Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:5

Zaaknummer

23-538/DB/OB/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Verweerder heeft in de periode van onderzoek verschillende keren inbreuk gemaakt op de regel die inhoudt dat een advocaat in zijn praktijkuitoefening betalingen slechts giraal aanvaardt (artikel 6.27 lid 1 Voda) en verschillende contante betalingen aanvaard zonder zich ervan te vergewissen of er feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 6.27 lid 2 Voda waren die dat (en daarmee derhalve het afwijken van de hoofdregel als bedoeld in het eerste lid van artikel 6.27 Voda) rechtvaardigden. Verweerder heeft in de periode van onderzoek eenmaal een bedrag in contanten aanvaard van € 5.000, zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken, in een periode van een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante betalingen aanvaard met een gezamenlijke waarde van € 5.000 of meer, zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken en verzuimd om onverwijld na ontvangst van de betreffende betalingen in beide hierboven genoemde situaties contact op te nemen met de deken voor overleg. Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en in het bijzonder niet financieel integer heeft gehandeld. Het verwijt van de deken dat verweerder bewust heeft getracht zich aan het bereik van artikel 6.27 lid 3 Voda te onttrekken, door in de boekhouding een betaling, die feitelijk € 5.000,-- bedroeg, boekhoudkundig met een bedrag van € 0,01 (dan wel € 0,05) te corrigeren, waardoor verweerder formeel gezien geen voorafgaand overleg met de deken hoefde te plegen, met welke gedraging verweerder feitelijk de deken op het verkeerde been heeft getracht te zetten, is ongegrond. Alles afwegend is de raad van oordeel dat de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken passend is bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 8 januari 2024

in de zaak 23-538/DB/OB/D

 

naar aanleiding van het bezwaar van:

 

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

deken

over:

verweerder

gemachtigde : mr. S

 

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 31 juli 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerder.

1.2 Op 31 juli 2023 heeft de raad het dekenbezwaar met kenmerk nr. 48|23|071K van de deken ontvangen.

1.3 De griffier heeft de deken en verweerder opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 20 november 2023.

1.4 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 20 november 2023. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr. V, adjunct-secretaris/bureaudirecteur van het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerder, bijgestaan door mr. S, advocaat, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met bijlagen en van het op 3 november 2023 van verweerders gemachtigde ontvangen verweerschrift met veertien producties.

 

2 FEITEN

2.1     Verweerder is partner van advocatenkantoor X, dat gespecialiseerd is in de behandeling van strafzaken.

2.2     In opdracht van het landelijk dekenberaad heeft de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: Unit FTA) in de periode eind 2021/2022 een thema-onderzoek uitgevoerd bij circa 45 strafrechtkantoren verdeeld over alle arrondissementen. Het onderzoek richtte zich op de naleving van de voor advocaten geldende regelgeving inzake het afwikkelen van het betalingsverkeer door strafrechtadvocaten.

2.3     Het onderzoek op verweerders kantoor heeft plaatsgevonden op 26 november 2021 en zag op de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020. Bij het onderzoek waren aanwezig: mr. S (gemachtigde verweerder), de heer H (werkzaam bij verweerders kantoor als financial controller), drs. B RA (Unit FTA) en G RA (Unit FTA).

2.4     De Unit FTA heeft op 9 december 2021 het concept rapport voorgelegd aan mr. S. Mr. S heeft op 20 december 2021 namens verweerders kantoor op het conceptrapport gereageerd en nadere informatie beschikbaar gesteld. De Unit FTA heeft op 5 januari 2022 het aangevulde concept rapport voorgelegd aan mr. S. Mr. S heeft op 13 januari 2022 namens verweerders kantoor op het aangevulde conceptrapport gereageerd.

2.5     De bevindingen van de Unit FTA zijn vastgelegd in het definitieve rapport d.d. 17 januari 2022. De bevindingen luiden, samengevat en voor zover voor de beoordeling van het dekenbezwaar relevant, als volgt:

                        “(…)

         2.         Kasontvangsten.

         Uit de kasadministratie blijkt het volgende.

Jaar

Ontvangsten per kas

Saldo 31 december

2017

 

€ 22.057

2018

€ 139.907

€   1.175

2019

€ 125.175

€ 12.813

2020

€   42.803

€      449

         Ontvangen kasgelden worden veelal verzameld en enkele keren per jaar gestort op de kantoorrekening van [kantoor verweerder].

         Mr. [S] heeft alvorens op de geselecteerde kastontvangsten in te gaan een algemene schriftelijke toelichting gegeven ten aanzien van contante betalingen: “Tot medio 2020 zijn er contanten geaccepteerd in zaken waarin bijvoorbeeld een spoedeisendheid was om betaling te accepteren. Binnen de beroepsgroep was het gemeengoed dat betalingen tot € 5.000 mochten als er een reden was, zoals een incasso-risico. De regels zijn niet alleen binnen dit kantoor op deze wijze gehanteerd. De ervaring bij andere kantoren is dezelfde. Op enig moment is aan de orde gekomen dat de grens 5.000 was, dus feitelijk 4.999. Derhalve is steeds maximaal 4.999 aangenomen. In 2020 is de integriteit van advocaten waarbij ook contante betalingen werden genoemd breed uitgemeten in de media. In die discussie die binnen de beroepsgroep ontstond, is ook de hoogte van het bedrag dat contant mocht worden ontvangen actueel geworden. Door de berichten van discussie binnen de beroepsgroep is er binnen kantoor aandacht gekomen voor dit punt. Vanaf dat moment is er een strikt beleid gekomen; er wordt nul cash aangenomen. Als er een heel bijzondere reden wordt gezien om toch contanten aan te nemen, dan worden die sowieso met een collega besproken voordat het geld mag worden aangenomen. Vanaf september 2020 zijn er daarom geen contante betalingen meer geweest, met enkele uitzonderingen (beperkte bedragen).”

