Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:19

Zaaknummer

23-792/DB/LI

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat in een strafzaak. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat hij geen bewijsverweer hoefde te voeren, omdat klager zijn daden had bekend. Niet gebleken dat verweerder te laat of niet verscheen op de afspraken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 8 februari 2024

in de zaak 23-792/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 15 november 2023 met kenmerk K23-025, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Verder heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 22 november 2023, bij de raad binnengekomen op 4 december 2023, en van 18 december 2023. Ook heeft de raad kennisgenomen van een reactie van verweerder van 13 december 2023 en 12 januari 2024.

 

 

1 FEITEN 

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafrechtelijke procedure.

1.2 Op 25 november 2021 is klager door de politie gehoord. Uit het proces-verbaal van dit verhoor volgt dat klager onder meer heeft verklaard:

“Ja ik ben het geweest die twee inbraken.

1.3 Op 29 maart 2022 heeft de Reclassering een reclasseringsadvies gegeven. Daaruit volgt:

“[…] Tijdens de rapportbespreking vertelt betrokkene dat hij bij de politie omtrent de brandstichting een bekennende verklaring heeft afgelegd. Hij zou hierover nog gehoord worden door de politie, maar heeft naar eigen zeggen niets meer hiervan vernomen. [Klager] vertelt dat hij een auto, die voor het woonhuis van aangever stond, in brand heeft gestoken. Hij zou dat hebben gedaan tussen de bovengenoemde inbraken in door een speelgoedauto met een fles spiritus en een kaars onder de personenauto te schuiven. Betrokkene vertelt dat hij achteraf veel spijt ervan heeft dat hij dit heeft gedaan. [Klager] vertelt dat hij recent heeft genomen dat er 14.000 euro aan restschade bij hem wordt gevorderd.“

1.4 Op 4 mei 2022 is klager door de politie gehoord. Uit het proces-verbaal van dit verhoor volgt dat klager onder meer heeft verklaard:

“Al met al was ik ten einde raad. Ik werd / voelde mij niet gehoord. Daarom heb uiteindelijk als een soort van wanhoopsdaad een signaal af willen geven aan mijn huisarts [naam]. Ik heb toen de keuze gemaakt om zijn auto in brand te steken. […]”

1.5 Omstreeks september 2022 heeft klager een klacht ingediend bij het NIFP. Verweerder heeft klager niet bijgestaan in deze klacht.

1.6 Op 20 oktober 2022 schreef verweerder aan klager:

“[…] Wel is het zo dat ik niets tegen uw wil mag doen. U heeft uitdrukkelijk ervoor gekozen om de brandstichting te bekennen en u wil niet dat ik verweer voer tegen de civiele schadevergoeding van 26.000 euro. Ook al heb ik u aangegeven dat ik dat onverstandig vind. En als u niet wil dat ik de deskundigen van het NIFP ter zitting oproep om kritische vragen te beantwoorden, doe ik dat ook niet. Maar daarover kan ik pas adviseren als ik de definitieve rapporten heb. Maar als ik die binnen 10 dagen voor de zitting nog niet heb, is het nog steeds mijn voorstel om ze ter zitting te laten komen. […]

U zegt dat ik ben geïnformeerd door het NIFP over informatie in haar rapportage die niet zou kloppen. Ik weet niet over welke informatie u het heeft. Maar dit is een vraag die ook ter zitting aan de deskundige gesteld kan worden. Tenminste als deze door ons wordt opgeroepen. Als de verklaring van de familie [naam] onjuiste informatie bevat, kan dat tijdens pleidooi worden toegelicht. De vraag is alleen welk gevolg daaraan verbonden zou dienen te worden. Als volgens u de verklaring dient te worden uitgesloten van het bewijs, dan zou daarom gevraagd kunnen worden. Dat gebeurt echter niet snel. De verklaring dient dan echt vanwege wezenlijke punten als onbetrouwbaar aan te merken zijn. En zelfs al zou de aangifte ontbreken, dan zou niet betekenen dat er alleen al daarom geen sprake meer kan zijn van wettig en overtuigend bewijs.”

