Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:20

Zaaknummer

24-059/DB/LI

Inhoudsindicatie

Toewijzing 60ab-verzoek. Schending van aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen. De raad is met de deken van oordeel dat uit de overgelegde stukken, waaronder de melding van de plv. hoofdofficier van justitie en het door de politie opgestelde proces-verbaal,  en het ter zitting verhandelde voldoende blijkt dat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Ondanks een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling en langdurige schorsing wegens het handelen in strijd met aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen, heeft verweerder zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan handelen in strijd met aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen.  Gezien het recidiverende karakter van verweerders misdragingen, in samenhang bezien met verweerders houding ter zitting, die geen blijk gaf van inzicht in de klachtwaardigheid van zijn handelen, bestaat een reële dreiging van nieuwe misdragingen. Er is naar het oordeel van de raad op grond van het voorgaande sprake van een dusdanig spoedeisend belang dat enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang schorsing met onmiddellijke ingang vergt.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 februari 2024

in de zaak 24-059/DB/LI/D

 

naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet van:

 

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

deken

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Bij brief aan de raad van 18 januari 2024 met kenmerk DK24-001, door de raad per e-mail ontvangen op 18 januari 2024, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een dekenbezwaar tegen verweerder bij de raad ingediend.

1.2 Bij brief aan de raad van 22 januari 2024 met kenmerk DK24-001, door de raad per e-mail ontvangen op 22 januari 2024, heeft de deken een verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet tegen verweerder bij de raad ingediend.

1.3 De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij brieven van respectievelijk 19 en 22 januari 2024 opgeroepen om ter zitting van de raad van 5 februari 2024 te verschijnen voor de behandeling van het dekenbezwaar en het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet.

1.4 De raad heeft de in artikel 60ab lid 4 Advocatenwet bepaalde termijn met veertien dagen verlengd, hetgeen in voornoemde oproepingsbrief van 22 januari 2024 aan de deken en aan verweerder is medegedeeld.

1.5 Het dekenbezwaar en het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet zijn behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2024 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mr. P, advocaat/stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, en verweerder.

1.6 De raad heeft kennis genomen van:

de brieven van de deken met bijlagen van 18 en 22 januari 2024 met kenmerk DK24-001, door de raad per e-mail ontvangen op 18 en 22 januari 2024.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1     Bij beslissing van de raad van 8 april 2019 (kenmerk 18-919/DB/LI/D) is een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gegrond verklaard en is aan hem een schorsing voor de duur van zes weken opgelegd. De raad heeft geoordeeld:

“(…) 5.1           Verweerder heeft de feiten die ten grondslag liggen aan de tuchtrechtelijke verwijten van de deken uitdrukkelijk erkend. De raad oordeelt dat het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond is. Verweerder heeft in de eerste plaats in strijd met Gedragsregel 1 en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door gehoor te geven aan het verzoek van zijn in voorarrest en onder beperkingen geplaatste cliënt om gegevens door te geven aan derden en een derde te verzoeken een USB-stick weg te pakken. Naar eigen zeggen is verweerder naïef geweest, heeft hij niet gecontroleerd wat de aard van de gegevens en de inhoud van de informatie op de USB-stick was en wist hij niet dat met de gegevens toegang kon worden verkregen tot het dark web. Wat daar ook van zij,  verweerder had zich, als ervaren advocaat in strafzaken, moeten realiseren dat hij, door in opdracht van zijn gedetineerde en onder beperkingen geplaatste cliënt, die werd verdacht van grootschalige handel in drugs, gegevens aan derden door te geven, zelf betrokken zou kunnen raken bij strafbaar handelen. Verweerder had medewerking moeten weigeren. Door wel zijn medewerking te verlenen aan mogelijk strafbaar handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

5.2      Verweerder heeft voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door aan derden mededelingen uit het strafrechtelijk onderzoek te doen met betrekking tot het verloop van dit onderzoek en meer bepaald de bewijspositie van het Openbaar Ministerie. Gelet op de opgelegde beperkingen mocht verweerder geen enkele mededeling uit het dossier doen. Verweerder heeft de opgelegde beperkingen geschonden en niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.

