Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:109

Zaaknummer

230176

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. De advocaat van de man wordt verweten in een procedure over het gezag van de dochter een tweetal verklaringen van een psycholoog van de man in het geding te hebben gebracht terwijl zij wist dat voor een van de verklaringen de psycholoog door het regionaal medisch tuchtcollege is berispt. Het hof volgt de raad dat het (ongeclausuleerd) overleggen van de verklaringen waarin grievende uitlatingen over de vrouw staan, onnodig waren. De belangen van klaagster zijn daardoor nodeloos geschaad. Bekrachtiging.

Uitspraak

    Beslissing van 12 april 2024 in de zaak 230176

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

mr. (…), advocaat (…)  verweerster

 

tegen:

 

klaagster

Inleiding Deze zaak gaat om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De advocaat van de man wordt verweten in een procedure over het gezag van de dochter een tweetal verklaringen van een psycholoog van de man in het geding te hebben gebracht terwijl zij wist dat voor een van de verklaringen de psycholoog door het regionaal medisch tuchtcollege is berispt. Het hof volgt de raad dat het (ongeclausuleerd) overleggen van de verklaringen waarin grievende uitlatingen over de vrouw staan, onnodig waren. De belangen van klaagster zijn daardoor nodeloos geschaad. 

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

 

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 22 mei 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-984/DB/OB). In deze beslissing zijn van de klacht van klaagster klachtonderdelen 2 en 4 ongegrond en klachtonderdelen 1 en 3 gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:66 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

 

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 21 juni 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad.     2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 februari 2024. Daar zijn klaagster en verweerster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. Klaagster heeft ter zitting verweer gevoerd mede aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2    Klaagsters ex-echtgenoot is onder behandeling geweest bij een psycholoog, mevrouw VG, die op 8 januari 2018 een verklaring heeft opgesteld ten behoeve van een door de Raad voor de Kinderbescherming op te stellen rapport. Klaagster heeft over de inhoud van die verklaring een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege, dat de klacht bij beslissing d.d. 10 februari 2020 gegrond heeft verklaard en aan mevrouw VG een berisping heeft opgelegd. Het Medisch Tuchtcollege oordeelde onder meer: 

“Naar het oordeel van het college is het gewraakte verslag vrijwel geheel in strijd met de hierboven genoemde KNMG-richtlijn alsmede de professionele opvattingen van het NIP.(…) Daarbij komt dat het door verweerster opgestelde verslag waardeoordelen over haar cliënt bevat (…sterk, eerlijk en betrouwbaar..) die niet een behandeldoel dienen en niet zijn onderbouwd. Dat het verslag voorts de zinsnede bevat “…de laatste vier jaar om het manipulatieve gedrag van zijn inmiddels ex-vrouw”, is naar het oordeel van het college niet professioneel en bovendien onzorgvuldig.”

3.3    Op 23 december 2020 heeft klaagster bij de rechtbank een verzoek ingediend strekkende tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over de dochter van klaagster en haar ex-echtgenoot. In de randnummers 44 en 45 van het verzoekschrift heeft klaagsters advocaat het volgende gesteld: 

“(44) De man is na de echtscheiding langdurig bijgestaan door een psycholoog in [..]. Die psycholoog heeft op verzoek van de man een verklaring over de vrouw opgesteld richting de Raad voor de Kinderbescherming, waarin zij de vrouw “manipulatief” noemt en de man “sterk, eerlijk en betrouwbaar”. Dit, terwijl ze de vrouw nimmer heeft gesproken, laat staan onderzocht en de genoemde kwalificaties van de man bovendien niet objectief meetbaar zijn. Die verklaring van de psycholoog van de man maakt onderdeel uit van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 5 april 2018, (….). Na een klacht van de vrouw bij het Medisch Tuchtcollege heeft de betreffende psycholoog bij beslissing van 10 februari 2020 van het College een berisping gekregen voor het opstellen van die verklaring; de psycholoog had die niet mogen opstellen, omdat die “vrijwel geheel in strijd is met de KNMG-richtlijn, met de Wet BIG en professionele opvattingen van het NIP”. De psycholoog wordt onzorgvuldig en niet-professioneel handelen verweten en het onvoldoende blijk geven van het vermogen te reflecteren op het eigen handelen.

