Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-03-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:38

Zaaknummer

24-051/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat daarover al eerder tuchtrechtelijk is beslist (ne bis in idem-beginsel). Daarnaast bepaalt de voorzitter dat sprake is van misbruik van klachtrecht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 maart 2024 in de zaak 24-051/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 18 januari 2024 met kenmerk Z 2282273/FB/SD. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager met bijlagen van 19 januari 2024.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is op 12 maart 2021 veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. Klager heeft zelf hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. 1.2 Op 10 december 2021 heeft verweerder op verzoek van mr. K. het strafdossier in hoger beroep overgenomen, de opdracht aan klager bevestigd en zich als raadsman van klager gesteld bij het gerechtshof en het ressortsparket. 1.3 In de periode van 9 februari 2022 tot en met 11 april 2022 hebben klager en verweerder gecorrespondeerd over het maken van een afspraak op kantoor van verweerder. Tot een afspraak is het niet gekomen. 1.4 Op 11 april 2022 heeft een telefoongesprek tussen verweerder en klager plaatsgevonden over de strafzaak in hoger beroep. Verweerder heeft dat gesprek diezelfde dag per e-mail bevestigd aan klager. 1.5 Op 14 april 2022 heeft verweerder van het kabinet van de raadsheer-commissaris de uitnodiging ontvangen voor het getuigenverhoor op 21 juni 2022. Klager is hiervan (telefonisch) op de hoogte gesteld door verweerder. 1.6 Per e-mail van 13 juni 2022 heeft verweerder aan klager verzocht om een afspraak in verband met het geplande getuigenverhoor. Tot een afspraak is het niet gekomen. 1.7 Op 18 juni 2022 heeft klager aan verweerder en aan het kabinet van de raadsheer-commissaris laten weten dat verweerder niet meer als zijn raadsman mag optreden. In het daaropvolgende telefoongesprek heeft klager aan verweerder laten weten dat hij zijn opdracht tot rechtsbijstand introk. 1.8 In een e-mail van 20 juni 2022 heeft verweerder aan klager bericht dat hij zich heeft onttrokken vanwege hun vertrouwensbreuk en heeft hij klager nader geïnformeerd over het geplande getuigenverhoor.   1.9 Op 24 november 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

Eerdere klachtzaken:

1.10 Op 21 juni 2022 heeft klager een klacht over verweerder ingediend op basis van hetzelfde feitencomplex als hiervoor omschreven. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 23-241/AL/MN. Bij beslissing van 5 juni 2023 heeft de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 18 december 2023 heeft de raad het verzet van klager ongegrond verklaard. 1.11 Op 6 maart 2023 heeft klager opnieuw een klacht over verweerder ingediend op basis van hetzelfde feitencomplex als hierboven. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 23-242/AL/MN. Bij beslissing van 5 juni 2023 heeft de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 18 december 2023 heeft de raad het verzet deels gegrond, voor zover dat ziet op de periode vóór de beëindiging van de opdracht, en voor het overige gegrond verklaard en de klacht voor zover die betrekking heeft op de periode vóór beëindiging van de opdracht ongegrond verklaard. Het hoger beroep loopt nog.

2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: op geen enkele wijze medewerking te verlenen aan de uitvoering van rechtsbijstand tot volledige vrijspraak van klager in hoger beroep.

3 VERWEER 3.1 Verweerder stelt zich ten eerste op het standpunt dat klager niet opnieuw over hetzelfde kan klagen. Volgens verweerder is daarover in de kern al eerder tuchtrechtelijk geoordeeld door de raad in klachtzaak 23-241/AL/MN. Klager was toen ook al met dezelfde feiten bekend. Op grond van het ne bis in idem-beginsel moet klager dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. 3.2 Indien klager wel in zijn klacht wordt ontvangen, dan betwist verweerder het hem gemaakte verwijt. Volgens verweerder wist klager anderhalf jaar geleden al af van de overname van de toevoeging, de stelbrief en van de opvraging van het dossier. Klager heeft toen geen bezwaar gemaakt tegen de overname van het dossier door verweerder, wat toen wel op de weg van klager had gelegen als hij het daarmee oneens was geweest. 3.3 Gelet op de hoeveelheid klachten, het telkens en structureel aanwenden van alle mogelijke rechtsmiddelen, het innemen van onderling tegenstrijdige en evident onjuiste stellingen, het zeer zorgvuldig en uitvoerig corresponderen, het persisteren in vaag en onbegrijpelijk taalgebruik, het betrekken van verweerder bij meerdere procedure buiten het tuchtrecht en het onheus taalgebruik is verweerder van mening dat klager misbruik maakt van het tuchtrecht. Verweerder wordt zonder enige terughoudendheid of redelijkheid door klager betrokken in tal van procedures zonder dat daarmee een redelijk doel gediend is. Verweerder verzoekt dan ook aan klager een klachtverbod op te leggen. 

