Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-04-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:56

Zaaknummer

23-872/DB/ZWB

Zaaknummer

23-873/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerster in de bijstand aan klagers ex-partner de grenzen van de aan haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Klacht ongegrond. Voor zover klager erover klaagt dat verweerster niet heeft gehandeld in het belang van haar cliënte en dat zij het belang van haar cliënte heeft geschaad, is de klacht niet-ontvankelijk omdat niet is gebleken dat klager hierdoor in zijn belang is getroffen of kan worden getroffen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 15 april 2024

in de zaken 23-872 en 23-873/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerster

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 29 november 2022 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”). Deze klachtzaak is bij de deken bekend onder nummer K22-086. Op 30 juli 2023 en 1 augustus 2023 heeft klager opnieuw bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Deze klachtzaak is bij de deken bekend onder nummer K23-054.

1.2    Op 14 december 2023 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken K22-086 en   K23-054 van de deken ontvangen. 

1.3    De beide klachtzaken zijn behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2024. Verschenen zijn klager en verweerster.   

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers. 

 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw K, hierna: “de vrouw”. Uit deze relatie zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren. Uit hoofde van een beschikking van de rechtbank van 4 mei 2021 had de zoon het hoofdverblijf bij de vrouw en de dochter het hoofdverblijf bij klager. Bij vonnis van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank geoordeeld over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de relatie tussen klager en de vrouw. In eerste aanleg is de vrouw bijgestaan door mr. X, advocaat.

2.3    Eind 2021 heeft de vrouw zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerster.

2.4    Op 13 januari 2022 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 13 oktober 2021. 

2.5    Op 7 maart 2022 heeft de deurwaarder in opdracht van de vrouw executoriaal beslag gelegd op een paardenvrachtwagen. Klagers advocaat heeft bij e-mail van 22 maart 2022 aan verweerster medegedeeld dat naar de mening van klager onnodig beslag was gelegd. 

2.6    Op 23 mei 2022 heeft verweerster namens de vrouw jegens klager een kort geding procedure aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft de vrouw samengevat gevorderd om, in afwachting van een nog door de Raad voor de Kinderbescherming uit te voeren onderzoek, de dochter voorlopig aan de vrouw toe te vertrouwen en de in het ouderschapsplan bepaalde zorgverdeling op te schorten. 

2.7    In de kort geding procedure heeft verweerster een verklaring van mevrouw B in het geding gebracht. Deze verklaring had betrekking op de ervaringen en bevindingen van mevrouw B in haar contacten met klager. Verweerster heeft tevens een aan klager gerichte brief van de school van de kinderen in het geding gebracht. In deze brief heeft de school aan klager de toegang tot de school ontzegd.

2.8    Klager heeft in de kort geding procedure, bijgestaan door een advocaat, verweer gevoerd. Op 31 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij vonnis van 14 juni 2022 zijn de vorderingen van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft de dochter voorlopig toevertrouwd aan de vrouw en heeft aan klager een tijdelijk verbod opgelegd om contact te hebben met de kinderen met uitzondering van videobelcontacten. Klager heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld. 

2.9    Op 5 oktober 2022 heeft klager de rechtbank verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 19 oktober 2022 de behandeling van het verzoek aangehouden in afwachting van de resultaten van een vrijwillig hulpverleningstraject en bericht van de start van het door de Raad voor de Kinderbescherming te verrichten beschermingsonderzoek. 

2.10    Op 11 oktober 2022 heeft verweerster namens de vrouw een bodemprocedure aanhangig gemaakt middels indiening van een verzoek tot wijziging van de zorgregeling en het hoofdverblijf. 

2.11    In december 2022 is verweerster bekend geworden dat haar kantoorgenoot mr. L in een zakelijk geschil voor klagers wederpartij optreedt tegen klager. 