(45) Het vervelende is dat die betreffende verklaring van de psycholoog van de man meermaals door de man is opgeworpen en dat de vrouw zich daartegen niet kon verweren; een verklaring van een psycholoog wordt al snel voor waar aangenomen. Dat heeft er soms aan bijgedragen dat er een vertekend beeld over de vrouw ontstond. De vrouw merkte dat instanties pas na diverse gesprekken concludeerden dat er sprake was van een omgekeerde situatie.”

3.4    Verweerster is klaagsters ex-echtgenoot vanaf 21 februari 2021 gaan bijstaan. Op 3 maart 2021 heeft verweerster een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. Aan het verweerschrift was als productie een verklaring van de psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot d.d. 8 januari 2018 gehecht, onder meer luidend als volgt:

“(…) Vanaf 2012 komt meneer bij ons in de praktijk voor therapie. Ging het in het begin om, om te leren gaan met pijn (in zijn knie) na een ongeval, wat uiteindelijk heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid, de laatste vier jaren gaat het om het manipulatieve gedrag van zijn inmiddels ex-vrouw. Het betreft deze exvrouw dat ik reden zie om ook vanuit mijn professionele blik verslag te moeten doen van meneer in de hoedanigheid als vader. Natuurlijk vanuit wat ik heb waarnemen. (…) Zijn ex is juriste en weet blijkbaar telkens de grens op te zoeken om dingen voor elkaar te krijgen zoals zij het wil. Alles wordt bepaald door haar, de omgang, de doop, de verjaardagen, de kleding, school etc. Zij is hier erg ver in gegaan met dreigementen op lichamelijk en geestelijk vlak, ook naar de ouders van meneer toe. Meneer geeft echter niet op, hij blijft strijden voor zijn kleine meid. (…)”

3.5        Aan het verweerschrift was tevens als productie een andere – ongedateerde - verklaring van de psycholoog gehecht, onder meer luidend als volgt:

“(…) Zij heeft ervoor gezorgd dat het contact met zijn ouders is verbroken (onlangs hersteld), hij al zijn vrienden is kwijtgeraakt, nu zijn dochtertje dreigt te verliezen omdat ze het contact onmogelijk maakt, en hem nu ook ten aanzien van mij (heb tweemaal brieven ontvangen per mail waarin meneer wordt zwart gemaakt), de advocaat en de rechter hem in een slecht daglicht wil neerzetten als een psychisch gestoord iemand en slechte vader. Wij hebben te maken met een gevaarlijke vrouw die een meester is in manipuleren, mensen om de tuin leiden, hoogst waarschijnlijk omdat ze haar eigen pijn en verdriet niet kan verdragen. Mijn zorg omtrent haar moederschap heb ik uitgesproken bij Veilig Thuis. Psychologisch en psychiatrisch onderzoek zou wellicht nog meer haar gedrag kunnen verklaren. Maar liever wijst mevrouw naar anderen de vinger. (…)”   3.6        Bij brief d.d. 4 maart 2021 aan de rechtbank met afschrift aan verweerster heeft klaagsters advocaat bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de verklaring van de psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot d.d. 8 januari 2018 en de beslissing van het Medisch Tuchtcollege d.d. 10 februari 2020 in het geding gebracht.   3.7       Ter zitting van 5 maart 2021 heeft de rechtbank partijen voorgehouden dat bij de beoordeling van het verzoek de hierboven genoemde verklaringen van de psycholoog buiten beschouwing zouden worden gelaten. Verweerster heeft daarin berust.