5.3     De raad komt tot de slotsom dat het bezwaar van de deken in beide onderdelen gegrond is.

               6        MAATREGEL

6.1       Verweerder heeft niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen geschaad. De gegrond bevonden bezwaren van de deken raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden, onder meer inhoudend dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk en integer is en zich onthoudt zich van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (artikel 10a lid 1 sub a en d Advocatenwet).  De ernst van de onderhavige feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken. (…)”

2.2     Verweerder heeft tegen voornoemde beslissing van de raad appel ingesteld. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing (met kenmerk 190111D) van 1 november 2019 de beslissing van de raad van 8 april 2019 gedeeltelijk, enkel voor wat betreft de maatregel, vernietigd en een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 24 weken, waarvan 12 weken voorwaardelijk, opgelegd. Het Hof van Discipline heeft onder meer geoordeeld:

“(…) 5.6    De gedragingen van verweerder zouden op zichzelf een schrapping van het tableau kunnen rechtvaardigen. Echter, gelet op het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, moet niet uitgesloten worden dat het hier om een weliswaar onvergeeflijke, maar eenmalige fout gaat. Daarom zal het hof niet tot schrapping van het tableau overgaan. Wel ziet het hof aanleiding de maatregel te verzwaren tot een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 24 weken waarvan 12 weken voorwaardelijk. Op deze wijze wordt uitdrukking gegeven aan de ernst van de gedraging en heeft de voorwaardelijk opgelegde schorsing de functie van stok achter de deur.”

2.3     Op 29 augustus 2023 is de heer Van T. in verzekering gesteld in verband met de verdenking van poging tot zware mishandeling (art. 45 jo. 302 Sr) en ontucht (art. 246 Sr). Aan de heer Van T. zijn beperkingen opgelegd, onder meer inhoudend dat hij geen bezoek mocht ontvangen, behoudens het bezoek van zijn advocaat, en dat hij geen contact, noch telefonisch, noch anderszins, mocht hebben met anderen, behoudens met zijn advocaat.

2.4     Op 29 augustus 2023 heeft verweerder een voorkeurspiketmelding ontvangen, waarna hij de heer Van T., hierna: “cliënt”, heeft bezocht in het cellencomplex van het politiebureau te H. Tussen verweerder en zijn cliënt heeft een gesprek plaatsgevonden in een advocatenkamer in het cellencomplex. De advocatenkamer is zodanig ingericht dat door de aanwezigheid van een glazen wand geen fysiek contact mogelijk is tussen raadsman en cliënt. De communicatie tussen raadsman en cliënt verloopt via een intercomsysteem.

2.5     Tijdens de bespreking in de advocatenkamer heeft verweerder met zijn mobiele telefoon contact gelegd met A, zijnde een dochter van de cliënt. Van het op de door de politie in beslaggenomen telefoon van A aangetroffen telefoongesprek is in het proces verbaal van bevindingen van 8 september 2023 het volgende transcript opgenomen:

Verdachte [cliënt van verweerder]

Ik mag drie dagen lang, 24 uur, met niemand praten, met niemand bellen, alleen met de advocaat. Ze beschuldigen me dat ik  [D] mishandel, dat ik [D] zwaar mishandeld heb en dat ik [D] seksueel misbruikt heb. Wat vind jij ervan [A]?

[Verweerder]

Nee wacht even. Uh mevrouw u spreekt met (onverstaanbaar) [verweerder] de advocaat. Ik zit hier op het politiebureau in [H]. Uh ik verzoek u 1 ding: het nummer wat u net gebeld heeft omdat uit uw telefoon te verwijderen. Ja? Gewoon even verwijderen, (onverstaanbaar) telefoon in beslag gaan nemen. Hij mag namelijk met niemand contact hebben daarom.

Verdachte [cliënt van verweerder]

[A]?

[A]

Ja

Verdachte [cliënt van verweerder]

Heb je gehoord wat ik zei wat [D] gezegd heeft hier.

[A]

Ja

Verdachte [cliënt van verweerder]

(onverstaanbaar) dat ik haar seksueel misbruikt heb, wat totale onzin is, dat weet je zelf toch ook, of niet?

[A]

Ja?

[Verweerder]

Oke

Verdachte [cliënt van verweerder]

Zeg maar tegen mama ja?

[Verweerder]

Oke, bedankt hoi

[A]

Oke doei

[Verweerder]

En nogmaals, goed dit nummer verwijderen. Dankjewel he? Oke

2.6     Op 15 november 2023 heeft de deken van de plv. hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Limburg een melding ontvangen, inhoudend dat naar het oordeel van de officier verweerder aan zijn cliënt opgelegde beperkingen weloverwogen heeft genegeerd. Bij dit bericht was gevoegd een proces‑verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2023.

