Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-04-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:78

Zaaknummer

24-521/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 april 2025 in de zaak 24-521/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 11 september 2024 op de klacht van:

klager gemachtigde: [S]

over:

verweerder gemachtigde: mr. R. Sanders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 6 februari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 9 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/78 van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 11 september 2024 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is diezelfde dag verzonden aan partijen. 1.4    Op 11 oktober 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.  1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 maart 2025. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. 1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 2 januari 2025. Klagers e-mail met bijlage van 24 februari 2025 is niet in het dossier gevoegd, omdat klager met zijn bericht van 2 januari 2025 al gebruik heeft gemaakt van de eenmalige mogelijkheid om stukken in te dienen. 

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. 2.2    Klager stelt onder meer: 2.2.1    - dat de voorzitter is uitgegaan van onjuiste feiten. Klager heeft in zijn verzetschrift een uiteenzetting gegeven van de volgens hem correcte feiten. De onjuistheid van het feitenrelaas heeft volgens klager aanzienlijke gevolgen voor alle onderdelen van de voorzittersbeslissing. Klager stelt verder dat de oplichting en de rol van verweerder daarin geheel buiten beschouwing blijven. Met kennis van het dossier kan en mag de voorzitter niet op deze wijze oordelen, aldus klager.  2.2.2    - dat in redelijkheid aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter getwijfeld kan worden, omdat het verweer buiten beschouwing is gelaten.  2.2.3    - dat de voorzitter niet de juiste toetsingsnormen heeft toegepast. Uit de aard en inhoud van de klacht volgt dat ook mede getoetst dient te worden aan art. 10a lid c en d Advocatenwet, alsmede artikelen 33 en 217 BW en 21 en 150 Rv.  2.2.4    - dat de juistheid van de in de voorzittersbeslissing vermelde klachtomschrijving in redelijkheid betwijfeld kan worden. Klager geeft in zijn verzetschrift een samenvatting van zijn klacht. 

3    FEITEN EN KLACHT 3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING Beoordeling verzet 4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.  4.3    Wat betreft de door klager gestelde onvolledige en/of onjuiste feiten merkt de raad op dat de voorzitter op grond van het klachtdossier een selectie maakt van de voor de beoordeling relevante feiten. Er is geen rechtsregel die de voorzitter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet (voldoende) weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak op te nemen. Het staat de voorzitter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten een selectie van feiten te maken die hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomen. Dat de voorzitter in de vaststelling van de relevante feiten onjuist of onvolledig is geweest, is de raad op grond van het verzet en de verdere stukken niet gebleken. 4.4    Wat betreft de klachtomschrijving merkt de raad op dat klager in zijn verzet een nieuwe klachtomschrijving formuleert. De voorzitter is uitgegaan van het van de deken ontvangen klachtdossier en heeft de in de voorzittersbeslissing opgenomen klachtformulering aan die stukken ontleend. Die klachtformulering is, uitgaande van het klachtdossier, niet onjuist. Dat klager nu een nieuwe of verbeterde omschrijving van de klacht presenteert, maakt de eerdere klachtomschrijving niet onjuist.   4.5    Wat betreft het (niet vermelden van het) verweer, geldt dat voldoende is dat de voorzitter vermeldt dat er verweer is gevoerd en dat daar zo nodig op zal worden ingegaan. Klagers stelling dat het verweer in strijd is met de feiten, maakt dit niet anders.  4.6    Wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de klacht, geldt dat de argumenten die klager in verzet aandraagt niet wezenlijk anders zijn dan waar de voorzitter een oordeel over heeft gegeven. Een herhaling van deze argumenten kan niet tot gegrondverklaring in verzet leiden. De raad meent, zoals ook de voorzitter, dat het voorstelbaar is dat klager zich door de twee ondernemingen om de tuin geleid heeft gevoeld. Dat maakt echter niet dat verweerder als advocaat van die ondernemingen onbetamelijk heeft gehandeld.  4.7    De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 4.8    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.  Overige overwegingen 4.9    Klager heeft zich ter zitting laten bijstaan door zijn buurman. Namens verweerder is het bezwaar gemaakt, dat de verklaring van klagers gemachtigde een verkapte getuigenverklaring zou zijn die niet onder ede heeft plaatsgevonden. Verweerder acht die verklaring in strijd met de goede procesorde en stelt dat die verklaring buiten beschouwing gelaten moet worden. 4.10    De raad overweegt dat in het midden kan blijven of klagers gemachtigde ook als getuige heeft opgetreden, omdat zijn ter zitting afgelegde verklaring de beslissing van de raad niet anders maakt.  4.11    Ten overvloede merkt de raad nog op dat het wrakingsverzoek, waarop partijen ter zitting beiden zijn ingegaan, niet ter beoordeling voorligt aan de raad. De raad zal hier daarom ook hier niet verder op ingaan. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. F.G.L. van Ardenne en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 22 april 2025