Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:31

Zaaknummer

24-015/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; klacht over de dienstverlening door de (voormalig) eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 19 februari 2024 in de zaak 24-015/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 januari 2024 met kenmerk 2248724/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Bij klaagster is beslag gelegd door GGN. Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een verzoek tot het verhogen van de beslagvrije voet.  1.2    Op 29 juni 2023 heeft de zitting bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) plaatsgevonden. Verweerster heeft ter zitting – na het voorstellen van een schorsing - het verzoek van klaagster ingetrokken.  1.3    Bij e-mailbericht van 7 juli 2023 heeft verweerster aan klaagster geschreven, voor zover relevant: “(…) Beslaqvrjje voet: De procedure verhoging beslagvrije voet nogmaals voeren acht ik kansloos. De rechter zal de vorderingen van GGN niet inhoudelijk beoordelen. Er wordt enkel een berekening gemaakt. Ik verwacht dat de uitkomst hetzelfde zal zijn. Indien u de procedure opnieuw wilt voeren, kunt u zelf een verzoekschrift indienen of u vindt een andere advocaat. Binnen mijn kantoor is er geen advocaat beschikbaar. Vorderingen GGN: GGN heeft vorderingen op u en u geeft aan dat deze vorderingen niet op u verhaald mogen worden, omdat het gaat om vorderingen van uw voormalig cliënten. Echter heeft de rechtbank en het gerechtshof vastgesteld dat er geen sprake is van persoonsverwisseling, de vorderingen zijn toegewezen. Daar ligt naar mijn idee het grootste probleem, dat er vordering op u verhaald worden waarvan tot op heden niet is komen vast te staan dat het vordering van uw cliënten zijn en niet van u. (…)” 1.4    Op 6 juli 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.  1.5    Bij e-mailbericht van 9 juli 2023 heeft klaagster aan de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster om mediation verzocht. In dit bericht schrijft klaagster, voor zover relevant: “(…) De zitting begon en ik had het zwaar moeilijk en [verweerster] vroeg eerst mede luid aan de rechter of zij even met mij op de gang kon spreken, 'ik dacht omdat ik het moeilijk had, dit heb ik niet willen doen'. Maar nog niet een 5 tot 10 minuten verder was er een verschil van inkomens begrip bij de rechter en [verweerster] meteen van 'ja u heeft gelijk, mijn fout, ik was perplex, was [verweerster] ineens een advocaat van de duivel geworden i.p.v. mij als cliënt bij te staan. Dit had goed weerlegt kunnen worden. Ineens ging [verweerster] verder wij stoppen en wij stappen op. Zij was klaar. Ik ook met deze bijstand. Ik zit nog met schulden van ex cliënten wat [verweerster] niet wil snappen hoe dat zit. Haar pleitwerk klopt niet. (…)” 1.6    Bij e-mailbericht van 12 juli 2023 heeft de klachtenfunctionaris aan klaagster te kennen gegeven dat er bij verweerster onvoldoende draagvlak voor mediation bestaat en dat hiertoe dan ook niet zal worden overgegaan.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster haar niet goed te hebben bijgestaan door het verzoek tot het verhogen van de beslagvrije voet namens klaagster in te trekken, terwijl klaagster het hier niet mee eens was.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht gaat over de dienstverlening door de eigen (voormalig) advocaat van klager. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de voorzitter van de raad of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.  4.2    Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet goed heeft bijgestaan door ter zitting van 29 juni 2023 het verzoek tot het verhogen van de beslagvrije voet in te trekken, zonder dat klaagster het hiermee eens was. Verweerster leek opeens de kant van de tegenpartij te kiezen, in plaats van dat zij klaagster bijstond. De verhoging van de beslagvrije voet is noodzakelijk voor klaagster en verweerster heeft haar verzoek niet goed onderbouwd.  4.3    Verweerster voert aan dat ter zitting van 29 juni 2023 door de rechter een berekening werd gemaakt van de inkomsten en uitgaven van klaagster. Uit die berekening bleek dat klaagster maandelijks niet onder het bestaansminimum komt. De rechter vroeg hierop aan verweerster of de procedure dan zou worden ingetrokken, omdat het verzoek anders zou worden afgewezen. Om dit voorstel met klaagster te bespreken, heeft verweerster om een schorsing van de zitting verzocht. Klaagster achtte dit niet nodig en verweerster heeft het verzoek vervolgens ingetrokken. Het intrekken van het verzoek was in het belang van klaagster. Klaagster kan nu de procedure desgewenst nogmaals voeren, aldus verweerster.  4.4    De voorzitter is van oordeel dat de klacht niet slaagt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat het verloop van de zitting van 29 juni 2023 anders is gegaan dan op de door verweerster beschreven wijze. Dat klaagster de gang van zaken op zitting niet goed zou hebben begrepen (zoals zij in haar bericht van 9 juli 2023 beschrijft) en dat verweerster niet tot intrekking van het verzoek had mogen overgaan, heeft zij niet nader onderbouwd met stukken en de juistheid daarvan is ook overigens niet gebleken. Daarnaast heeft verweerster klaagster nadien nog aangeschreven en haar een voorstel gedaan om haar bij te staan in een onderzoek naar mogelijk gemaakte fouten in de procedures. Op dit voorstel heeft klaagster niet meer gereageerd. 4.5    De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. De voorzitter zal de klacht daarom, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 19 februari 2024