Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-07-2025

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2025:125

Zaaknummer

240378

Inhoudsindicatie

Wederzijds beroep met betrekking tot een klacht over de eigen advocaat. Het hof is met de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) van oordeel dat verweerder de norm van gedragsregel 15 heeft geschonden. Voor het overige ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht van klaagster te komen dan de raad. Dat verweerder (ongeoorloofde) druk op klaagster heeft uitgeoefend of zich schuldig heeft gemaakt aan ouderenmishandeling, is ook het hof niet gebleken. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, inclusief de maatregel.

Uitspraak

Beslissing van 7 juli 2025  in de zaak 240378 

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

verweerder

 

tegen:

klaagster

 

gemachtigde: A

 

 

1    INLEIDING

1.1    Het betreft hier een wederzijds beroep met betrekking tot een klacht over de eigen advocaat. Het hof is met de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) van oordeel dat verweerder de norm van gedragsregel 15 heeft geschonden. Voor het overige ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht van klaagster te komen dan de raad. Dat verweerder (ongeoorloofde) druk op klaagster heeft uitgeoefend of zich schuldig heeft gemaakt aan ouderenmishandeling, is ook het hof niet gebleken. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, inclusief de maatregel.

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder en klaagster in beroep zijn gekomen en waarom het hof tot een bekrachtiging komt.  

 

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De raad heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 24-079/DH/DH) een beslissing gegeven op 25 november 2024. In deze beslissing is de klacht deels gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten.

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:209 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Zowel verweerder als klaagster zijn in beroep gekomen van de beslissing van 25 november 2024. Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 20 december 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 27 december 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van klaagster; -    het verweerschrift van verweerder; -    een e-mail van verweerder van 1 mei 2025, met bijlagen.

2.5    Op 8 mei 2025 heeft het hof een e-mail van de gemachtigde van klaagster, met bijlagen, ontvangen. Deze e-mail is ingediend buiten de in het procesreglement bepaalde termijn. Verweerder heeft zich ter zitting ten aanzien van het toelaten van deze stukken gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft daarop beslist dat de e-mail van 8 mei 2025, met bijlagen, wordt toegelaten tot het dossier.

2.6    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 mei 2025. Daar zijn verweerder en de gemachtigde van klaagster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.  

 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Verweerder heeft klaagster en twee van haar dochters (hierna ook: M en J) in het verleden bijgestaan bij de afwikkeling van de nalatenschap van klaagsters echtgenoot. Verweerder heeft daarbij opgetreden tegen een andere dochter van klaagster. Deze andere dochter treedt in deze klachtprocedure op als de gemachtigde van klaagster, hierna ook te noemen: A.

3.3    In 2018 heeft klaagster in haar testament haar neef R als gevolmachtigde benoemd voor financiële zaken.

3.4    Begin 2022 heeft klaagster haar heup gebroken. Vervolgens is er binnen de familie discussie geweest over de vraag of klaagster in haar eigen huis kon blijven wonen of dat zij moest verhuizen naar een appartement in zorglocatie W.

3.5    In april 2022 heeft klaagster gesproken met een juridisch adviseur, mr. N. Vervolgens heeft zij, tijdens een bespreking bij klaagster thuis op 21 april 2022 met (onder meer) mr. N en neef R, haar financiële belangenbehartiging door haar neef R laten overdragen aan een financieel administrateur, de heer D, hierna: D.

3.6    Op 26 april 2022 heeft er wederom bij klaagster thuis een bespreking plaatsgevonden. Ditmaal waren (onder meer) verweerder, neef R en dochter M aanwezig.