1.7 Op 11 november 2023 is de strafrechtelijke procedure tegens klager door de rechtbank op zitting behandeld. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt onder meer:

“De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende. […]

Ten aanzien van de brandstichting omstreeks 9 november 2021 […]

Het is lastig antwoord geven als dingen anders worden uitgelegd. Ik schaam mij voor wat ik heb gedaan. Ik beroep mij op mijn zwijgrecht op de vraag over wat ik heb gedaan. Ik ben ontzettend dom geweest. Ik was teleurgesteld. Mijn leven viel uiteen. Dat kan de aanleiding zijn geweest. Het grijpt mij wel aan. Het zijn geen dingen die graag of normaal doe. Het is niet fijn om hier te zitten. […] Een kale afstraffing heeft mijn voorkeur. Elke dag die ik in de gevangenis zit reken ik mijzelf aan. Ik heb een harde les geleerd en zal dit nooit meer doen. […]

Ik kan geen antwoord geven op de inhoud van de rapportages. Ik heb het niet volledig kunnen lezen, omdat ik het te laat heb ontvangen. Ik heb alle medewerking proberen te verlenen. Ik weet daarom wel wat er zoal in de rapporten staat. Ik word op een negatieve manier geschetst. Zo ben ik niet. Er staan meerdere dingen in die niet kloppen. […] Voor deze vraagstukken is een richtlijn en daar is het NIFP van afgeweken. Het NIFP kan wel zeggen dat ik mij anders voor doe, maar ze hebben het niet getest of het echt zo is. Er zijn daar vragenlijsten voor, maar die hebben ze mij niet laten invullen. Ik verwacht een gedegen onderzoek van het NIFP. Ik ben daar al een jaar van afhankelijk. […]

De raadsman voert het woord tot verdediging en deelt, zakelijk weergegeven, het volgende mee. […] Ten aanzien van de op te leggen straf kan uit de rapporten van de deskundigen worden afgeleid dat een TBS-kader niet aan de orde is. De deskundigen lijken het af te raden en het is opvallend dat zij de afweging aan de rechtbank overlaten. Voorkomen moet worden dat uit doorgeslagen voorzichtigheid de TBS-maatregel wordt opgelegd. […]”

1.8 Klager is bij vonnis van 25 november 2022 veroordeeld voor het opzettelijk stichten van brand en diefstal. Klager is onder meer veroordeeld tot 375 dagen gevangenisstraf en de rechtbank heeft gelast dat klager ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Uit het vonnis volgt voor zover van belang:

“De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd. […]

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde […] waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – […] in de bijlage van het vonnis zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

[…]

De rechtbank neemt, ondanks de beperkte medewerking van verdachte en de klacht van verdachte tegen de eerste psychiater, de bevindingen van de psycholoog en beide psychiaters over. […] De rechtbank gaat dus uit van de juistheid van de inhoud van de rapporten.

[…]

Bijlage bewijsmiddelen

[…] Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 4 mei 2022, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;

[…] Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 november 2021, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;”

1.9 Klager heeft, zonder bijstand door verweerder, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.

1.10 Op 2 november 2022 is de klacht van klager over het NIFP afgewezen.

1.11 Op 29 december 2022 heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen aan verweerder een overzicht van zijn bezoeken aan klager gestuurd.

1.12 Op 24 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.13 Op een zitting bij het gerechtshof van 29 augustus 2023 heeft klager zijn hoger beroep tegen het vonnis van 25 november 2022 ingetrokken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

2.2 Verweerder handelt in strijd met de kernwaarden, met nadruk op de kernwaarden partijdigheid, deskundigheid, integriteit, en in strijd met de vereiste zorgvuldigheid door de belangen van klager onvoldoende te behartigen. De door verweerder geleverde bijstand is niet zoals van een advocaat verwacht mag worden, door:

a) niet te wijzen op de mogelijkheden voor het verweer en door geen verweer te voeren tegen 1) de bewijslast, 2) de rapportages van het NIFP met onjuiste informatie waarover klager een klacht heeft ingediend, 3) het feit dat verweerder was aangezet tot het gepleegde feit door het slachtoffer, en 4) de verklaring van de bewoners dat zij gestalkt werden. Ook heeft verweerder geen getuigen opgeroepen of onderzoekswensen kenbaar gemaakt over de verklaring van de bewoners.

b) zijn verantwoordelijkheid niet te nemen en bij afspraken of zittingen niet of te laat te verschijnen.