3.8        Bij beschikking d.d. 2 april 2021 heeft de rechtbank klaagsters verzoek toegewezen, het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag wordt uitgeoefend door klaagster.

3.9        Op 2 juli 2021 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Bij het beroepschrift heeft verweerster het volledige procesdossier uit de eerste aanleg, waaronder de als productie bij het verweerschrift ingediende verklaringen van de psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot, overgelegd.

3.10        Klaagsters advocaat heeft een verweerschrift ingediend en daarin opnieuw bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de verklaringen van de psycholoog.

3.11        Verweerster heeft namens de ex-echtgenoot het hoger beroep ingetrokken.

3.12        Op 1 april 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

4    KLACHT

 

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover in hoger beroep nog van belang, verwijt klaagster verweerster concreet het volgende: 

1. Verweerster heeft in de procedure betreffende het gezag over de dochter van klaagster en haar ex-echtgenoot als productie twee verklaringen – waarvan een ongedateerde verklaring en een verklaring gedateerd 8 januari 2018 – van een psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot overgelegd, terwijl zij wist dat het voor wat betreft de verklaring d.d. 8 januari 2018 om een klachtwaardige verklaring ging;  (…)

3. verweerster heeft in hoger beroep het volledige procesdossier overgelegd, zonder de bewuste verklaringen in te trekken, te nuanceren of toe te lichten. 

(…)

5    BEOORDELING

 

Omvang hoger beroep      5.1    Het beroep van verweerster is beperkt tot de gegrondverklaring van klachtonderdelen 1 en 3. Het hof beperkt zich bij de beoordeling daartoe. 

Overwegingen raad

Klachtonderdelen 1 en 3 – overleggen verklaringen psycholoog in eerste aanleg en in hoger beroep

5.2     De raad heeft – kort samengevat – ten aanzien van klachtonderdeel 1 overwogen dat verweerster als advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid kan onder meer beperkt worden doordat zij zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij. In familiekwesties geldt bovendien dat zij in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en kan van haar een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij bij gelegenheid van het opstellen van het verweerschrift niet op de hoogte was van de beslissing van het Medisch Tuchtcollege, van de berisping en waar deze precies op zag. In het verzoekschrift van klaagster was echter reeds melding gemaakt van de beslissing van het Medisch Tuchtcollege en dat de psycholoog tuchtrechtelijk was veroordeeld, zodat het verweerster niet vrij stond, zonder voorafgaand nader onderzoek te doen naar de vraag op welke verklaring van de psycholoog de tuchtrechtelijke veroordeling zag, de verklaringen van de psycholoog in het geding te brengen. De raad heeft geoordeeld dat klaagster de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden door het  (ongeclausuleerd) overleggen van de verklaringen van de psycholoog. In de verklaringen laat de psycholoog zich fors negatief uit over klaagster. Voor zover verweerster naar voren heeft gebracht dat zij de verklaringen wilde overleggen om inzichtelijk te maken dat zijdens haar cliënt sprake was geweest van een hulpverleningstraject, heeft de raad geoordeeld dat verweerster dat doel ook op een andere wijze had kunnen bereiken. Door de producties in deze vorm in het geding te brengen en daar in haar verweerschrift nadrukkelijk en onvoorwaardelijk naar te verwijzen, heeft verweerster zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten en met name ook niet gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klaagster en verweersters cliënt, aldus de raad. De raad heeft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard.

5.3    In het verlengde hiervan heeft de raad geoordeeld dat ook het onder klachtonderdeel 3 geformuleerde tuchtrechtelijke verwijt terecht is. Verweerster heeft bij haar hoger beroepschrift het volledige procesdossier uit de eerste aanleg, waaronder de als productie bij het verweerschrift ingediende verklaringen van de psycholoog, overgelegd. Zij was op dat moment op de hoogte van de inhoud van de beslissing van het Medisch Tuchtcollege van 10 februari 2020 en van het bezwaar van (de advocaat van) klaagster tegen het overleggen van deze verklaringen van de psycholoog, alsmede van de beslissing van de rechtbank om deze verklaringen buiten beschouwing te laten. Onder die omstandigheden stond het verweerster niet vrij om het volledige procesdossier uit eerste aanleg te overleggen, zonder de bewuste verklaringen in te trekken, althans in ieder geval te nuanceren of toe te lichten. De raad heeft ook klachtonderdeel 3 gegrond verklaard.