3.7    Op 26 april 2022 heeft verweerder vervolgens in een e-mail aan mr. N onder meer geschreven: 

“Gisteren werd ik gebeld door [klaagster] die mij verzocht vanochtend om 11.30 uur bij haar langs te komen. Dat heb ik gedaan. Ik heb uitvoerig met haar gesproken, dit in aanwezigheid van haar dochter [M] en haar neef [R]. In dit gesprek maakte [klaagster] mij (en anderen) ondubbelzinnig duidelijk dat zij het volste vertrouwen heeft in [R] als haar (financieel) gemachtigde (…) Voor zover nodig beroep ik mij namens hem en [klaagster] op de ongeldigheid van het door hem getekende document. [R] is op grond van het vigerende levenstestament nog steeds bevoegd. Het is volstrekt duidelijk dat je bent ingehuurd door en voor [gemachtigde], die alles meent te kunnen regisseren. (…) Het staat je uiteraard vrij om de belangen van [gemachtigde] te behartigen, maar niet tevens die van [klaagster], die mij (opnieuw) verzocht haar belangen te behartigen en onder meer te bewerkstelligen dat [R] (…) gewoon hun werkzaamheden voor haar kunnen voortzetten. (…) Moeder is ambivalent ten aanzien van een verhuizing. Dat gaat in haar woorden van vandaag “op en neer”. Vandaag liet zij – ook in bijzijn van [kleindochter M] – weten dat zij er een streep onder moest zetten en dit neerkomt op de beslissing te gaan verhuizing naar [W]. ” 

3.8    Op 27 april 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven: 

“Hierbij kom ik zoals gisteren besproken terug op m.i. de hoofdpunten uit onze bespreking van gisteren bij u thuis (…) U belde mij maandag jl. met het verzoek om dinsdag om 11.30 uur bij u langs te komen voor een bespreking (…). In het gesprek gaf u herhaaldelijk en ondubbelzinnig te kennen dat u het volste vertrouwen in uw neef [R] had voor wat betreft het door hem behartigen van uw (financiële) belangen. (…) U wilde absoluut niet dat de uitstekende verhouding met [R] zou worden verstoord en u wilde dus dat zijn ontslag zou worden teruggedraaid. Voor wat betreft wel/niet verhuizen gaf u toe dat u dit enorm moeilijk vindt en in uw denken hierover “op en neer gaat”. (…) U erkende dat u rond het afgelopen weekend nog diverse keren tegen [M] en [T] had gezegd dat u inzag dat u moest verhuizen en er een streep onder moest zetten. (…) Gisteren in onze bespreking waarin iedereen benadrukte dat u degene bent die daarover in vrijheid moet beslissen, gaf u meerdere keren aan dat u nu echt besliste dat u zou gaan verhuizen, alleen nog geen datum kon of wilde noemen. (…) In ons gesprek kwam naar voren dat vermoedelijk de huur zijdens [mr. N] per 1 mei as. zou zijn opgezegd. Mij is gevraagd dit na te gaan en zeker te stellen dat dit niet zo was, althans ongedaan te maken. Na ons gesprek heb ik zoals besproken direct contact gezocht met [naam] van [zorglocatie W] die mij bevestigde dat sprake was van een opzeggingsbrief van 3 maart jl. en dat vanuit [zorglocatie W] op of omstreeks 11 april jl. de ‘ontbinding’ van de huur was bevestigd. Ik heb mij echter beroepen op de m.i. ongeldigheid van die opzegging waarop [naam] mij tot mijn genoegen berichtte dat het appartement nog voor u beschikbaar is (…) Hierbij zend ik u ter informatie een kopie van mijn e-mail van gisteren aan mevrouw [naam] en ook mijn e-mail aan [mr. N] die denk ik voor zich spreekt.” 

3.9    Het dossier bevat een factuur van 3 mei 2022 van verweerder aan klaagster voor werkzaamheden tussen 25 en 29 april 2022. Op de urenspecificatie is op 25 april 2022 vermeld “telefoon in cliënt” met als omschrijving “[M]” (het hof begrijpt: dochter M).

3.10     Op 4 mei 2022 heeft thuiszorghulpverleenster mevrouw M een e-mail met daarin een bericht van klaagster aan een aantal familieleden van klaagster gestuurd. Klaagster deelt in het bericht mee dat zij heeft besloten toch te gaan verhuizen.

3.11     In mei 2022 is D als administrateur benoemd. Klaagster heeft onderbewindstelling aangevraagd en D is op verzoek van klaagster benoemd tot bewindvoerder.

3.12     Er is door verweerder, namens (onder meer) dochters M en J, een procedure aangespannen om de benoeming van D ongedaan te maken. Ook in het hoger beroep in deze procedure treedt verweerder op namens (onder meer) voornoemde dochters.