2.7     Bij e-mail van 21 november 2023 heeft de deken de melding van de plv. hoofdofficier van justitie doorgestuurd aan verweerder en hem uitgenodigd voor een gesprek, dat op 7 december 2023 heeft plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft verweerder aan de deken medegedeeld:

-           dat hij op 29 augustus 2023 vrij was en een voorkeurspiketmelding heeft ontvangen;

-           dat hij constateerde dat zijn cliënt in paniek was omdat zijn dochter op de avond voor de aanhouding niet thuis was;

-           dat zijn cliënt wilde weten of zijn dochter thuis was;

-           dat hij zijn cliënt in de gelegenheid heeft gesteld om met zijn dochter te communiceren met gebruikmaking van met verweerders telefoon;

-           dat zijn cliënt na het telefoongesprek opgelucht was omdat bleek dat zijn dochter thuis was;

-           dat zijn cliënt vervolgens rustig was en er een normaal gesprek mogelijk was.

 

3 VERZOEK

3.1     De deken verzoekt de raad om verweerder op grond van art. 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang te schorsen in de uitoefening van de praktijk. Verweerder heeft, door de aan zijn cliënt opgelegde beperkingen te negeren, in strijd hiermee te handelen en aldus zijn wettelijk privilege te misbruiken, een fundamenteel rechtstatelijk belang en het vertrouwen in de advocatuur zeer ernstig geschaad. Er is sprake van een gegronde vrees voor recidive, nu verweerder reeds eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld wegens tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van gelijke aard.

3.2     De deken verzoekt de raad om daarbij de volgende voorzieningen te treffen:

-        dat de deken of een door de deken aan te wijzen gemachtigde de bevoegdheid heeft zich, zo nodig met behulp van de sterke arm, toegang te verschaffen tot de ruimte(s) waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd en tot de daarbij behorende voorzieningen, opdat de deken in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen kan nemen, waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn en de dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder kan brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandverleners en alle overige voorzieningen kan treffen die de deken nodig acht met het oog op de behartiging van de belangen van cliënten;

-        verweerder op te dragen de deken alle medewerking en gevraagde inlichtingen te verschaffen die de deken nodig heeft voor de uitvoering van zijn dekenale taak, waarbij de noodzaak daartoe uiteindelijk wordt bepaald door de deken;

-        te bepalen dat indien de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg gehouden is aan de door de deken aan te wijzen gemachtigde kosten te voldoen, zij gerechtigd is deze terug te vorderen van verweerder.

 

4 VERWEER

4.1     Verweerder heeft ter zitting van de raad naar voren gebracht dat hij het verzoek en het bezwaar van de deken disproportioneel vindt. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat hij voorafgaand aan het bezoek aan zijn cliënt in de politiecel geen kennis had genomen van het bevel tot inverzekeringstelling en daardoor niet op de hoogte was van de aard van de verdenking en het feit dat beperkingen waren opgelegd. Verweerder heeft gesteld dat hij zijn telefoon ter beschikking heeft gesteld aan zijn cliënt omdat zijn cliënt in paniek was en wilde weten of zijn dochter die nacht was thuisgekomen. Na het telefoongesprek dat de cliënt vervolgens met zijn dochter heeft gevoerd, was hij gekalmeerd en in staat om met verweerder een gesprek te voeren, aldus verweerder. Naar eigen zeggen is het verweerder eerst na afloop van het bezoek aan zijn cliënt duidelijk geworden dat aan zijn cliënt beperkingen waren opgelegd.

 

5 BEOORDELING

5.1     Ingevolge het bepaalde in artikel 60ab Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat, jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen, indien enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang dit vergt.

5.2     De eerste vraag die thans ter beoordeling aan de raad voorligt is of er sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De raad overweegt als volgt.