5.4    De raad heeft de maatregel waarschuwing passend en geboden geacht. 

 

Beroepsgronden

 

5.5    Verweerster heeft met betrekking tot klachtonderdeel 1 op de zitting bij het hof nogmaals aangevoerd dat zij pas op 4 maart 2021 op de hoogte was van de inhoud van de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege. Pas eind februari 2021 heeft haar cliënt contact met haar opgenomen. Na een eerste gesprek heeft haar cliënt het verzoekschrift en de verklaringen van de psycholoog naar haar toegezonden. Dit verzoekschrift telde 199 pagina’s. Verweerster heeft de verklaringen op 3 maart 2021 bij het verweerschrift gevoegd en bij de rechtbank ingediend. Naar haar zeggen heeft zij deze verklaringen bij het verweerschrift gevoegd, omdat zij meer achtergrondinformatie wilde geven over het door haar cliënt doorlopen hulpverleningstraject. Verweerster had daarbij niet de intentie om klaagster in een slecht daglicht te stellen. Door de brief van 4 maart 2021 waarin klaagsters advocaat bezwaar maakte tegen het overleggen van de verklaringen van de psycholoog en de beslissing van het Medisch Tuchtcollege in het geding heeft gebracht, raakte verweerster op de hoogte van deze uitspraak en de daarin uitgesproken berisping. De mondelinge behandeling bij de rechtbank in Arnhem was echter al de volgende dag op 5 maart 2021 en verweerster moest vanuit Helmond naar Arnhem reizen, zodat zij geen kans heeft gehad om de verklaringen in te trekken of om op de verklaringen te reageren. Op de mondelinge behandeling zijn de verklaringen direct ter sprake gekomen en verweerster heeft gelijk aangegeven dat zij er in kon berusten dat de verklaringen geen onderdeel zouden uitmaken van het dossier. Volgens verweerster is zij er in haar woorden en stellingen ook niet meer op ingegaan en heeft zij op de zitting ook geen vervelende opmerkingen gemaakt. Ook in de bewoordingen van het verweerschrift heeft verweerster – naar haar zeggen – zich niet onnodig grievend jegens klaagster uitgelaten. Verweerster heeft daarnaast aangevoerd dat klaagster geen nadeel heeft ondervonden door het overleggen van de verklaringen. De door klaagster als grievend ondervonden passages, maakten immers al deel uit van het dossier, omdat zij zijn opgenomen in het verzoekschrift en in de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming die is bijgevoegd bij het verzoekschrift. Ook op basis van deze stukken had de kinderrechter kennis genomen van de grievende passages. 

5.6    Verweerster heeft met betrekking tot klachtonderdeel 3 aangevoerd dat het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven voorschrijft dat bij het hoger beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg dienen te worden gevoegd, zodat zij gehouden was alle stukken uit de eerste aanleg – inclusief de verklaringen – in hoger beroep in te dienen. De deken heeft in zijn dekenstandpunt geconcludeerd dat het te rechtvaardigen is dat de verklaringen in hoger beroep zijn overgelegd. 

5.7    Verweerster verzoekt het hof om de beslissing van de raad te vernietigen en alsnog de klachten ongegrond te verklaren, dan wel de klachten gegrond te verklaren zonder oplegging van een maatregel of straf.  

