Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:58

Zaaknummer

24-135/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond, omdat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch  van 19 april 2024

in de zaak 24-135/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

    klager

over:

 

verweerder

 

 

De voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft kennisgenomen van de brief van 22 februari 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen op 22 februari 2024 met kenmerk 48|23|089K, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10 en van de nagekomen e-mail met tien bijlagen van klager d.d. 4 maart 2024.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    N en A zijn de halfbroer en halfzus van klager. In 2012 zijn N en A onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Bureau Jeugdzorg heeft de uitvoering overgedragen aan de Stichting Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering, hierna: “de Stichting”. 1.2    Sinds 2012 zijn over de (gevolgen van) de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing diverse gerechtelijke procedures en klachtprocedures gevoerd.   1.3    Op 5 juni 2020 heeft klager tezamen met N, A en J, allen bijgestaan door mr. V, advocaat, de Stichting gedagvaard. In deze procedure is schadevergoeding gevorderd wegens onrechtmatig handelen van de Stichting. Tegen het vonnis in eerste aanleg hebben klager, N en J hoger beroep ingesteld. 1.4    Op 27 juni 2023 heeft verweerder namens de Stichting een memorie van antwoord ingediend bij het Gerechtshof Den Haag. In de memorie heeft verweerder de standpunten van de Stichting verwoord, een beroep gedaan op verjaring en verwezen naar en geciteerd uit diverse rapporten.  1.5    Vervolgens heeft verweerder namens de Stichting om arrest gevraagd. Mr. V heeft namens klager, N en J om pleidooi gevraagd. 1.6    Op 16 juli 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:  Verweerder heeft het Gerechtshof Den Haag moedwillig voorzien van onjuiste informatie en heeft aldus gedragsregel 8 overtreden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Toetsingskader     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

4.2    Beoordeling De voorzitter overweegt als volgt. Tussen klager, N, A en J enerzijds en de cliënte van verweerder is sprake van een langslepend geschil van civielrechtelijke aard, in het kader waarvan reeds meerdere gerechtelijke procedures plaatsgevonden. In de memorie van antwoord die verweerder namens de Stichting heeft ingediend bij het Gerechtshof Den Haag heeft hij de standpunten van de Stichting naar voren gebracht. De voorzitter overweegt dat duidelijk is dat klager zich niet kan vinden in de standpunten die verweerder namens de Stichting naar voren heeft gebracht. Het was echter de taak van verweerder om de belangen van de Stichting te behartigen en om in dat verband de standpunten van de Stichting naar voren te brengen.  Dat klager het niet eens is met de stellingen van de Stichting betekent niet automatisch dat verweerder het Gerechtshof moedwillig van onjuiste informatie heeft voorzien. Verweerder heeft namens de Stichting gemotiveerd verweer, waaronder een verjaringsverweer, gevoerd en is daarbij afgegaan op de door de Stichting aan hem verstrekte informatie, waarnaar hij heeft verwezen en waaruit hij heeft geciteerd. Dit stond hem ook vrij. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Indien en voor zover klager het met de door verweerder naar voren gebrachte standpunten niet eens was, konden hij en zijn advocaat daarop in de civiele procedure bij pleidooi reageren. De voorzitter overweegt dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen in een civielrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om te oordelen over de geschilpunten die partijen in het civielrechtelijke geschil verdeeld houden.

4.3    De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: 

de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op:  19 april 2024