2.12    Verweerster heeft de vrouw bijgestaan in de op 13 januari 2022 door klager aanhangig gemaakte appelprocedure tegen het vonnis van de rechtbank van 13 oktober 2021 over de  vermogensrechtelijke afwikkeling. Ter comparitie van 10 juli 2023 hebben partijen een finale regeling getroffen.

3    KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

 

23-872/DB/ZWB (K22-086)

1.     Verweerster heeft in kort geding een verklaring van een (voormalig) cliënte overgelegd, terwijl zij wist dat die verklaring onjuist was; 2.    Het stond verweerster niet vrij om tegen klager op te treden omdat sprake was van belangenverstrengeling; 3.    Verweerster heeft onrechtmatig beslag gelegd op een aan klager toebehorende paardenvrachtwagen.

23-873/DB/ZWB (K23-054)

1.     Verweerster heeft niet bewerkstelligd dat het onrechtmatige beslag op de aan klager toebehorende vrachtwagen werd opgeheven; 2.    Verweerster heeft, doordat zij niet heeft bewerkstelligd dat het onrechtmatige beslag op de aan klager toebehorende vrachtwagen werd opgeheven, niet gehandeld in het belang van haar cliënte en het belang van haar cliënte geschaad; 3.    Hoewel verweerster al vanaf 22 maart 2022 van het beslag op de hoogte was, heeft zij niets gedaan toen haar cliënte op 17 mei 2022 ontkende dat zij beslag had gelegd; 4.    Verweerster heeft verzuimd aan klager mede te delen dat het beslag was opgeheven; 5.    Verweerster heeft een aan klager persoonlijk gerichte brief in het geding gebracht en daarmee het briefgeheim geschonden en inbreuk gemaakt op zijn recht op privacy.

 

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Toetsingskader     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2    De raad overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen. In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.

5.3    Beoordeling     Klachtonderdeel 1 (23-872/DB/ZWB)     

Klager verwijt verweerster dat zij in kort geding een verklaring van een (voormalig) cliënte (mevrouw B) heeft overgelegd, terwijl zij wist dat die verklaring onjuist was. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij de verklaring van mevrouw B in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van de door de vrouw ervaren zorgen over (de veiligheid van) de kinderen gedurende hun verblijf bij klager. De raad is van oordeel dat het verweerster, in het kader van de behartiging van de belangen van de vrouw, vrij stond om de verklaring in het geding te brengen. Dat verweerster reden had aan de juistheid van de verklaring te twijfelen is niet gebleken. Dat mevrouw B een voormalig cliënte is van verweerster maakt dit niet anders. Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande ongegrond. 

5.4    Klachtonderdeel 2 (23-872/DB/ZWB)     

Klager heeft gesteld dat het verweerster niet vrijstond om tegen klager op te treden, omdat sprake was van belangenverstrengeling. Verweerster heeft ook dit onderdeel van de klacht gemotiveerd weersproken. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij niet heeft beschikt over informatie uit het dossier dat haar kantoorgenoot in behandeling heeft, dat het dossier dat haar kantoorgenoot in behandeling heeft betrekking heeft op een zakelijk geschil en dat er tussen de dossiers geen verwevenheid bestaat. De raad overweegt als volgt. Naar het oordeel van de raad stond het verweerster in de gegeven situatie vrij om namens de vrouw tegen klager op te treden. Het feit dat verweersters kantoorgenoot klagers wederpartij bijstond in een zakelijk geschil met klager vormde hiervoor geen beletsel. Klachtonderdeel 2 is dan ook ongegrond. 

5.5    Klachtonderdeel 3 (23-872/DB/ZWB)

Klager verwijt verweerster dat zij onrechtmatig beslag heeft gelegd op een aan klager in eigendom toebehorende paardenvrachtwagen. Verweerster heeft iedere betrokkenheid bij het beslag op de paardenvrachtwagen betwist en heeft gesteld dat de vrouw zelf, zonder tussenkomst van verweerster, aan de deurwaarder opdracht heeft gegeven tot het leggen van beslag. Uit de aan de raad overgelegde stukken is van enige betrokkenheid van verweerster bij het leggen van dit beslag niet gebleken. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren. 

