Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:28

Zaaknummer

23-908/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk omdat niet is gebleken dat klager door het verweten handelen rechtstreeks in zijn belangen is geschaad. Omdat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden verklaart de voorzitter de klacht, voor zover wel ontvankelijk, kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 22 februari 2024

in de zaak 23-908/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 21 december 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) met kenmerk 48|23|011K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Verweerder heeft opgetreden als advocaat van de heer Van O. Klager is in zijn hoedanigheid van vereffenaar betrokken bij een langslepend conflict tussen de heer Van O en mevrouw B – Van O, broer en zus, betreffende de nalatenschap van hun moeder, wijlen mevrouw Van O-P. In het kader van dit conflict hebben vele gerechtelijke procedure plaatsgevonden.

1.2       Op 20 februari 2020 heeft mevrouw B – Van O de heer Van O gedagvaard.

1.3       Op 17 juli 2020 heeft verweerder namens zijn cliënt klager in vrijwaring gedagvaard. Verweerder heeft in de procedure namens zijn cliënt het standpunt naar voren gebracht dat klager zijn taken als vereffenaar onbehoorlijk heeft vervuld en in zijn hoedanigheid van vereffenaar onrechtmatig heeft gehandeld.

1.4       Op 27 juli 2020 heeft klager in de vrijwaringszaak een incidentele vordering ex artikel 843a Rv ingesteld.

1.5       Op 13 augustus 2020 heeft verweerder in de hoofdzaak een akte ingediend.

1.6       Op 12 november 2020 heeft klager in de vrijwaringszaak een conclusie van antwoord en een reconventionele vordering ingediend. Klager heeft verweerder in de conclusie van antwoord in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken passages uit de dagvaarding in te trekken, bij gebreke waarvan klager ene klacht tegen verweerder zou indienen bij de deken. Verweerder heeft van de door klager geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1.7       Op 7 oktober 2021 heeft verweerder in de vrijwaringszaak namens de heer Van O een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Op 7 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, bij gelegenheid waarvan de kantonrechter mondeling uitspraak heeft gedaan. De kantonrechter heeft de vorderingen over en weer afgewezen.

1.8       Op 16 januari 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1.         Verweerder heeft klager beledigd, onnodig gekwetst, niet serieus genomen en onwaarheden aan rechterlijke instanties verkondigd en derhalve bij herhaling gelogen. Daarmee heeft verweerder klager geschaad en het aanzien van de beroepsgroep aangetast;

2.         Verweerder is ondanks klagers verzoek weigerachtig gebleven om tot rectificatie over te gaan en heeft gepersisteerd bij zijn onacceptabele uitlatingen;

3.         Verweerder heeft zich na de uitschrijving als advocaat per 31 december 2002 op de website van het kantoor als advocaat gepresenteerd.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2       Klachtonderdelen 1 en 2 – onwaarheden en onacceptabele uitlatingen

De klachtonderdelen 1 en 2 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Voor zover klachtonderdeel 1 ziet op het verwijt dat verweerder het aanzien van de beroepsgroep heeft aangetast, overweegt de voorzitter als volgt. Het klachtrecht is niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klager kan niet klagen over een vermeende aantasting van het aanzien van de beroepsgroep. Voor zover klachtonderdeel 1 ziet op het verwijt dat verweerder het aanzien van de beroepsgroep heeft aangetast, zal de voorzitter dit onderdeel van de klacht daarom met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.3       Voor zover klager verweerder verwijt dat hij met zijn optreden klager in diens belangen heeft geschaad, kan klager wel in de klacht worden ontvangen. De voorzitter overweegt als volgt. De voorzitter overweegt dat duidelijk is dat klager zich niet kan vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënt naar voren heeft gebracht. Het was echter de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënt te behartigen en om in dat verband de standpunten van zijn cliënt naar voren te brengen.  Dat klager het niet eens is met de stellingen van verweerders cliënt maakt niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerder mocht afgaan op de juistheid van de door zijn cliënt aan hem verstrekte informatie. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Van een op verweerder rustende verplichting om uitlatingen te rectificeren is geen sprake. Indien en voor zover klager het met de door verweerder naar voren gebrachte standpunten niet eens was, is hij in de civiele procedure in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren en van die gelegenheid heeft klager ook gebruik gemaakt. De voorzitter overweegt dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen in een civielrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om daarover een oordeel te geven. De kantonrechter heeft de vorderingen bij mondelinge uitspraak van 7 oktober 2021 over en weer afgewezen.

4.4       Klager verwijt verweerder voorts dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. De voorzitter is van oordeel dat de dagvaarding in vrijwaring en de akte in de hoofdzaak zijn gesteld in zakelijke bewoordingen en naar inhoud en toon niet onnodig grievend zijn. De door klager als kwetsend ervaren stellingen zijn naar het oordeel van de voorzitter functioneel en dienden ter onderbouwing van het standpunt van verweerders cliënt. Dat die stellingen klager onwelgevallig waren, maakt niet dat verweerder van de gebezigde bewoordingen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.5       De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen 1 en 2, voor zover ontvankelijk,  kennelijk ongegrond verklaren.

4.6       Klachtonderdeel 3 – uitschrijving

Klager verwijt verweerder tot slot dat hij zich na de uitschrijving als advocaat per 31 december 2002 op de website van het kantoor als advocaat heeft gepresenteerd. Zoals hierboven overwogen is het klachtrecht niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Naar het oordeel van de voorzitter is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat klager door het in dit klachtonderdeel verweten handelen rechtstreeks in zijn eigen belang is getroffen. De voorzitter zal dit onderdeel van de klacht daarom met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-           klachtonderdeel 1, voor zover het ziet op het verwijt dat verweerder het aanzien van de beroepsgroep heeft aangetast, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk, en voor het overige ontvankelijk en, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-           klachtonderdeel 2 ontvankelijk en, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-           klachtonderdeel 3, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2024.

 

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 22 februari 2024