Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:18

Zaaknummer

23-566/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Nu klager zijn klacht niet van een onderbouwing heeft voorzien en ter zitting ook niet is verschenen om hierop een nadere toelichting te geven, is de raad van oordeel dat de klacht mede gelet het gevoerde verweer onvoldoende onderbouwd is. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder heeft de raad niet kunnen vaststellen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 22 januari 2024 in de zaak 23-566/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 24 maart 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 21 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2229864/JS/MV van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 december 2023. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager is niet ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder staat in een procedure bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de gedaagden (hierna: D) bij.  2.3    Mr. L staat in deze procedure eisers (hierna: G) bij.  2.4    Klager stelt een adviesrelatie te hebben met G.  2.5    Op 13 december 2022 heeft een zitting plaatsgevonden in voornoemde procedure. Klager was als belangstellende bij deze zitting aanwezig. Tijdens de schorsing van de zitting hebben verweerder en klager op de gang met elkaar gesproken.  2.6    Op 4 januari 2023 heeft klager bij de politie aangifte gedaan van bedreiging. Het proces-verbaal van de aangifte luidt, voor zover relevant, als volgt: “Op dinsdag 13 december 2022 omstreeks 13:30 uur was ik in de rechtbank aan de Parnassiaweg 280 in Amsterdam. Ik was daar in mijn in mijn hoedanigheid als raadsman van [G]. Er was een zaak bezig tegen [D].  [Verweerder] was daar aanwezig als raadsman van [D]. De zitting werd toen een uurtje geschorst en ik liep de zaal uit. Ik hoorde toen dat ik werd aangesproken door deze [verweerder]. Hij vroeg aan mij of ik [klager] was. Dit heb ik bevestigend beantwoord. Ik hoorde vervolgens dat hij tegen mij zei dat hij mijn advocaat er ook bij wilde. Maar ik had geen advocaat want de zaak ging niet over mij, maar over [G]. Ik zag dat dat [mr. L] ook bij ons kwam staan. Zij is de advocaat van [G]. Ik hoorde dat vervolgens dat hij aan mij vroeg of ik [D] had gebeld. Ook dit heb ik bevestigend beantwoord. Vervolgens hoorde ik hem zeggen dat ik geen mail gestuurd had en ik zou niet gereageerd hebben op twee telefoontjes die zij richting mij gepleegd hadden. Je komt automatisch in de voicemail terecht als je niet opneemt, maar daar stond geen bericht van hen in dus ik wist niet waar hij het over had. Toen zei hij tegen mij; “als u dat nog een keer doet dan procedeer ik u helemaal kapot”. Ik zei toen “Pardon”, omdat ik niet wist wat ik hoorde. Ik hoorde toen dat [verweerder] hetzelfde nog een keer herhaalde. Ik heb mij toen omgedraaid en ben ik weg gelopen. Ondertussen was [mr. L] ook al weg gelopen, ik weet niet hoeveel en of zij wat van dit gesprek heeft gehoord. Ik voelde mij erg bedreigd en geïmponeerd door zijn woorden. Ik vond het angstaanjagend. Ik heb er de hele dag nog last van gehad.” 2.7    Op 24 maart 2023 heeft klager de klacht tegen verweerder ingediend bij de deken. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder klachtwaardig te hebben gehandeld door zich op 13 december 2022 in de rechtbank te Amsterdam dreigend jegens klager uit te laten door te zeggen: “Als u dat nog een keer doet, dan procedeer ik u helemaal kapot”

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te worden getoetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels brengen, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, de normen onder woorden, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.2    Klager verwijt verweerder dat hij zich advocaatonwaardig, respectloos en ongepast heeft gedragen door tegen klager te zeggen: “Als u dat nog een keer doet, dan procedeer ik u helemaal kapot.”. Ter toelichting op zijn klacht verwijst klager naar het proces-verbaal van aangifte van 4 januari 2023. Verweerder heeft klager uit het niets bedreigd in de wandelgangen van de rechtbank en mr. L was daar getuige van, aldus klager. 5.3    De raad is van oordeel dat de klacht niet slaagt. Op grond van de inhoud van het klachtdossier en de behandeling ter zitting stelt de raad vast dat klager en verweerder in ieder geval allebei aanwezig waren op de zitting van 13 december 2022. Ook staat vast dat zij elkaar, toen de zitting werd geschorst, op de gang hebben gesproken. Over de wijze van het gespreksverloop en hetgeen hierbij over en weer tegen elkaar zou zijn gezegd, lopen de lezingen uiteen. Tegenover de stelling van klager dat verweerder tijdens dit gesprek de bewuste uitlating jegens klager zou hebben gedaan, heeft verweerder aangevoerd dat hij zich dit niet kan herinneren. Wel weet verweerder dat klager zich in de procedure als “willekeurige” derde had gemengd. Verweerder vond dit, in zijn hoedanigheid als advocaat van gedaagden, ongepast en hij heeft daarom tegen klager gezegd dat hij zich er niet mee moest bemoeien. Verweerder weet in ieder geval zeker dat het doen van de door klager gestelde uitlating niet bij hem past.  5.4    Nu klager zijn klacht niet van een onderbouwing heeft voorzien en ter zitting ook niet is verschenen om hierop een nadere toelichting te geven, is de raad van oordeel dat de klacht mede gelet het gevoerde verweer onvoldoende onderbouwd is. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder heeft de raad niet kunnen vaststellen. Daarom wordt de klacht ongegrond verklaard. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht ongegrond

 

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M.J.E. van den Bergh en I.J. de Laat, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 22 januari 2024