Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-07-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:152

Zaaknummer

24-846/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet deels gegrond, vanwege onjuiste maatstaf. Klacht alsnog niet-ontvankelijk. Verzet voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 juli 2025 in de zaak 24-846/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 29 januari 2025 op de klacht van:

klager gemachtigde: [B]

over:

verweerder gemachtigde: mr. S. van der Eijk

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 31 maart 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 13 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K074 2024 ia/jh van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 29 januari 2025 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op 29 januari 2025 verzonden aan partijen. 1.4    Op 28 februari 2025 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 16 juni 2025. Daarbij waren klager en verweerder met hun gemachtigden aanwezig.  1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de door klager op 3 juni 2025 nagezonden stukken.

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: -    De voorzitter heeft miskend dat uit objectiveerbare gegevens niet anders kan volgen dan dat klager de restitutie van het voorschot nooit heeft ontvangen en dus niet kan hebben teruggestort. -    Bij de beoordeling van klachtonderdeel d is de voorzitter uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de rechtsgevolgen van de wijze waarop verweerder eenzijdig de relatie heeft beëindigd. -    De voorzitter heeft ten onrechte het onderscheid niet onderkend tussen een als gevolg van een eenzijdige rechtshandeling tot stand gekomen verbintenis en een aanbod daartoe. -    De voorzitter heeft de klachtonderdelen e en f ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard vanwege strijd met het ne bis in idem-beginsel. 2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING 4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden ten aanzien van de klachtonderdelen a, b, c en d niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling daarvan de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Anders dan klager in verzet stelt mag de voorzitter in zijn beslissing ervan uitgaan dat de woorden van klager gedaan in een eerdere zitting juist zijn opgenomen in het proces-verbaal. Daarmee hoeft in redelijkheid niet te worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter ten aanzien van die klachtonderdelen juist is. 4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter in zoverre ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet in zoverre daarom ongegrond verklaren.  4.4    De aangevoerde verzetgronden slagen echter wel voor zover die zien op de klachtonderdelen e en f. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling had moeten toepassen is naar het oordeel van de raad namelijk niet het ne bis in idem-beginsel maar de behoorlijke tuchtprocesorde. Dat beginsel brengt met zich mee dat een opvolgende klacht zodanig verweven kan zijn met een eerdere klacht, dat het van de klager redelijkerwijs verlangd had mogen worden dat hij die klacht al in de eerste procedure had ingediend.  4.5    De klachten in deze opvolgende procedures zien, hoewel anders geformuleerd, beide op de wijze waarop verweerder zich als advocaat van klager heeft onttrokken aan de behandeling van de zaak van klager. De brieven waarover in deze procedure wordt geklaagd dateren ook van vóór het moment waarop de eerdere klacht werd ingediend door klager tegen verweerder. Naar het oordeel van de raad staan de beginselen van een behoorlijk procesorde daarom aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen in de weg. 4.6    De raad zal deze klachtonderdelen derhalve niet ontvankelijk verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart het verzet ten aanzien van de klachtonderdelen a, b, c en d ongegrond;

-    verklaart het verzet ten aanzien van de klachtonderdelen e en f gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen e en f niet ontvankelijk. 

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. M. van Eck en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 28 juli 2025