Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:129

Zaaknummer

24-840/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn kantoorgenoot niet te weerhouden van het refereren naar een al ingebrachte vaststellingsovereenkomst met een geheimhoudingsbeding. Klacht in zoverre ongegrond. Klacht over het pogen om schilderijen aan een vuistpand te onttrekken niet ontvankelijk omdat daarover te laat is geklaagd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 juni 2025 in de zaak 24-840/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 20 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 19 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/101 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 mei 2025. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot [naam], aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 18.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klagers bedrijven hebben in het verleden beveiligingsdiensten geleverd aan een cliënt van verweerder, de heer L. Op enig moment zouden volgens klager diverse schilderijen ter zekerheid aan hem in vuistpand zijn gegeven. De schilderijen zijn daarna ontvreemd en later door de politie teruggevonden. 2.3    Op 5 september 2019 heeft verweerder de politie verzocht om de schilderijen vrij te geven aan zijn cliënt. Ook heeft verweerder op 13 september 2019 conservatoir beslag laten leggen op de schilderijen. 2.4    Op 26 november 2019 heeft klager in een kort geding verzocht om opheffing van het beslag. Op 26 februari 2020 is klager tussengekomen in een procedure tussen de cliënt van verweerder en de heer Van den E. In beide procedures is de e-mail van 5 september 2019 ingebracht. 2.5    Op 24 maart 2020 en op 21 september 2021 zijn vaststellingsovereenkomsten gesloten tussen klager, zijn bedrijven en de heer L, waarin onder meer een geheimhoudingsclausule is opgenomen. 2.6    Op 29 november 2022 heeft de kantoorgenoot van verweerder namens hun cliënt de heer L een dagvaarding uitgebracht tegen de heer Van den E. Klager noch zijn bedrijven waren partij in deze procedure. Daarbij heeft zij als productie 8 de vaststellingsovereenkomst van 24 maart 2020 ingebracht. 2.7    Op 6 mei 2024 heeft de kantoorgenoot van verweerder, ten behoeve van een comparitie van 16 mei 2024, een ‘akte houdende uitlating na vragen rechtbank, tevens wijziging eis en overlegging producties’ ingediend. Bij de akte is bijgevoegd een productielijst van de reeds ingediende stukken. Onder de kop ‘Ingediend bij dagvaarding d.d. 29 november 22’ is vermeld als productie 8 de vaststellingsovereenkomst met klager van 24 maart 2020. Ook is een tijdlijn bijgevoegd van het dossier, waarin een brief van verweerder aan de politie van 5 september 2019 wordt genoemd.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft zijn kantoorgenoot er niet van weerhouden om bij akte van 6 mei 2024 de vaststellingsovereenkomst in te brengen, waarmee zij de geheimhoudingsclausule heeft geschonden; b)    Verweerder heeft met zijn brief van 5 september 2019 gepoogd om de schilderijen aan het vuistpand te onttrekken en daarmee het vuistpand te frustreren, waarbij hij de politie onvolledig en in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Klachtonderdeel a) 5.1    Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. 5.2    In de beslissing van de raad van vandaag met zaaknummer 24-839/DH/RO, waarin een vergelijkbaar verwijt wordt gemaakt aan de betreffende kantoorgenoot, heeft de raad overwogen: “De raad stelt vast dat de vaststellingsovereenkomst van 24 maart 2020 niet is ingebracht bij akte van 6 mei 2024, maar dat deze al was ingediend bij de dagvaarding van 29 november 2022. Over die dagvaarding heeft klager ook al geklaagd, waarop vandaag in zaaknummer 24 911/DH/RO is beslist. Over de openbaarmaking zelf heeft de tuchtrechter al een oordeel gegeven; er is geen tuchtrechtelijk belang bij een oordeel over het refereren aan die reeds geopenbaarde informatie. Klachtonderdeel a) is ongegrond.” 5.3    Omdat de kantoorgenoot met het refereren naar de vaststellingsovereenkomst bij akte 6 mei 2024 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is er ook geen reden waarom verweerder dat wel zou hebben gedaan door haar niet ervan te weerhouden die referentie te maken. Klachtonderdeel a) is ongegrond. Klachtonderdeel b) 5.4    De raad stelt vast dat klager een gelijkluidende klacht heeft ingediend in de zaak 24 911/DH/RO. Op die klacht wordt ook vandaag beslist door de raad, waarin klager niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet. De raad verwijst voor de beoordeling van klachtonderdeel b) naar de voornoemde beslissing en neemt dat oordeel – meer specifiek de overwegingen 5.2 tot en met 5.4 – over, met dien verstande dat de klacht in deze zaak niet op 6 maart 2024 maar 20 juni 2024 is ingediend door klager. Klager is niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond; -    verklaart klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. M.M. van Wijk en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2025.