zijn bedrijven hebben sinds mei 2017 een pandrecht op een kunstcollectie van de heer L.  1.2    Op 27 juni 2017 heeft K B.V. conservatoir beslag gelegd op de kunstcollectie van de heer L. Aan de vordering heeft K B.V. aanvankelijk een vordering in rekening-courant ten grondslag gelegd. Verweerder is de advocaat van K B.V. geworden nadat het beslag al was gelegd. 1.3    Op 18 juni 2019 heeft de advocaat van klager(s bedrijven) er bij verweerder op aangedrongen om het beslag op te heffen, omdat er volgens hem geen vordering is die het beslag rechtvaardigt. 1.4    Het beslag is op enig moment doorgezet op grond van een vordering die K B.V. wegens bestuurdersaansprakelijkheid meende te hebben op de heer L. 1.5    In maart 2020 heeft verweerder het beslag laten opheffen. 1.6    Op 23 maart 2020 heeft de advocaat van klager(s bedrijven) aan verweerder geschreven: “Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van zo even bericht ik u als volgt. U heeft mij bevestigd dat het door uw cliënte ([K] B.V.) gelegde conservatoire beslag op de goederen van de heer [L] als opgeslagen bij [bedrijf] te Amsterdam, door haar is opgeheven. Als reden voor het opheffen van het conservatoire beslag heeft u mij te kennen gegeven dat uw cliënte heeft besloten de vordering gebaseerd op mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid van de heer [L] niet langer door te zetten. Graag verneem ik nog van u wanneer het beslag is opgeheven.” 1.7    Klager heeft op 4 februari 2025 reactie gehad van mr. B, de advocaat van de heer L, in een tuchtprocedure.  1.8    Op 27 februari 2025 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft doelbewust een onrechtmatig beslag op de kunstcollectie in stand gehouden en heeft de rechtbank Amsterdam misleid door te pretenderen dat er aan het beslag een legitieme claim van K B.V. aan ten grondslag lag, terwijl hij wist dat dit onzin was. Verweerder heeft misbruik van recht gepleegd. 2.2    Klager wijst erop dat het hem voor het eerst uit de reactie van mr. B van 4 februari 2025 is gebleken dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.

3    VERWEER 3.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht buiten de termijn van drie jaar uit artikel 46g, eerste lid en onder a, van de Advocatenwet is ingediend. Klager wist al ruim vier jaar het beslag is gehandhaafd op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, nadat informatie naar boven kwam dat de heer L mogelijk geen schuld had in rekening-courant. Verweerder verwijst naar de brieven van 18 juni 2019 en 23 maart 2020. 

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).  4.2    De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.  Beoordeling 4.3    Uit de brief van klagers advocaat van 18 juli 2019 volgt dat klager al vanaf dat moment bekend was met de situatie rondom de rekening-courant-vorderingen. Op 23 maart 2020 was hij er bovendien mee bekend dat het beslag is gehandhaafd op grond van een vordering wegens bestuurdersaansprakelijkheid. Door pas op 27 februari 2025 hierover te klagen, is de driejaarstermijn uit artikel 46g, eerste lid en onder a, van de Advocatenwet ruimschoots overtreden. Dat klager pas voor het eerst op 4 februari 2025 ermee bekend is geraakt, volgt de voorzitter dus niet. Klager heeft dat bovendien niet onderbouwd, door bijvoorbeeld de betreffende reactie van 4 februari 2025 in te dienen. De klacht is niet-ontvankelijk op grond van artikel 46, eerste lid en onder a, van de Advocatenwet. De uitzondering uit het tweede lid is niet van toepassing.  Conclusie 4.4    De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid en onder a, van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid en onder a, van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk: 

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 30 juli 2025