Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-03-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:48

Zaaknummer

23-770/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing tot ambtshalve voortzetting.

Uitspraak

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 maart 2024 in de zaak 23-770/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 2 augustus 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 9 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/73 van de deken ontvangen.  1.3    Op 19 februari 2024 heeft klager de raad per e-mail bericht dat hij zijn klacht over verweerder intrekt.  1.4    Op 20 februari 2024 zijn verweerder en de deken op de hoogte gesteld van de intrekking en in de gelegenheid gesteld een schriftelijk standpunt in te nemen over voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang.  1.5    Op 20 februari 2024 heeft verweerder de raad bericht dat hij zich kan verenigen met de intrekking.  1.6    Op 21 februari 2024 heeft de deken de raad bericht dat hij de behandeling van de klacht over verweerder wenst voort te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend. De deken heeft daartoe aangevoerd: “In mijn visie van 24 oktober 2023 gaf ik aan vraagtekens te zetten bij de betaling van het griffierecht door de cliënte van [verweerder] in een klachtzaak waarin klager in het gelijk was gesteld door uw raad. Ik heb ook aangegeven daarop bij [verweerder] terug te komen. Nu de klacht aanvankelijk werd doorgezet naar uw raad, heb ik het nog niet opportuun geacht het gesprek met [verweerder] aan te gaan en dreigen de vragen naar het waarom van de betaling door de cliënte onbeantwoord te blijven. Ik zou menen dat daarin redenen zijn gelegen de zaak wel voort te zetten. Een door de tuchtrechter in de kosten veroordeelde advocaat behoort die kosten zelf te voldoen en niet zijn cliënte te faciliteren om een vordering van klager op haar ermee te compenseren. Ik meen dat hij hierdoor het tussen partijen bestaande familierechtelijke geschil heeft verdiept en de verhoudingen verder op scherp gesteld. Dat betaamt een advocaat niet.”

2    BEOORDELING 2.1    Artikel 47a lid 2 onder b Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van een klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om reden aan het algemeen belang ontleend. Bij de beoordeling daarvan hanteert de raad, in lijn met vaste rechtspraak van het Hof van Discipline, de volgende, niet limitatieve, uitgangspunten: i)    indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en schijnbaar verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid; ii)    indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of schijnbaar geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten; iii)    is de aard van de gestelde normschending deze dat de verweerder tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de verweerder de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling; iv)    in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verweerder in het bijzonder; v)    voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verweerder de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk. 2.2    Klager maakt verweerder – kort gezegd - het verwijt dat hij de aan hem (verweerder) opgelegde proceskostenveroordeling niet zelf aan klager heeft voldaan, maar door zijn cliënte – klagers ex-partner – heeft laten betalen. Dit gestelde normschendend gedrag raakt aan de in artikel 10a Advocatenwet vastgestelde kernwaarde van (financiële) integriteit. Gelet hierop is de raad van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang om de behandeling van de klacht over verweerder voort te zetten.  2.3    Op grond van artikel 47a lid 4 Advocatenwet bepaalt de raad dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam voor het vervolg van deze zaak als klager wordt aangemerkt.  2.4    De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voorafgaand aan de intrekking van de klacht door klager.

BESLISSING De raad van discipline: -    beslist dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang; - bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam voor het vervolg van de zaak als klager zal worden aangemerkt; - houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.