2.3 In zijn brief van 18 december 2023 heeft klager daaraan diverse verwijten toegevoegd, te weten dat verweerder diverse mensen heeft benaderd en informatie heeft opgevraagd zonder de toestemming van klager, dat verweerder niet heeft aangevoerd dat een verdachte voorafgaand aan een verhoor moet worden geïdentificeerd en dat verweerder niet heeft aangevoerd dat de DNA-afname niet van klager was, dat hij niet heeft verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren wegens het niet verrichten van onderzoeksmogelijkheden, en dat hij niet heeft aangevoerd dat er spullen uit de woning van klager zijn meegenomen zonder juiste machtiging.  Omdat dit nieuwe klachtonderdelen zijn die pas bij de raad worden aangevoerd, zal de voorzitter die buiten beschouwing laten. Klachten moeten worden ingediend bij de deken en er bestaat geen ruimte om aanvullende klachtonderdelen te formuleren wanneer de klacht al aan de raad is gezonden.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Samengevat geeft verweerder aan dat hij ter zitting geen bewijsverweer heeft gevoerd omdat klager de feiten herhaaldelijk heeft bekend en hij nimmer op zijn betekenissen is teruggekomen. Samen met de aangiften en foto’s van de brand(schade) was aan het bewijsminimum voldaan, waardoor de rechtbank tot bewezenverklaring kon komen. Klager was vooraf op de hoogte dat op de inhoudelijke behandeling verweer gevoerd zou kunnen worden. Dat volgens klager dingen niet kloppen, betekent niet dat die dingen relevant zijn voor een bewijsverweer. Zo wijst verweerder erop dat een aangifte die onjuistheden bevat niet snel als dusdanig onbetrouwbaar wordt aangemerkt dat deze niet meer voor bewijs kan worden gebruikt. Andere bewijsmiddelen dan verweerder hiervoor heeft benoemd, zijn door de rechtbank ook niet gebruikt. Verweerders inspanningen waren gericht op een voor klager zo laag mogelijke straf, zonder tbs-maatregel, maar de rechtbank heeft anders besloten.

3.2 Het is verweerder niet bekend welke verkeerde informatie in de (eind)rapportage van het NIFP verwerkt zou zijn, los van de vraag of dit van invloed op de conclusies was geweest. Verweerder heeft klager in overweging gegeven de deskundigen op te roepen ter zitting, maar verweerder zag geen reden om dit zelf te doen. De deskundigen konden namelijk ook in negatieve zin hun advies over klager aanscherpen. Klager wilde zelf ook absoluut niet dat de deskundigen voor de zitting zouden worden opgeroepen.

 

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De voorzitter overweegt bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen   dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

Klachtonderdeel a): kwaliteit van de dienstverlening door verweerder

4.2 De voorzitter stelt vast dat klager en verweerder ieder het woord ter verdediging hebben gevoerd op de zitting bij de meervoudige strafkamer. Er is dus verweer gevoerd in de zaak, ook door klager zelf. Verder stelt de voorzitter vast dat klager zowel de twee inbraken als de brandstichting heeft bekend. De strategie ter zitting was, zoals verweerder stelt, om voor een zo laag mogelijke straf zonder tbs te gaan. Klager heeft dat ook zo ter zitting bepleit, waarin hij vroeg om een ‘kale afstraffing’. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat er daarom geen bewijsverweer hoefde te worden gevoerd of de andere extra handelingen die klager hem nu verwijt verricht hadden moeten worden. Met de bekentenis – en de aangifte door de huisarts - kon de rechtbank al tot een bewezenverklaring komen. Dat klager na afloop van de procedure zich kennelijk toch niet meer kan verenigen met de door hen samen bepleite strafmaat, of dat de rechtbank tot een andere straf heeft besloten dan was bepleit, betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 De voorzitter stelt ook vast dat klager op de zitting de ruimte heeft gehad om zijn bezwaren tegen de NIFP-rapporten toe te lichten. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de klacht die hij tegen de opstellers daarvan heeft ingediend, zoals volgt uit het vonnis. Klager wenste uitdrukkelijk niet dat de onderzoekers ter zitting werden opgeroepen. Verweerder heeft bovendien toegelicht dat het oproepen van de onderzoekers ter zitting nadelig kon zijn voor het eventueel opleggen van een tbs-maatregel aan klager. Er bestond immers het risico dat de onderzoekers ter zitting hun rapport nog zouden aanscherpen. De voorzitter acht het niet oproepen van de onderzoekers daarom evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.4 Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b): niet of te laat verschijnen op afspraken

4.5 De voorzitter stelt vast dat partijen een verschillende visie hebben over de vraag of verweerder niet of te laat op diverse afspraken en zittingen is verschenen. Volgens klager is dat het geval. Verweerder betwist dat, waarbij hij een registratie van zijn bezoeken aan klager afkomstig van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft overgelegd. Omdat dit klachtonderdeel door verweerder wordt betwist en klager zijn klacht op dit onderdeel niet nader heeft onderbouwd, kan de voorzitter niet vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat klager niet heeft geconcretiseerd wanneer of voorbeelden heeft gegeven van afspraken of zittingen waarop verweerder niet of te laat is verschenen.

4.6 Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op : 8 februari 2024