Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-03-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:37

Zaaknummer

23-706/AL/MN

Inhoudsindicatie

Verweerder is met zijn cliënt onaangekondigd bij een (zieke) wederpartij langsgegaan, met als doel om hem een beëindigingovereenkomst te laten ondertekenen. Dit verwijtbare handelen van verweerder is in strijd met artikel 46 advocatenwet en de kernwaarde integriteit en rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een berisping. Door de volgende omstandigheden is de raad echter van oordeel dat met die maatregel niet kan worden volstaan. De raad herhaalt daarbij in de eerste plaats de omstandigheid dat klager in een eerder conflict met deze cliënt van verweerder door een advocaat is bijgestaan. Verder is op de zitting van de raad gebleken dat klager en verweerder elkaar al 25 jaar kennen (verweerder is een vriend van de vader van klager) en verweerder klager bovendien in een andere zaak als advocaat heeft bijgestaan. Ten slotte acht de raad het tuchtrechtelijk verleden van verweerder van belang; verweerder heeft al meermalen door de tuchtrechter een maatregel opgelegd gekregen. De raad is rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke schorsing van 4 weken passend en geboden is.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 4 maart 2024 in de zaak 23-706/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 7 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 17 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2203812 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 januari 2024. Daarbij was klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van verweerder van 28 december 2023.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten. 2.1 Klager was in loondienst bij ESA BV (hierna ook: de werkgever). Door verschillende problemen tussen klager en zijn werkgever, wilde de werkgever vanwege de ernstig verstoorde arbeidsverhouding de arbeidsovereenkomst met klager beëindigen. 2.2 Verweerder is de advocaat van de werkgever. Verweerder heeft op verzoek van de werkgever in januari 2023 een concept-beëindigingsovereenkomst opgesteld. 2.3 Klager en verweerder hebben vervolgens enkele keren telefonisch contact gehad over deze beëindigingsovereenkomst, waarbij klager heeft laten weten dat hij wel bereid is om zo’n overeenkomst te sluiten, maar dat hij de conceptovereenkomst op een aantal punten gewijzigd wil hebben. 2.4 Op 2 februari 2023 zijn [De J], directeur van de werkgever, en verweerder met de conceptovereenkomst naar de woning van klager gegaan. In de woning van klager hebben klager, [De J] en verweerder over de conceptovereenkomst besproken. Klager heeft die conceptovereenkomst op dat moment niet ondertekend.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) tegen klagers wens in, of zonder dat zijn komst kenbaar was voor klager, klagers woning te hebben betreden; b) klager (trachten) te dwingen een handtekening onder een voor klager ongunstige vaststellingsovereenkomst te zetten.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 5.2 Klager verwijt verweerder dat hij tegen klagers wens in, of zonder dat zijn komst kenbaar was voor klager, klagers woning te hebben betreden en klager (trachten) te dwingen een handtekening onder een voor klager ongunstige vaststellingsovereenkomst te zetten. 5.3 De raad overweegt dat op grond van het klachtdossier en het verhandelde op de zitting van de raad de volgende gang van zaken is komen vast te staan. Klager en de werkgever waren in overleg over het opstellen van een overeenkomst over het beëindigen van het arbeidscontract van klager. Verweerder heeft in januari 2023 een concept-beëindigingsovereenkomst opgemaakt en over de inhoud daarvan telefonisch contact gehad met klager. Klager heeft in die gesprekken aangegeven dat hij wel een beëindigingsovereenkomst wilde sluiten maar dat hij die op enkele punten gewijzigd wilde zien. Op 2 februari 2023 zat klager ziek thuis. Die dag hebben de heer [De J], de directeur van de werkgever en verweerder geprobeerd om met klager telefonisch contact te krijgen om tot een oplossing te komen. Toen zij dat contact niet kregen, zijn [De J] en verweerder onaangekondigd naar de woning van klager gegaan. Over wat er in de woning van klager precies is gebeurd, lopen de lezingen van klager en verweerder uiteen. Wel staat naar het oordeel van de raad vast dat klager aan [De J] en verweerder heeft gevraagd om de conceptovereenkomst af te geven zodat hij het – eventueel in overleg met zijn advocaat – nog kon doorlezen, ook omdat hij direct zag dat zijn vooraf aangegeven punten niet in deze conceptovereenkomst waren verwerkt. [De J] en verweerder waren daartoe niet bereid en zij wilden dat klager de overeenkomst direct zou ondertekenen. Klager heeft dat geweigerd en na enige tijd heeft klager hen zijn woning uitgewerkt. 5.4 De raad is van oordeel dat het voor een advocaat ontoelaatbaar is om op deze wijze onaangekondigd naar de woning van een (zieke) wederpartij te gaan. Verweerder heeft klager hiermee overvallen en hem onder druk gezet om een voor klager belangrijke (beëindigings)overeenkomst te tekenen, terwijl klager daarvóór had aangegeven dat hij het met de inhoud van die overeenkomst niet op alle punten eens was. De raad acht dit handelen van verweerder extra verwijtbaar omdat deze werkgever wist, althans behoorde te weten, dat klager in een eerder conflict met deze werkgever, door een advocaat is bijgestaan. Bovendien was ook in de conceptovereenkomst opgenomen dat partijen zo nodig door een juridisch adviseur worden bijgestaan. 5.5 De raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht wordt daarom gegrond verklaard.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerder is met zijn cliënt onaangekondigd bij een (zieke) wederpartij langsgegaan, met als doel om hem een beëindigingovereenkomst te laten ondertekenen. Dit verwijtbare handelen van verweerder is in strijd met artikel 46 advocatenwet en de kernwaarde integriteit en rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een berisping. Door de volgende omstandigheden is de raad echter van oordeel dat met die maatregel niet kan worden volstaan. De raad herhaalt daarbij in de eerste plaats de omstandigheid dat klager in een eerder conflict met deze cliënt van verweerder door een advocaat is bijgestaan. Verder is op de zitting van de raad gebleken dat klager en verweerder elkaar al 25 jaar kennen (verweerder is een vriend van de vader van klager) en verweerder klager bovendien in een andere zaak als advocaat heeft bijgestaan. Ten slotte acht de raad het tuchtrechtelijk verleden van verweerder van belang; verweerder heeft al meermalen door de tuchtrechter een maatregel opgelegd gekregen. De raad is rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke schorsing van 4 weken passend en geboden is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) €  50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken op; - bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de volgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging; - stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3. - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.

Griffier                                                                                                                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 4 maart 2024