Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-07-2025
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2025:127
Zaaknummer
250150
Inhoudsindicatie
Beklag artikel 13 gegrond. Klager dient over de slagingskansen van de door hem gewenste herzieningsprocedure te worden geadviseerd door een gespecialiseerd strafrechtadvocaat, die hem ook kan toelichten op welke gronden een herzieningsverzoek wel of geen redelijke kans van slagen heeft.
Uitspraak
Beslissing van 11 juli 2025 in de zaak 250150 naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken 1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 14 april 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing - onder verwijzing naar haar eerdere afwijzende beslissing van 15 juli 2024 - ten grondslag gelegd dat klager herziening wenst van een strafrechtelijke veroordeling, maar dat hij ten opzichte van zijn in 2024 om dezelfde reden gedane verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. De deken is van oordeel dat de door klager gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Bij het hof 1.3 Klager heeft op 25 april 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier: - het verweer van de deken; - de repliek, bestaande uit de e-mails van klager van 12 tot en met 16 juni 2025; - de dupliek.
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Klager is op 6 november 2015 door het gerechtshof Den Haag strafrechtelijk veroordeeld, waarbij hem een gemaximeerde TBS is opgelegd. De TBS heeft vier jaar geduurd. Klager wil een herzieningsverzoek indienen van de uitspraak waarin hij strafrechtelijk is veroordeeld. 2.2 Klager heeft zich daarom in 2024 tot de deken gewend met het verzoek om een advocaat aan te wijzen voor het voeren van de herzieningsprocedure. Hij voerde daarbij aan dat er sprake was van nieuw bekend geworden feiten, die – wanneer die tijdens de behandeling van de strafzaak bekend waren geweest bij de rechter – tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Een van die nieuwe feiten was volgens klager dat klagers darmaandoening destijds ten onrechte was aangezien voor een waanstoornis. De deken was van oordeel dat het herzieningsverzoek geen redelijke kans van slagen had en heeft het verzoek van klager afgewezen bij beschikking van 15 juli 2024. 2.3 Het hof heeft het beklag van klager tegen deze beschikking ongegrond verklaard bij beslissing van 13 januari 2025, op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2025:4. Voor zover in de onderhavige beklagzaak relevant heeft, het hof overwogen: “Voor zover klager in dit verband nog relevant acht dat zijn coeliaki is verward voor een waanstoornis, geldt dat dit door klagers raadsman in de strafrechtelijke procedure al naar voren is gebracht (rn. 6.2 vonnis rechtbank Den Haag 25 februari 2014). Dit punt van klager was dus destijds al bekend en geen nieuw feit.” 2.4 Klager is na de beëindiging van de TBS in behandeling gekomen bij een instelling die hem laatstelijk ambulant heeft behandeld. De instelling heeft bij brief van 20 augustus 2024 aan de huisarts van klager bericht dat de behandeling positief is afgesloten. Uit deze brief blijkt voorts dat sinds eind 2023 werd getwijfeld aan de eerder bij klager gestelde diagnose waanstoornis. Sindsdien werd door het behandelteam eerder gedacht aan een diagnose ASS (autisme spectrum problematiek) in combinatie met een hoog IQ, maar dat is niet getest omdat klager dat niet wilde. De narcistische problematiek bleef voorlopig gehandhaafd. In de brief staat ook: “Patient heeft zelfstandig een onderzoek ingesteld naar de coeliakie die zou samenhangen met zijn waanstoornis. Hiervoor loopt patient bij een ziekenhuis in Duitsland. Uit dit onderzoek die nog loopt komt naar voren dat er wel degelijk iets aan de hand is met de darmen van patient en de opname van voedingsstoffen. Het onderzoek loopt nog. De exacte uitkomst is nog niet bekend.”
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag 3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Uit navraag bij onder meer diverse advocaten en het juridisch loket kwam naar voren dat dit een zaak is voor herziening. In 2023 is in Duitsland de diagnose coeliakie gesteld en dat is een novum, een nieuw feit. Die diagnose had al voor de veroordeling van klager in Nederland gesteld kunnen worden. Deze diagnose heeft volgens klager tot opheffing van de maatregel en tot beëindiging van klagers behandeling geleid. Deze diagnose heeft de hele psychiatrie ‘uitgeschakeld’ en iedere vorm van behandeling is gestopt na die diagnose.
Verweer 3.2 De deken heeft aangevoerd dat het aan klager was om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag te leggen aan zijn nieuwe verzoek, maar dat hij dat niet heeft gedaan. De informatie die klager heeft meegestuurd met zijn beklag ziet op het vaststellen van de coeliakie/glutenallergie, waarop de deken in haar beslissing van 15 juli 2024 al is ingegaan. Deze informatie geldt dan ook evenmin als nieuw gebleken feit en/of veranderde omstandigheid.
4 BEOORDELING
Toetsingskader 4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Overwegingen van het hof 4.2 Het hof constateert dat de deken in haar verweer tegen het beklag niet (inhoudelijk) is ingegaan op de door klager overgelegde brief van de instelling van 20 augustus 2024 (zie 2.4 hiervoor). Voor het hof is niet duidelijk of de inhoud van deze brief betekent dat de in Duitsland gestelde diagnose voor de darmproblemen van klager enig verband houdt met de twijfels die bij behandelaars zijn gerezen over de diagnose waanstoornis. Ook is niet duidelijk of het stellen van de diagnose in Duitsland (mede) in enig verband staat met de beëindiging van de behandeling van klager. Behandelaars hebben weliswaar geconstateerd dat - mogelijk - geen sprake was van een waanstoornis, maar zij zagen wel degelijk kenmerken van (andersoortige) psychiatrische problematiek.
4.3 Of klagers darmstoornis destijds ten onrechte is aangezien voor een waanstoornis, wordt niet duidelijk uit de brief van 20 augustus 2024, maar zou wel nader onderzocht kunnen worden. Gesteld dat klager gevolgd kan worden in zijn veronderstelling dat de diagnose waanstoornis niet zou zijn gesteld (en er dus ook geen TBS opgelegd zou zijn, maar een lichtere straf) als de darmaandoening eerder was gediagnosticeerd, rijst toch ook de vraag of een herzieningsverzoek een redelijke kans van slagen zou hebben. Het hof realiseert zich dat de mogelijkheden tot herziening van een strafrechtelijke uitspraak zeer beperkt zijn, maar acht zich niet de aangewezen instantie om zich uit te spreken over de slagingskansen in deze specifieke kwestie. Daarover dient klager door een gespecialiseerd strafrechtadvocaat te worden geadviseerd, die hem ook kan toelichten op welke gronden de advocaat van oordeel is dat een herzieningsverzoek wel of geen redelijke kans van slagen heeft.
4.4 De slotsom is dat het beklag gegrond is. Het hof verwijst de zaak terug naar de deken om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 14 april 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag gegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 juli 2025.