 

Verweer in beroep

  5.8      Klaagster heeft op de zitting bij het hof tegen het beroep van verweerster aangevoerd dat de verklaringen van de psycholoog VG haar jarenlang ontzettend veel schade hebben berokkend. Zij is jarenlang door allerlei instanties niet serieus genomen en bestempeld als leugenaar, dan wel als een persoon met meerdere geestelijke aandoeningen. Met de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege had klaagster gehoopt alles achter zich te kunnen laten. Dit bleek echter een illusie. Volgens klaagster had verweerster extra alert moeten zijn en de verklaringen niet wederom in het geding moeten brengen. Verweerster kon het verweerschrift niet hebben geschreven zonder kennis te nemen van het verzoekschrift en het daarbij behorende uitgebreide dossier. Zelfs als verweerster geen kennis zou hebben genomen van het gehele voortraject, maar alleen van het verzoekschrift, zou ze voldoende op de hoogte moeten zijn geweest van het feit dat de verklaringen onjuist waren opgesteld. Volgens klaagster is het onbegrijpelijk dat verweerster desondanks de verklaringen heeft overgelegd. Dat verweerster de verklaringen zou hebben overgelegd om aan te tonen dat haar cliënt een hulpverleningstraject succesvol heeft doorlopen, klopt niet. Uit de verklaringen blijkt niet of het hulpverleningstraject van de vader succesvol is geweest. De verklaringen waren niet recent en konden niets verklaren over de psychische gesteldheid van de vader na 2018. Verweerster had de psycholoog VG om nieuwe, recentere verklaringen kunnen vragen. Bovendien is het hele hulpverleningstraject in de diverse procedures voldoende ter sprake geweest, zodat de verklaringen ook om die reden niet overgelegd hadden hoeven worden. 

5.9    Klaagster heeft daarnaast aangevoerd dat zij de klacht tegen verweerster heeft ingediend om te voorkomen dat de verklaringen van VG in de toekomst wederom overgelegd zouden worden.  Verweerster heeft bij de raad nog verklaard dat er geen procedures tegen klaagster in voorbereiding waren. Dat is echter onjuist. Bij de behandeling van de gezagsprocedure bij het gerechtshof heeft de vader aangekondigd dat hij op korte termijn een verzoek wil indienen om tot een contactherstel met de dochter te komen. 

 

Maatstaf

 

5.10     Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.   5.11     In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren.

Overwegingen hof 

Klachtonderdeel 1: gebruik verklaringen van de psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot

5.12      Het hof stelt voorop dat het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven op 10 februari 2020 heeft beslist dat het gewraakte verslag (van 8 januari 2018) in strijd is met de KNMG-richtlijn en de professionele opvatting van het NIP. De passages over klaagster zijn naar het oordeel van het college niet professioneel en onzorgvuldig. Niet voor iedere lezer van het verslag is duidelijk dat de psycholoog daarmee geen persoonlijk oordeel over klaagster heeft willen geven. Het college is van oordeel dat psycholoog VG het verslag niet had mogen afgeven en heeft de maatregel van berisping opgelegd.     5.13     Verweerster heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat zij pas op 4 maart 2021 op de hoogte was van de inhoud van deze uitspraak van het Medisch Tuchtcollege en de daarin uitgesproken berisping, terwijl zij de verklaringen al op 3 maart 2021 aan haar verweerschrift had toegevoegd. Het hof volgt dit standpunt van verweerster niet. In randnummers 44 en 45 van het verzoekschrift van klaagster in de gezagsprocedure staat duidelijk vermeld dat de ex-partner van klaagster langdurig is bijgestaan door een psycholoog en dat deze een verklaring heeft opgesteld waarin zij zich negatief uitlaat over klaagster, terwijl zij klaagster nimmer heeft gesproken of onderzocht. Verder staat in het verzoekschrift vermeld dat de betreffende psycholoog bij beslissing van 10 februari 2020 een berisping heeft gekregen voor het opstellen van die verklaring, omdat die in strijd met de toepasselijke richtlijnen is opgesteld en dat de psycholoog onzorgvuldig en niet-professioneel handelen wordt verweten. Klaagster geeft vervolgens in het verzoekschrift aan dat de verklaringen door haar ex-partner meermaals zijn opgeworpen en dat zij zich daartegen moeilijk heeft kunnen verweren, alsmede dat de verklaringen hebben bijgedragen aan een vertekend beeld over haar. Gelet op deze passage in het verzoekschrift had verweerster niet alleen op de hoogte kunnen en moeten zijn van het feit dat de psycholoog van haar cliënt tuchtrechtelijk was veroordeeld voor het opstellen van de bewuste verklaring, maar ook dat de door deze psycholoog opgestelde verklaring door klaagster als uiterst grievend werd ervaren. Dat verweerster pas eind februari 2021 het – naar haar zeggen vele pagina’s tellende – verzoekschrift door haar cliënt toegezonden heeft gekregen, doet niet af aan haar verantwoordelijkheid om behoorlijk kennis te nemen van de inhoud van het verzoekschrift en daarmee van de daarin opgenomen passages over de tuchtrechtelijke veroordeling van de psycholoog van haar cliënt. Tegen deze achtergrond stond het haar niet vrij om – zonder nader onderzoek – verklaringen van deze psycholoog in het geding te brengen.  