5.3     Verweerder heeft erkend dat hij de aan zijn cliënt opgelegde beperkingen heeft genegeerd en in strijd daarmee heeft gehandeld. Verweerder heeft naar voren gebracht dat zijn cliënt in paniek was en wilde weten waar zijn dochter verbleef. De gemoedstoestand van de cliënt, wat daar ook van zij, vormt echter geen rechtvaardiging voor schending van de beperkingen. Naar eigen zeggen heeft verweerder voorafgaand aan het bezoek aan zijn cliënt geen kennis genomen van het bevel tot inverzekeringstelling en het bevel beperkingen, waardoor hij, toen hij zijn telefoon ter beschikking stelde aan zijn cliënt, niet op de hoogte was van de aard van de verdenking en van het feit dat beperkingen waren opgelegd. Die weergave van de feiten komt de raad,  mede gelet op het hierboven onder 2.5 weergegeven transcript van het telefoongesprek, onaannemelijk voor. Immers, in het telefoongesprek heeft verweerders cliënt de aard van de verdenking expliciet benoemd, hebben zowel verweerders cliënt als verweerder zelf gezegd dat verweerders cliënt geen contact met de buitenwereld mocht hebben en heeft verweerder de dochter tot tweemaal toe verzocht om het inkomend telefoonnummer van verweerder te wissen in haar telefoon. Die mededelingen duiden op wetenschap bij verweerder van de aard van de verdenking en het feit dat beperkingen waren opgelegd. Naar het oordeel van de raad kan echter in het midden blijven of verweerder al dan niet op de hoogte was van de aard van de verdenking en het feit dat beperkingen waren opgelegd. Ook als verweerder ervoor heeft gekozen om zijn telefoon ter beschikking te stellen zonder eerst kennis te nemen van het bevel tot inverzekeringstelling en het bevel beperkingen, heeft hij in ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur in ernstige mate geschaad. Verweerder had zich, als ervaren advocaat in strafzaken, moeten realiseren dat hij, door zijn in verzekering gestelde cliënt met verweerders telefoon te laten bellen, mogelijk opgelegde beperkingen zou schenden. Daarbij komt dat aan verweerder reeds eerder een langdurige schorsing is opgelegd wegens onder meer het schenden van beperkingen. Waar het Hof van Discipline in die zaak nog oordeelde dat van oplegging van een schrapping werd afgezien omdat niet kon worden uitgesloten dat het daar ging om een weliswaar onvergeeflijke, maar eenmalige fout, had het op de weg van verweerder gelegen om in het vervolg bij het bezoeken van een onder beperkingen gestelde gedetineerde cliënt de grootst mogelijke behoedzaamheid te betrachten ten aanzien van de naleving van die beperkingen.

5.4     De raad is dan ook met de deken van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken, waaronder de melding van de plv. hoofdofficier van justitie en het door de politie opgestelde proces-verbaal,  en het ter zitting verhandelde voldoende blijkt dat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De deken heeft op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden een dekenbezwaar ingediend, waarover de raad bij beslissing van 18 maart 2024 een tuchtrechtelijk oordeel zal geven. De volgende vraag die thans in de onderhavige zaak ter beoordeling aan de raad voorligt is of er sprake is van een zodanige situatie dat de door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen onevenredig worden benadeeld wanneer verweerder pas na het doorlopen van de reguliere tuchtrechtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het Hof van Discipline) onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld.

5.5     Naar het oordeel van de raad is in deze zaak gebleken van zodanige uitzonderlijke omstandigheden die met zich meebrengen dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is en dat het doorlopen van de reguliere tuchtrechtprocedure niet kan worden afgewacht. Uit de overgelegde stukken, waaronder de melding van de plv. hoofdofficier van justitie en het door de politie opgestelde proces-verbaal, en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de raad in voldoende mate dat verweerder, ondanks een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling en langdurige schorsing wegens het handelen in strijd met aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen, zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan handelen in strijd met aan een gedetineerde cliënt opgelegde beperkingen.  Gezien het recidiverende karakter van verweerders misdragingen, in samenhang bezien met verweerders houding ter zitting, die geen blijk gaf van inzicht in de klachtwaardigheid van zijn handelen, bestaat een reële dreiging van nieuwe misdragingen. Er is naar het oordeel van de raad op grond van het voorgaande sprake van een dusdanig spoedeisend belang dat enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang schorsing met onmiddellijke ingang vergt. De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het verzoek van de deken tot schorsing ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet dient te worden toegewezen. De schorsing ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet duurt voort totdat de beslissing op het dekenbezwaar in kracht van gewijsde is gegaan.

5.6     Tevens zal de raad de door de deken verzochte voorlopige voorzieningen toewijzen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet toe en schorst verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat;

- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de deken of een door de deken aan te wijzen gemachtigde de bevoegdheid heeft zich, zo nodig met behulp van de sterke arm, toegang te verschaffen tot de ruimte(s) waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd, en tot de daarbij behorende voorzieningen, opdat de deken in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen kan nemen, waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn en de dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder kan brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandverleners en alle overige voorzieningen kan treffen die de deken nodig acht met het oog op de behartiging van de belangen van die cliënten;

- draagt verweerder op de deken alle medewerking en gevraagde inlichtingen te verschaffen die de deken nodig heeft voor de uitoefening van zijn dekenale taak, waarbij de noodzaak daartoe uitsluitend wordt bepaald door de deken;

- bepaalt dat indien de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg gehouden is aan de door de deken aan te wijzen gemachtigde kosten te voldoen, zij gerechtigd is deze terug te vorderen van verweerder;

- wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en M.J. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 12 februari 2024.

Griffier                                                                Voorzitter

Verzonden op: 12 februari 2024