3.13     Het dossier bevat een aantal (deels handgeschreven) door klaagster ondertekende brieven. Het gaat om de volgende brieven:

3.13.1    Een brief van 3 maart 2022, waarin klaagster verweerder bedankt voor zijn werkzaamheden in het verleden en zij hem bericht dat zij geen prijs meer stelt op zijn bijstand als advocaat. In de brief staat ook dat het niet gewenst is dat verweerder klaagster de volgende dag opzoekt en ook niet dat hij in de toekomst nog contact met haar opneemt.

3.13.2    Een brief van 27 mei 2022, waarin klaagster aan verweerder schrijft dat zij geen gebruik meer wil maken van zijn diensten.

3.13.3    Een brief van 9 juni 2022, waarin klaagster haar wens kenbaar maakt dat verweerder in deze familiezaak verder geen rol meer gaat spelen, dat mr. N klaagsters woonbelangen tot haar tevredenheid heeft behartigd en dat er geen afspraak met verweerder nodig is.

3.13.4    Een brief van 2 januari 2023 aan verweerder, waarin zij schrijft dat haar ter ore is gekomen dat verweerder wil langskomen en dat dit niet nodig is. “Er is geen aanleiding voor en er zijn geen lopende zaken. Alles is goed geregeld conform mijn wens. Ik zou u vriendelijk willen verzoeken geen facturen te sturen ook niet namens mijn schoonzoon of vanuit hem. Dit heb ik al meermaals verzocht. Bij deze verzoek ik u mijn wens te respecteren.”

3.14     Het dossier bevat verder verklaringen van verschillende betrokkenen, te weten:    

3.14.1    Een verslag van mevrouw V van 5 maart 2022 waarin staat dat zij functioneerde als gezelschapsdame c.q. mantelzorger van klaagster. In het verslag is onder meer opgenomen dat er dat er door mevr. D van Stichting Welzijn Ouderen (hierna: stichting welzijn) contact is opgenomen met verweerder, ‘de voormalige advocaat die in het verleden mevrouw wel eens bijgestaan had.’ In het verslag staat daarover: “Deze [verweerder] zou met een delegatie, mevrouw op vrijdag 4 maart om 16.00 uur bezoeken. Dochter [M] heeft het bezoek aangekondigd per telefoon. Zij zou komen in aanwezigheid van neef [R], [verweerder] en zijzelf. (…) [Verweerder] werd gebeld door stichting welzijn om hem te melden dat mevrouw er erg tegenop zag om met een advocaat deze verhuiskwestie te bespreken. De afspraak zou geannuleerd worden. De telefoon werd op de luidspreker gezet. Allereerst heeft stichting welzijn [verweerder] verteld dat mevrouw nog niet in staat was om een gesprek met 3 personen te voeren. Waarop [verweerder] mevrouw graag zelf aan de telefoon wilde. De telefoon werd overhandigd aan mevrouw. Mevrouw maakte [verweerder] duidelijk dat een gesprek niet gewenst was. Zij had [verweerder] niet uitgenodigd en ook niet nodig. Echter [verweerder] zei dat een gesprek nodig was om het een en ander op te helderen; mevrouw gaf aan hier geen zin in te hebben; echter [verweerder] ging mijns inziens op een indringende en intimiderende wijze verder haar te bespelen en meldde haar dat hij uitgenodigd was door de heer en mevrouw [B], (dochter en schoonzoon) en dat hij haar wilde uitleggen wat de gevolgen zouden zijn wanneer zij toch niet zou verhuizen. Wederom meldde mevrouw dat dit allemaal niet aan de orde was maar [verweerder] gaf niet op en zei dat hij het in alle rust wel zou uitleggen wanneer hij eenmaal bij haar was. De wijze waarop een 95-jarige dame bejegend werd, vond ik lijken op ouderen mishandeling en zeer ongewenst, intimiderend gedrag. Het ging maar door! Uiteindelijk is er met behulp van een jurist voor dit moment een eind gekomen aan deze door de tegenpartij gewenste bespreking.”