5.14      Het hof onderschrijft het oordeel van de raad dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden door het (ongeclausuleerd) overleggen van de verklaringen van de psycholoog. In deze verklaringen laat de psycholoog zich fors negatief uit over klaagster, terwijl zij klaagster nooit heeft onderzocht en uit de verklaringen ook niet duidelijk is dat de psycholoog daarmee geen persoonlijk oordeel over klaagster heeft willen geven. De stelling van verweerster dat de verklaringen zijn overgelegd om inzichtelijk te maken dat door de cliënt van verweerster een hulpverleningstraject is doorlopen, acht het hof niet overtuigend. De verklaringen gaan inhoudelijk nauwelijks in op een doorlopen hulpverleningstraject en waren op dat moment al niet meer recent. Het hof is evenals de raad van oordeel dat verweerster dit doel ook op een andere wijze had kunnen bereiken. Verweerster heeft ter zitting bij het hof ook toegeven dat zij achteraf tot het inzicht is gekomen dat dit anders had gekund. 

5.15      Dat verweerster – nadat zij naar haar zeggen kennis had genomen van de tuchtrechtelijke uitspraak – op de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 5 maart 2021 gelijk heeft aangegeven dat zij er in kon berusten dat de verklaringen geen onderdeel zouden uitmaken van het dossier, pleit voor haar, maar neemt niet weg dat zij met het (ongeclausuleerd) overleggen van de verklaringen klaagster reeds in de positie had gebracht dat zij zich (wederom) tegen de voor haar grievende verklaringen moest verdedigen. Dit geldt eveneens voor het standpunt van verweerster dat de door klaagster als grievend ondervonden passages al deel uitmaakten van het dossier, omdat zij waren opgenomen in het verzoekschrift en in de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming. Door het (ongeclausuleerd) overleggen van de verklaringen en er in het verweerschrift nadrukkelijk en onvoorwaardelijk naar te verwijzen, werd er onnodig de nadruk op gelegd. Verweerster heeft daarmee onnodig uitlatingen over klaagster in het geding gebracht die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Zij heeft daarmee nodeloos de belangen van klaagster geschaad. 

Klachtonderdeel 3: het overleggen van het procesdossier in hoger beroep

5.16      Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt door het volledige procesdossier uit de eerste aanleg, waaronder de als productie bij het verweerschrift ingediende verklaringen van de psycholoog, over te leggen in hoger beroep, zonder de bewuste verklaringen in te trekken, te nuanceren of toe te lichten. 

