Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-07-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:145

Zaaknummer

25-016/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 juli 2025 (bij vervroeging) in de zaak 25-016/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 maart 2025 op de klacht van:

klager gemachtigde: [B]

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 21 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 9 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2025/003 van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 12 maart 2025 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 12 maart 2025 verzonden aan partijen. 1.4    Op 1 april 2025 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift met bijlagen op dezelfde datum ontvangen. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 7 juli 2025. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde aanwezig. Verweerster was, zoals zij had aangekondigd, niet aanwezig.  1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift met bijlagen. 

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. 2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetsgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De klacht is dus terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond geacht.   4.3    De raad overweegt daarbij ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid nog het volgende. Klager meent dat niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding van de driejaars-termijn achterwege had moeten blijven, omdat de gevolgen van het klachtwaardig handelen hem pas bekend werden op moment dat bleek dat hij ‘alleen maar over het advocatentrauma heen kon komen als hij een klacht zou indienen’. De raad volgt klager daar niet in. Dat klager pas later last kreeg van de gevolgen van het vermeende klachtwaardig handelen, betekent niet dat de gevolgen hem pas later bekend zijn geworden. Anders dan klager stelt, is de uitzondering van artikel 46 g, tweede lid, Advocatenwet dan ook niet van toepassing op de situatie die klager schetst.  4.4    Ten aanzien van de klacht als zodanig en de in dat kader door klager opgeworpen vraag “hoe is gewaarborgd dat advocaten geen misbruik maken van hun machtspositie, voor eigen gewin?” overweegt de raad in aanvulling op hetgeen de voorzitter in zijn beslissing reeds heeft overwogen, dat het in (en buiten) procedures kan voorkomen dat een rechtzoekende en/of zijn/haar advocaat niet of niet direct de stukken ontvangen waar bij de wederpartij om wordt verzocht. De enige manier om dit uiteindelijk af te dwingen, is het starten van een gerechtelijke procedure. Een advocaat kan in een dergelijk geval niet meer of anders doen; hem staan eenvoudigweg geen andere middelen ter beschikking anders dan door het (opnieuw) aanschrijven van de wederpartij, zoals verweerster in dit geval ook heeft gedaan. Het aanschrijven van de secretaresse van de advocaat, zoals klager suggereert, had geen soelaas geboden want deze handelt immers in opdracht c.q. op instructie van de advocaat en kan niet zelfstandig stukken verstrekken, als zij hier al over zou beschikken. 4.5    Het is de raad duidelijk dat klager gefrustreerd, teleurgesteld en verontwaardigd is dat het bij de advocaat van de wederpartij verzochte pensioenoverzicht enige tijd op zich liet wachten. Zoals hiervoor overwogen, is dat in dit geval echter niet aan verweerster te wijten. Ook ziet de raad geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerster en de advocaat van de wederpartij in deze kwestie hebben samengespannen of dat verweerster welbewust weinig actie zou hebben ondernomen om de boel te vertragen, zodat zij meer geld zou verdienen. Ook het feit dat verweerster geen klacht heeft ingediend tegen de advocaat van de wederpartij, maakt dat niet anders. De Advocatenwet en gedragsregels die gelden voor advocaten hebben tot doel de kwaliteit van hun dienstverlening en het vertrouwen in de beroepsgroep zoveel mogelijk te waarborgen. Het toezicht op de naleving daarvan berust bij de deken en de tuchtrechter, niet bij de advocaten zelf. Daarom heeft verweerster klager er terecht op gewezen dat hij zelf een klacht kan indienen.  4.6    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. H. Warendorp Torringa en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 21 juli 2025