5.6    Klachtonderdeel 1 (23-873/DB/ZWB)

Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft bewerkstelligd dat het onrechtmatige beslag op de aan klager toebehorende vrachtwagen werd opgeheven. Verweerster heeft het verweer gevoerd dat zij, ofschoon zij de vrouw niet heeft bijgestaan in de beslagkwestie,  de brief van klagers advocaat van 22 maart 2022 wel met de vrouw heeft besproken. Dat dit gesprek voor de vrouw geen aanleiding is geweest om het beslag op te heffen, kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster heeft de raad noch in de overgelegde stukken, noch in het verhandelde ter zitting, enig aanknopingspunt gevonden. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond.  

5.7    Klachtonderdeel 2 (23-873/DB/ZWB)     

Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft gehandeld in het belang van haar cliënte en dat zij het belang van haar cliënte heeft geschaad, doordat zij niet heeft bewerkstelligd dat het onrechtmatige beslag op de aan klager toebehorende vrachtwagen werd opgeheven. De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klager kan er gelet op het voorgaande niet over klagen dat verweerster niet heeft gehandeld in het belang van haar cliënte en dat zij het belang van haar cliënte heeft geschaad. De raad zal dit onderdeel van de klacht dan ook niet-ontvankelijk verklaren. 

5.8    Klachtonderdeel 3 (23-873/DB/ZWB)

Klager verwijt verweerster dat zij niets heeft gedaan toen de vrouw op 17 mei 2022 ontkende dat zij beslag had gelegd. Verweerster heeft gesteld dat zij niet bij de bespreking op 17 mei 2022 aanwezig was. De raad overweegt dat een advocaat enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen. Indien en voor zover de vrouw tijdens de bespreking op 17 mei 2022, waarbij verweerster niet aanwezig was, heeft ontkend dat er beslag was gelegd, kan verweerster daarvan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.9    Klachtonderdeel 4 (23-873/DB/ZWB)

Klager verwijt verweerster dat zij heeft verzuimd aan klager mede te delen dat het beslag was opgeheven. Verweerster heeft het verweer gevoerd dat zij in de beslagkwestie niet als advocaat voor de vrouw optrad en van enige bemoeienis van verweerster blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Klager heeft dit onderdeel van de klacht niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Anders dan klager lijkt te veronderstellen, rustte op verweerster geen tuchtrechtelijke verplichting om klager te informeren over de opheffing van het beslag. Klachtonderdeel 4 is dan ook eveneens ongegrond.

5.10    Klachtonderdeel 5 (23-873/DB/ZWB)

Klager verwijt verweerster dat zij een aan klager persoonlijk gerichte brief in het geding heeft gebracht en daarmee het briefgeheim heeft geschonden en inbreuk heeft gemaakt op zijn recht op privacy. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij de brief had gekregen van de vrouw, die op haar beurt van de school een kopie van de brief had ontvangen. Bij gebreke van een feitelijke onderbouwing, die niet is gegeven, is niet komen vast te staan dat verweerster het briefgeheim heeft geschonden en inbreuk heeft gemaakt op klagers recht op privacy. Het moge zo zijn dat het in het geding brengen van de brief klager onwelgevallig was, maar dat maakt nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het in het geding brengen van de brief was naar verweersters oordeel in het belang van haar cliënte. Omdat naar het oordeel van de raad niet is gebleken dat verweerster op dit punt de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid heeft overschreden, is ook dit klachtonderdeel ongegrond. 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

23-872/DB/ZWB (K22-086) -    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

23-873/DB/ZWB (K23-054) -    verklaart klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk; -    verklaart de klachtonderdelen 1, 3, 4 en 5 ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A.A.T. van Ginderen en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 15 april 2024.

        

 

 

Griffier    Voorzitter

 

 

 

Verzonden op: 15 april 2024