3.14.2    Het dossier bevat ook een verklaring van ouderenconsulent mevrouw J, gedateerd op 29 april 2022. In de verklaring staat onder meer: “Mw. (het hof begrijpt: klaagster) vertelde dat er op vrijdag 4 maart over haar verhuizing een afspraak gepland stond met dochter [M], [T] en een neef (zaakwaarnemer) [R]. (…) [M] gaf aan dat haar man niet bij dit gesprek aanwezig zou zijn, maar wel [verweerder], een advocaat. Toen ik mw. dit vertelde gaf mw. aan niet te willen dat [verweerder] zou langskomen. Vervolgens heeft mw. [verweerder] gebeld om aan te geven dat zij de afspraak van 4 maart wilde annuleren. [Verweerder] was erg volhardend, en het was duidelijk dat hij wel langs wilde komen. Mw. bleef volhouden dat zij dit niet wilde, maar [verweerder] bleef aandringen op zijn komst. Hij zette druk op haar om de afspraak door te laten gaan en ging niet in op de wens van mw. om de afspraak niet door te laten gaan. (…) Het gesprek duurde zeker ½ uur toen ik vanwege de intimiderende benadering van mw. door [verweerder] uiteindelijk het gesprek van mw. heb overgenomen, en aangegeven dat mw. duidelijk heeft gezegd dat ze niet wil dat hij langskomt. Hij legde zich tenslotte hierbij neer.”

3.14.3    De verklaringen van mevrouw M, gedateerd 30 mei 2022 en 14 februari 2024. In de verklaring van 30 mei 2022 staat onder meer: “De continue druk op mevrouw (het hof begrijpt: klaagster) om te verhuizen werd door [M], haar man [T] maar ook [verweerder], een advocaat die naar ik hoorde, eerder al eens voor mevrouw had opgetreden, voortgezet en opgevoerd. Zelfs nadat mevrouw had aangegeven echt niet toe te zijn aan een verhuizing gezien haar medische toestand.” In de verklaring van 14 februari 2024 staat onder meer: “Als zorg coördinator van [klaagster] heb ik te maken gehad met de onprettige en onaangename situatie die [verweerder] veroorzaakt door zich intimiderend en grensoverschrijdend op te stellen naar [klaagster]. (…) De niet ophoudende druk en onvoorspelbaarheid van [verweerder] werkt traumatiseren voor zowel mevrouw als voor het thuiszorg team.” 

3.14.4    De verklaring van de kleindochter van klaagster, gedateerd 31 mei 2022. In deze verklaring (over het bezoek van 26 april 2022) staat onder meer: “Het gedrag van [verweerder] kwam niet neutraal over. Hij probeerde mijn grootmoeders keuze richting een verhuizing naar [W] te sturen.”

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) Belangenverstrengeling: 

heeft gedaan alsof hij opkwam voor klaagsters belangen, maar dit is niet het geval, omdat hij klaagster mede onder druk heeft gezet om te verhuizen en van onafhankelijk beheer af te zien. 

Verweerder treedt inmiddels op voor de dochters en schoonzoon van klaagster en tegen klaagster. Klaagster wenst de huidige bewindvoerder te houden en het door verweerder ingediende verzoekschrift richt zich tegen die wens.  Verweerder heeft facturen betaald gekregen door klaagster voor werkzaamheden die hij voor zijn huidige cliënten heeft uitgevoerd en die niet in het belang van klaagster zijn. 

b) Ouderenintimidatie: 

psychische druk op klaagster heeft uitgeoefend door langs te komen terwijl klaagster dat niet wilde. Klaagster voelt zich onder druk gezet door verweerder om te verhuizen en af te zien van onafhankelijk beheer. 

Ter toelichting wordt gesteld dat verweerder in het verleden voor klaagster heeft opgetreden en uit dien hoofde op de hoogte is van gevoelige informatie over klaagster. Klaagster stelt dat verweerder geen onafhankelijke en neutrale positie inneemt en niet zou mogen optreden in de kwestie.

 

5    BEOORDELING RAAD

5.1    De raad heeft allereerst geoordeeld dat klaagster ontvankelijk is in de klacht. Daartoe heeft de raad het navolgende overwogen. 

Het klachtdossier bevat een rechtsgeldige machtiging, zodat de raad uitgaat van de klacht en de aanvullende stukken van de gemachtigde. Hetgeen verweerder daaromtrent heeft gesteld, maakt dat niet anders. Het is goed mogelijk dat de gemachtigde een bepaalde invloed op klaagster heeft, maar dat betekent niet dat deze klacht en wat daarin gesteld wordt, niet de wil van klaagster is.   Voor zover nog wordt gesteld dat klaagster haar wil niet of onvoldoende zou kunnen bepalen omdat ze onder bewind staat, volgt de raad dat niet. De bewindvoering betreft slechts de financiële zaken. Het betekent niet dat klaagster niet in staat is of het haar niet toegestaan is om een klacht in te dienen. Dat klaagster niet meer in staat zou zijn haar wil te bepalen (wilsonbekwaamheid), is op geen enkele manier gebleken.