4 BEOORDELING

De ontvankelijkheid van klager

4.1 Ook in tuchtrechtelijke procedures geldt het zogenaamde ne bis in idem-beginsel (artikel 47b Advocatenwet). Dat betekent dat dezelfde klacht niet twee maal ter beslissing kan worden voorgelegd. 4.2 Het huidige verwijt is naar het oordeel van de voorzitter gebaseerd op hetzelfde feitencomplex en inhoudelijk gelijk aan de eerdere klacht van klager over - kort gezegd - de bijstandverlening door verweerder in het hoger beroep in de strafzaak van klager. Diezelfde klacht is door de voorzitter in haar beslissing van 5 juni 2023 in klachtzaak 23-241/AL/MN kennelijk ongegrond verklaard. Het tegen die beslissing ingestelde verzet is bij beslissing van 18 december 2023 ongegrond verklaard. In beginsel is klager dan ook naar het oordeel van de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk in deze klacht. 4.3 Klager heeft hiertegen aangevoerd, onder verwijzing naar jurisprudentie van het Hof van Discipline, dat de onderhavige klacht niet ziet op hetzelfde feitencomplex, dan wel dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die deze klacht alsnog rechtvaardigen. Volgens klager waren de feiten en omstandigheden die hij aan deze klacht ten grondslag heeft gelegd hem bij de formulering van de eerdere klacht, op 21 juni 2022, nog niet bekend of konden hem toen niet bekend zijn. Daarvan is hij pas in 2023 op de hoogte gekomen. Zo is hem in 2023 uit de bijlagen bij het ontvangen verweerschrift Raad voor Rechtsbijstand gebleken dat de toevoeging was gemuteerd zonder overleg laat staan toestemming opgaves zijdens verweerder. Ook pas in 2023 heeft klager kennisgenomen van de beslissing op bezwaar van de deken. Daaruit bleek hem dat de verdediging vervanging eerste tuchtklacht door bedenksels van de stafjurist medio 2022 ‘geheimhouding’ was. Ook in 2023 heeft klager pas op 6 maart 2023 het verweerschrift in de tweede klachtzaak 23-242/AL/MN ontvangen. Uit de bijlagen daarbij bleek klager pas voor het eerst dat zonder overleg laat staan toestemming de stelbrief met daarin opvraging ‘Mijn Strafdossier’. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat klager al bij indiening van de eerdere twee klachten op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die hij bij deze derde klacht weer heeft opgesomd. 4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, geen feiten gesteld die nopen tot afwijking van het ne bis in idem-beginsel in dit geval. Klager wordt dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Misbruik van klachtrecht

4.5 Klager heeft in de afgelopen jaren over het handelen van verweerder driemaal bij de deken klachten ingediend, klachten die zagen op hetzelfde feitencomplex en daaruit voorvloeiend handelen van verweerder. Die klachten van klager zijn bij voorzittersbeslissing of door een raadsbeslissing afgewezen. Klager wordt niet ontvangen in deze klacht, zodat ook daarover niet inhoudelijk wordt geoordeeld. 4.6 De voorzitter overweegt verder dat uit de eerdere klachtprocedures volgt dat klager ondanks de duidelijke beslissingen van de raad doorgaat met het indienen van klachten tegen verweerder over hetzelfde feitencomplex. Daarmee, en met de wijze waarop hij de klachtprocedures voert zoals door verweerder in zijn verweer omschreven, maakt klager misbruik van het klachtrecht uit de Advocatenwet. Klager gebruikt daarmee het tuchtrecht niet waarvoor het is bedoeld, namelijk de controle op het functioneren van advocaten. 4.7 Door zijn hiervoor omschreven handelwijze maakt klager naar het oordeel van de voorzitter dan ook evident misbruik van het recht om te klagen. Een volgende klacht die op enigerlei wijze samenhangt met deze klacht en de twee voorgaande in deze beslissing genoemde klachten zal dan ook niet meer in behandeling genomen behoeven te worden, noch door de deken noch door de raad.  BESLISSING De voorzitter: - verklaart klager, met toepassing van artikel 47b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht; - bepaalt dat een volgende klacht van klager tegen verweerder, zoals hiervoor is overwogen, niet meer in behandeling behoeft te worden genomen door de deken en de raad.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter Verzonden d.d. 4 maart 2024