Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-04-2025

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2025:67

Zaaknummer

25-156/DH/NH/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. Een onwelgevallige (processuele) beslissing kan geen grond vormen voor wraking. Geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de tuchtrechters.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag als plaatsvervanger van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 9 april 2025 in de zaak 25-156/DH/NH/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) zijn twee klachtzaken aanhangig: -    klachtzaak 24-888/A/NH met verzoeker als verweerder en; -    klachtzaak 25-074/A/NH met verzoeker als klager.  1.2    Deze klachtzaken zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2025 door mrs. K.M. van Hassel, I.J. de Laat en M. Kemmers (hierna: de tuchtrechters). Op die zitting heeft verzoeker de tuchtrechters gewraakt.  1.3    De tuchtrechters hebben niet berust in de wraking.  1.4    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van: -    het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2025; -    het verweer van de tuchtrechters van 27 maart 2025, dat op 31 maart 2025 aan verzoeker is toegezonden. 

2    GRONDEN VAN HET WRAKINGSVERZOEK 2.1    Verzoeker heeft ter zitting van 10 maart 2025 een verzoek gedaan om de twee klachtzaken te verwijzen naar een andere raad. Verzoeker heeft daarbij onder meer gesteld dat tegen de betrokken deken inmiddels een klacht loopt, mede naar aanleiding van het door die deken in de klachtzaken gegeven dekenstandpunt. De raad heeft dat verzoek om verwijzing afgewezen. Verzoeker heeft daarop de raad gewraakt, omdat hij de beslissing inhoudelijk zodanig onvoldoende beargumenteerd vindt dat hij de indruk heeft gekregen dat er op voorhand al een soort route is neergelegd om alles af te stempelen en te komen tot deze uitspraak. Verzoeker heeft er daarbij op gewezen dat gezien de afstand tussen de raad en de deken – als die deken werkzaam is in hetgezelfde gebied en als het gaat om een klacht met een zodanig fundamentele inhoud – het evident is dat de raad ter voorkoming van de schijn van belangenverstrengeling de zaak moet verwijzen naar een andere raad. Verzoeker heeft ter zitting meegedeld dat standpunt te willen voorleggen aan de wrakingskamer. 

3    BEOORDELING 3.1     Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.  3.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechters in kwestie vooringenomen zijn tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. 3.3    De wrakingskamer stelt voorop dat een onwelgevallige (processuele) beslissing van de raad (in casu het afwijzen van het verzoek tot verwijzing naar een andere raad) geen grond kan vormen voor wraking. Het instrument van wraking is immers niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de tuchtrechter die de beslissing heeft genomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan in dit geval geenszins gebleken. Overigens lijkt de afwijzing van het verwijzingsverzoek ook inhoudelijk een juiste beslissing, nu een situatie als bedoeld in art. 46aa lid 3, 4 of 5 van de Advocatenwet zich niet voordoet. De beslissing is dan ook niet onbegrijpelijk, zoals verzoeker stelt. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat er geen grond is voor gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de tuchtrechters.  3.4    Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter(s) schade zou kunnen lijden. De door de raad behandelde klachtzaken staan los van de klacht tegen de deken en de raad is niet gebonden aan het dekenstandpunt (welk standpunt kennelijk aanleiding was voor een klacht van verzoeker tegen de deken). 

3.5    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

BESLISSING De wrakingskamer: - verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond; - bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.      Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 9 april 2025