5.2    Ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) heeft de raad het navolgende overwogen. 

De klacht ziet allereerst op verweerders handelen in/rond (met name) april 2022. Uit het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen kan in ieder geval worden vastgesteld dat verweerder op 26 april 2022 bij klaagster op bezoek is geweest, waarbij ook andere familieleden aanwezig waren. Verweerder heeft diezelfde dag een e-mail aan mr. N gestuurd naar aanleiding van het gesprek. De volgende dag heeft verweerder klaagster per e-mail geïnformeerd. Duidelijk is dat op 26 april 2022 in ieder geval is gesproken over de kwestie rondom (het ontslag van) neef R en de eventuele verhuizing van klaagster naar zorglocatie W. De raad kan op grond van de stukken in het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder (ongeoorloofde) druk op klaagster heeft uitgeoefend. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist en gesteld dat hij klaagster alle ruimte heeft gelaten om zelf te beslissen. De raad kan niet precies vaststellen wat er door verweerder in het gesprek is gezegd en hoe hij zich heeft opgesteld ten opzichte van klaagster. Uit zijn op het gesprek volgende e-mail aan klaagster lijkt verweerder zich neutraal op te stellen en klaagster inderdaad de ruimte te geven om zelf een beslissing ten aanzien van de verhuizing te nemen. Hoewel de verschillende in het dossier aanwezige verklaringen en verslagen (hof: zoals weergegeven onder 3.14) te denken geven, kan op grond daarvan onvoldoende worden vastgesteld dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet of anderszins heeft geschaad. Van onder druk zetten of ouderenintimidatie is dan ook niet gebleken. Het is de raad verder niet gebleken dat bij de facturatie iets mis is gegaan. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klaagster op 3 mei 2022 aan haar gefactureerd, voorzien van een specificatie. Nu verweerder op verzoek van klaagster langs is gekomen en werkzaamheden heeft verricht, mocht hij deze werkzaamheden ook factureren.

De raad kan evenmin vaststellen dat verweerder in/rond april 2022 niet opkwam voor klaagsters belangen of een tegenstrijdig belang diende. Verweerder stond op dat moment – voor zover de raad kan vaststellen – alleen klaagster bij, waardoor van een tegenstrijdig belang niet is gebleken. Dat verweerder na mei 2022 nog voor klaagster is opgetreden, is verder niet gebleken. In zoverre zijn de klachten ongegrond.

Dat is echter anders wat betreft de procedure rondom de bewindvoering van klaagster. D is op enig moment op verzoek van klaagster benoemd als bewindvoerder. Verweerder treedt nu op als advocaat van dochters M en J en heeft een procedure aangespannen om de benoeming van D als bewindvoerder ongedaan te maken. Namens klaagster is juist gesteld dat zij tevreden is met de huidige bewindvoerder en dat ze zijn benoeming in stand wil laten. 

Verweerder betoogt dat geen sprake is van optreden tegen klaagster, maar tegen D. Dochters M en J verzetten zich niet tegen de onderbewindstelling als zodanig, maar vinden dat er een onafhankelijke bewindvoerder zou moeten worden benoemd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het voor zijn cliënten een groot probleem zou zijn als hij de zaak niet zou kunnen doen: hij is al lang betroken en kent de situatie goed. 

De raad is van oordeel dat bij deze procedure wel sprake is van belangenverstrengeling, omdat verweerder feitelijk optreedt tegen de wens en het belang van klaagster, zijn voormalige cliënte, in. Hoewel de door verweerder gestarte procedure formeel gericht is tegen de bewindvoerder, is het de raad duidelijk dat de procedure tegen de wil van klaagster wordt gevoerd, nu zij te kennen heeft gegeven de huidige bewindvoerder te willen houden. Klaagster heeft ook duidelijk gemaakt dat alles nu naar haar wens geregeld is en dat ze door verweerder met rust gelaten wil worden. Verweerder lijkt ervan overtuigd dat hij nog steeds (indirect) het belang van klaagster behartigt, maar daarvan is geen sprake. Daar komt bij dat verweerder kennelijk over vertrouwelijke informatie van klaagster beschikt, omdat hij heeft aangegeven dat hij al lang betrokken is en de situatie goed kent. Aan de uitzonderingen van gedragsregel 15 lid 3 en 4 is daarmee niet voldaan. Onder die omstandigheden acht de raad het onbetamelijk dat verweerder in deze kwestie optreedt. In zoverre is de klacht over belangenverstrengeling gegrond.