5.17      Op grond van artikel 1.2.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven dienen bij het beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg te worden gevoegd. Uit de stukken die in eerste aanleg zijn overgelegd (de brief van 4 maart 2021 en de pleitnotitie van de advocaat van klaagster) volgt voldoende dat van de zijde van klaagster bezwaar is gemaakt tegen het overleggen van de verklaringen. Verweerster heeft daarnaast onbetwist aangevoerd dat het overleggen van de verklaringen op de mondelinge behandeling bij de rechtbank is besproken en dat de rechtbank de verklaringen buiten beschouwing zou laten. In de beschikking van de rechtbank zijn de verklaringen ook niet meer genoemd. Verweerster heeft vervolgens in haar beroepschrift ook niet meer de nadruk op de verklaringen gelegd. Naar het oordeel van het hof voert het – gelet op het voorgaande – hier te ver om van verweerster in hoger beroep te verlangen dat zij in haar beroepschrift de verklaringen intrekt (voor zover dit al mogelijk is), dan wel nogmaals nuanceert of toelicht. 

Maatregel

5.18      Verweerster heeft uitlatingen gedaan over klaagster die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren en daarmee niet gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klaagster en haar ex-partner. Zij heeft daardoor onnodig de belangen van klaagster geschaad. Hoewel verweerster bij het hof inzicht heeft getoond in haar handelen en de context daarvan heeft toegelicht neemt dat niet weg dat het hof, evenals de raad, van oordeel is dat de maatregel van waarschuwing op zijn plaats is. 

Slotsom

5.19     Nu de beroepsgrond tegen het oordeel over klachtonderdeel 3) slaagt en dat klachtonderdeel alsnog ongegrond zal worden verklaard zal de beslissing van de raad op dat punt worden vernietigd. Voor het overige zal de beslissing van de raad in stand worden gelaten.  

Proceskosten

5.20      Ten aanzien van de hoogte van de proceskostenveroordelingen overweegt het hof nog het volgende.

5.21      Ter zitting heeft verweerster aangevoerd dat er redenen zijn om een kostenveroordeling te matigen. Zij is éénpitter. Daarbij is het een overzichtelijke klacht. Volgens verweerster is er ruimte om een lagere proceskostenveroordeling op te leggen.

5.22       De proceskostenveroordelingen zijn gegrond op de omstandigheid dat de kosten van een tuchtprocedure moet worden gedragen door de beroepsgroep en dat – bij gegrondverklaring van een bezwaar – het redelijk is van de verweerder een bijdrage te verlangen en niet de beroepsgroep voor de kosten te laten opdraaien. 

5.23        In dit verband wordt opgemerkt dat het bedrag van € 1.000,- wel een deel, maar (bij lange na) niet de volledige kosten dekt. Het hof hanteert dit bedrag als forfaitair bedrag, te vergelijken met het (civiele) liquidatietarief rechtbanken en hoven. Het hof ziet (nog) geen aanleiding om een ander tarief te hanteren dan door de raden wordt gebezigd.

5.24        Afwijking van dit tarief is in beginsel mogelijk op grond van eisen van proportionaliteit, de ernst van de gedraging, eventuele recidive en de draagkracht van verweerster. Het is daarbij aan de verweerder om de gronden voor de matiging op te geven. In de onderhavige zaak ziet het hof geen aanleiding voor matiging. De enkele omstandigheid dat verweerster de praktijk alleen uitoefent en het volgens haar een overzichtelijke klacht betreft, is daarvoor ontoereikend.

5.25     Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                                    a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);  b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.26     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.27     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 

6.1    vernietigt de beslissing van 22 mei 2023 van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-984/DB/OB, voor zover daarin klachtonderdeel 3 gegrond is verklaard;

en doet opnieuw recht: 

6.2    verklaart klachtonderdeel 3 alsnog ongegrond;

6.3    bekrachtigt de beslissing van 22 mei 2023 van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 22-984/DB/OB, voor het overige.

6.4  veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;  6.5  veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.W.M. Tromp en F.C. van der Jagt-Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.    

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 12 april 2024.