Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:35

Zaaknummer

23-513/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond. Hoewel in de voorzittersbeslissing een feitelijke onjuistheid staat, is de beoordeling van de voorzitter niet mede op dat onjuiste feit gebaseerd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 februari 2024 in de zaak 23-513/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 30 augustus 2023 op de klacht van:

klager mede namens [VM] en [Z] gemachtigde: [mr. Z-I]

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 22 november 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 24 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/51 van de deken ontvangen.  1.3    Bij beslissing van 30 augustus 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is diezelfde dag verzonden aan partijen. 1.4    Op 20 september 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 20 september 2023 ontvangen. 1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 15 januari 2024. Daarbij waren klager, zijn gemachtigde en verweerster aanwezig. 1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerster van 10 januari 2024.

2    VERZET 2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.  2.2    Klager heeft met betrekking tot de feiten het volgende aangevoerd: -    In 1.5 van de voorzittersbeslissing is vermeld dat klager in zijn brief van 8 september 2022 de namen van twee broer heeft vermeld. Dat is onjuist. Klager heeft de naam van één broer en diens vrouw vermeld.  -    In 1.6 wordt er vervolgens min of meer impliciet van uitgegaan dat de personen die verweerster aanschrijft dezelfde personen zijn als die klager in zijn brief van 8 september 2022 heeft genoemd. Dat is onjuist. Verweerster heeft twee andere broers aangeschreven, alsmede de vrouw van een van hen.  -    De voorzitter gaat ervan uit dat het door verweerster gestelde vermoeden dat klagers broers en/of hun ondernemingen zouden profiteren van klagers zogenoemde wanprestatie enige redelijke grond had. Dat is niet het geval. De ondernemingen van de broers hebben geen enkele relatie met klagers ondernemingen. 2.3    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet (verder) niet op.  2.4    Klager heeft met betrekking tot de beoordeling van de voorzitter het volgende aangevoerd: -    Het zou niet zo mogen zijn dat een advocaat willekeurig familieleden van een wederpartij aanschrijft die in dezelfde branche werkzaam zijn als de wederpartij van de cliënt. Klager meent dat verweerster onvoldoende zorgvuldig is gewest en zijn belangen onevenredig heeft geschaad. -    Verweerster is in haar brief onzorgvuldig geweest met het gebruik van juridisch jargon. Een advocaat moet begrijpen dat gewone burgers en ondernemingen daarvan schrikken. Ook hierdoor zijn klagers belangen onevenredig geschaad, want klager wordt hier vervolgens op aangekeken.

3    FEITEN  3.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten: 3.2    Klager is eigenaar van [VM BV]. (hierna: VM) en [Z BV] (hierna: Z). Klager heeft op enig moment een oud-medewerker van [V BV] (hierna: [V]) in dienst genomen. Deze medewerker had een geheimhoudingsbeding met [V]. [V] stelt dat de medewerker zijn geheimhoudingsbeding heeft overtreden door informatie naar onder meer VM en Z te sturen.  3.3    Verweerster staat [V] bij. Op 24 september 2021 heeft verweerster namens [V] een brief gestuurd aan klagers bedrijven.  3.4    Per 1 oktober 2021 heeft [H BV] (hierna: H) het grootste deel van de activiteiten van [V] overgenomen. Verweerster stond vanaf dat moment ook H bij als advocaat. 3.5    H wenste een kort geding te starten over de kwestie met betrekking tot het geheimhoudingsbeding. Verweerster heeft in dat verband op 8 september 2022 om klagers verhinderdata gevraagd.  3.6    Klager heeft in zijn reactie op deze brief de naam van een van zijn broers en diens vrouw vermeld. 3.7    Op 21 oktober 2022 heeft verweerster, namens H, een brief gestuurd aan twee andere broers van klager (c.q. hun ondernemingen) en de echtgenote van één van hen, waarin verweerster onder meer heeft meegedeeld dat uit nader onderzoek hun betrokkenheid bij genoemde kwestie is gebleken, zij een dagvaarding tegemoet kunnen zien en dat H van mening is dat verschillende getuigen gehoord dienen te worden, waaronder klager, de twee broers en de echtgenote van één van de broers. Verweerster heeft er in haar brief op gewezen dat in het kader van het getuigenverhoor de waarheid gesproken moet worden en, als dat niet gebeurt, er het risico is van vervolging voor meineed (art. 207 Wetboek van Strafrecht).  3.8    Op 22 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

4    KLACHT 4.1    Voor de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

5    BEOORDELING 5.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.  5.2    Niet ter discussie staat dat in 1.5 van de voorzittersbeslissing ten onrechte is opgenomen dat klager in zijn brief de namen van zijn twee broers heeft vermeld. Klager heeft immers in zijn brief de naam van één van zijn broers en diens vrouw vermeld. De vermelding in de voorzittersbeslissing is daarmee weliswaar feitelijk onjuist, maar de raad is van oordeel dat uit de beoordeling blijkt dat de voorzitter haar beslissing niet mede op dat onjuiste feit heeft gebaseerd. Anders dan klager stelt, volgt uit de beslissing van de voorzitter niet dat de voorzitter met de in 1.6 genoemde ‘’twee broers (en hun ondernemingen) en de echtgenote van één van hen’’ heeft gedoeld op de onder 1.5 genoemde broers. Evenmin blijkt dat de voorzitter is uitgegaan van verweersters gestelde vermoeden dat klagers broers zouden profiteren van klagers zogenoemde wanprestatie. 5.3    De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht en komt de raad niet toe aan het beoordelen van de aangevoerde gronden tegen de inhoudelijke beoordeling van de voorzitter. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. W.R. Arema en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 februari 2024.