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

Ontvankelijkheid 

6.1    Ten onrechte heeft de raad klaagster ontvangen in haar klacht. 

Toelichting: verweerder handhaaft zijn stelling dat de klacht niet afkomstig is van klaagster, maar rechtstreeks van A, die alles voor klaagster regisseert en de wil van klaagster dicteert. Klaagster zelf kan haar zaken niet meer goed overzien en zij is niet (meer) in staat haar wil te bepalen. Klaagster moet daarom alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht.

Klachtonderdeel a): belangenverstrengeling

6.2    Ten onrechte heeft de raad geoordeeld dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling.

Toelichting: de procedure strekkende tot ontslag van de bewindvoerder is niet tegen klaagster en ook niet tegen de wil van klaagster gevoerd. Deze procedure richtte zich enkel tot de persoon van de bewindvoerder (en niet het bewind zelf). Dat het, zoals de raad aanneemt, de wil van klaagster is dat D bewindvoerder blijft, kan niet worden vastgesteld. Wel kan worden vastgesteld dat het de wil van klaagster is dat een onafhankelijk persoon bewindvoerder is. Dat kan evengoed verweerder zijn en maakt niet dat er sprake is van belangenverstrengeling. 

De maatregel

6.3    Verweerder is van mening dat het opleggen van een maatregel niet passend is. Naast het bovenstaande, wijst verweerder erop dat hij ruim 46 jaar advocaat is en een onbevlekt blazoen heeft.

Beroepsgronden klaagster 

Klachtonderdeel b) ouderenintimidatie

6.4    Ten onrechte heeft de raad overwogen dat van onder druk zetten of ouderenintimidatie door verweerder niet is gebleken. 

6.5    Ten onrechte heeft de raad overwogen dat niet is gebleken dat bij de facturatie iets is misgegaan. 

Toelichting: de raad heeft zijn oordeel gebaseerd op het bezoek van verweerder aan klaagster van 26 april 2022 en de daaraan gekoppelde declaratie. De stelling van klaagster is evenwel dat er vanaf maart 2022 al sprake was van beïnvloeding en intimidatie (direct of indirect) door verweerder met betrekking tot de verhuizing van klaagster en de persoon van de bewindvoerder. Het was niet de wens van klaagster om te verhuizen. Het was ook niet de wens van klaagster dat verweerder als bewindvoerder voor haar zou gaan optreden. Dat is de wil van M. Verweerder is voorgedragen door M en daarom niet neutraal. Tijdens het bezoek van verweerder op 26 april 2022 heeft verweerder, zonder verdere onderbouwing, verschillende onjuiste argumenten aangedragen die zouden pleiten voor een verhuizing en zich schuldig gemaakt aan beïnvloeding en intimidatie van klaagster. Verweerder heeft met zijn handelen klaagster in een nadelige positie gebracht. Het is dan ook onaanvaardbaar dat hij kosten voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht. 

Verweer in beroep

6.6    Klaagster en verweerder hebben over en weer verweer gevoerd tegen de aangevoerde beroepsgronden. Op deze verweren zal, voor zover daartoe aanleiding bestaat, in de beoordeling worden ingegaan.

 

7    BEOORDELING HOF

Ontvankelijkheid

7.1    Het hof is van oordeel dat de raad klaagster terecht heeft ontvangen in haar klacht. Alhoewel er in het dossier sterke aanwijzingen zijn te vinden die er op wijzen dat klaagster aan haar voorgelegde brieven altijd tekent, ongeacht de aard of strekking daarvan en ongeacht wie die voorlegt, kan het hof niet vaststellen en ook niet laten vaststellen hoe het met de wilsbekwaamheid van klaagster was gesteld op het moment dat de klacht aanhangig werd gemaakt, nu dat moment ver in het verleden ligt. Het wilsbekwaamheidsonderzoek dat zich in het dossier bevindt, waarin wordt geconcludeerd dat klaagster ‘momenteel niet beperkt wordt haar belangen naar behoren te behartigen’ dateert van 26 juli 2022 en heeft een geldigheidsduur van drie maanden, zodat dit niet kan worden gebruikt ter bepaling van de wilsbekwaamheid van klaagster in 2023 toen de klacht bij de deken werd ingediend en in 2024, toen de klacht bij de raad werd ingediend. Gelet op het voorgaande en bij gebrek aan vaststelling van het tegendeel moet het ervoor gehouden worden dat de klacht de wil van klaagster is.

Toetsingskader

7.2    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

7.3    In gedragsregel 15 lid 1 is bepaald dat het een advocaat, gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, niet is toegestaan (behoudens uitzonderingen) a) tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben; b) tegen een (voormalig) cliënt op te treden. De achtergrond hiervan is dat de advocaat zich niet in de situatie dient te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn (voormalige) cliënt geraakt, terwijl voorts elke (voormalige) cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan en zal worden gebruikt. Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (niet dezelfde zaak of een zaak met een (toekomstig) verband daarmee, geen vertrouwelijke informatie en geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn (voormalig) cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een (voormalige) cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.

Overwegingen hof

klachtonderdeel a) belangenverstrengeling

7.4    De gronden van verweerder richten zich tegen het oordeel van de raad over het optreden van verweerder in de procedure rondom de bewindvoering van klaagster.

7.5    Het hof is van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 15 en daarmee artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden, door namens (onder meer) dochters M en J, een procedure aan te spannen om de benoeming van D als bewindvoerder van klaagster ongedaan te maken en overweegt daartoe als volgt. 

7.6    Klaagster is in het verleden een cliënt van verweerder geweest. Op enig moment (medio 2022) is de samenwerking tussen klaagster en verweerder ten einde gekomen. Vervolgens is verweerder in de procedure rondom de bewindvoering van klaagster gaan optreden voor J en M en de schoonzoon van klaagster. Verweerder heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat hij over vertrouwelijke informatie van klaagster beschikt, omdat hij al lange(re) tijd betrokken is bij klaagster en goed op de hoogte is van de zaken die spelen. Het hof heeft begrip voor de betrokkenheid die verweerder toont bij klaagster en hetgeen haar gezin na het overlijden van haar echtgenoot verdeeld houdt, maar het hof is van oordeel dat verweerder zich er rekenschap van had moeten geven dat juist het feit dat hij over vertrouwelijke informatie van klaagster beschikte, hem ervan had moeten weerhouden om, nadat de samenwerking met klaagster ten einde was gekomen, als advocaat van J en M op te gaan treden in een zaak die draait om de belangen van zijn voormalige cliënt, zijnde klaagster. Dat het in die procedure enkel ging om de persoon van de bewindvoerder en niet het bewind zelf, maakt dit niet anders. 

7.7    De beroepsgronden van verweerder falen. 

Klachtonderdeel b) ouderenintimidatie

7.8    De beroepsgronden van klaagster tegen de beslissing van de raad falen eveneens. 

7.9    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van klachtonderdeel b) te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Daaraan voegt het hof toe dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder in de periode vanaf maart 2022 (ongeoorloofde) druk op klaagster heeft uitgeoefend of zich schuldig heeft gemaakt aan ouderenmishandeling. 

Slotsom

7.10    Het voorgaande betekent dat de hoger beroepen falen en dat het hof de beslissing van de raad voor wat betreft de gegrondverklaring van de klacht, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.  

8    MAATREGEL

Het hof acht, evenals de raad, de maatregel van een waarschuwing passend en geboden. Het feit dat verweerder een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, is daarin zowel door de raad als het hof meegewogen. 

 

9    PROCESKOSTEN

9.1    Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                                    a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);  b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

9.3     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

10    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

10.1    bekrachtigt de beslissing van 25 november 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-079/DH/D, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

10.2    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; 

10.3    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mr. drs. K.H.A. Heenk, mr. A.R. Creutzberg, mr. F.C. van der Jagt-Vink en mr. R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 7 juli 2025.