                        Kasontvangsten > € 5.000

         Er lijken bedragen van € 5.000 of hoger te zijn ontvangen van cliënten binnen een periode van 12 maanden. Aan K&N is een toelichting gevraagd:

datum

omschrijving

Bij

Toelichting K&N

03-01-2019

[a.r] inz [o] 20190288

€ 4.999,00

Client gedetineerd. Geld is namens de client gebracht

13-06-2018

[a.r] inz doss 20180772

€ 600,00

Betreft schikking met OM, die cash voldaan is.

Factuur is omstreeks dezelfde datum ook cash voldaan.

 

Sub Totaal

€ 5.599,00

 

01-05-2019

[A] inz doss 20190542

€ 3.000,00

Zie algemene toelichting hierboven (cursief)

28-06-2019

[A] inz doss 20190542

€ 2.000,00

Zie algemene toelichting hierboven (cursief)

 

Sub Totaal

€ 5.000,00

 

28-03-2018

[D] inz doss 20180237

€ 3.630,00

Betreft 2 verschillende dossiers

24-01-2018

[D] inz n/1800016

€ 1.900,00

Betreft 2 verschillende dossiers

 

Sub Totaal

€ 5.530,00

 

20-08-2018

[El M] inz n/1801124

€ 500,00

Twee verschillende cliënten en dossiers

10-06-2018

[El M] inz 20180762

€ 4.999,99

Twee verschillende cliënten en dossiers

16-09-2019

[R] inz 20190671

€ 4.999,00

Betreft WAJ. Kennelijk is K&N ervan uitgegaan dat dergelijke cash ontvangen 1 keer per kalenderjaar toegestaan waren

03-03-2020

[R] inz doss 20190671

€ 4.999,00

Betreft WAJ [R]

 

Sub Totaal

€ 9.998,00

 

02-08-2019

[R] inz doss 20190993

€ 4.999,00

Betreft AWA. Kennelijk is K&N ervan uitgegaan dat dergelijke cash ontvangen 1 keer per kalenderjaar toegestaan waren

03-04-2020

[R] inz doss 20190993

€ 4.999,00

Betreft AWA [R]

 

Sub Totaal

€ 9.998,00

 

15-09-2018

[Ra] inz doss 20181245

€ 5.000,00

Zie algemene toelichting hierboven (cursief)

 

Sub Totaal

€ 5.000,00

 

30-08-2018

[Re] inz doss 20171645

€ 4.999,99

Betreft J. [Re]

05-03-2019

[Re] inz doss 20181599

€ 4.999,00

Betreft AAM [Re]

15-08-2019

M. [Re] inz doss 20191249

€ 400,00

Betreft P.M. [Re]

       

05-03-2019

[Re] inz doss 20190345 [C]

€ 1.000,00

Betreft [C]

23-12-2019

[C] inz doss 20190345

€ 4.999,00

Betreft [C]

 

Sub Totaal

€ 5.999,00

 

15-09-2018

[W] inz doss 20181153

€ 5.000,00

Zie algemene toelichting hierboven (cursief)

 

Sub Totaal

€ 5.000,00

 

Mr. [S] heeft toegelicht dat in geen van bovenstaande gevallen overleg heeft plaatsgevonden met de deken, terwijl dat conform de Voda in 8 gevallen (vetgedrukte subtotalen) wel had gemoeten.

Ten aanzien van de verantwoorde kasontvangsten ad € 4.999,99 is besproken dat het feitelijk een ontvangst ad € 5.000 betrof waar administratief een afboeking van € 0,01 heeft plaatsgevonden. In de tabel met kasontvangsten < € 5.000 zijn nog eens 8 ontvangsten van € 4.999,99 verantwoord.

Ook bij deze (in totaal) 9 gevallen geldt dat overleg met de deken verplicht is.

Kasontvangsten < € 5.000

We hebben de volgende cash ontvangsten geselecteerd en gevraagd naar de reden van het accepteren van de contante betaling:

datum

Omschrijving

Bij

Toelichting K&N

25-06-2019

[D] inz doss 20190924

€ 4.999,00

 

21-02-2018

E. van [R] inz 20180282

€ 4.999,99

Client was destijds aangehouden en gedetineerd in Spanje, bijstand was in dat verband. Voor de procedure was geen toevoeging mogelijk.

13-11-2018

[G] inz doss 20180107

€ 4.999,95

 

15-02-2019

[Me] inz 20190192

€ 4.999,99

 

30-08-2018

[Mon] inz doss 20160972

€ 4.999,99

Cliënt was ten tijde van de zaak gedetineerd in het buitenland voor een andere kwestie

11-04-2019

[Muj] inz doss 20190442

€ 4.999,00

 

17-08-2018

P. [N] inz doss 20181085

€ 4.999,99

 

10-09-2019

[P] inz doss 20191353

€ 4.999,00

 

23-02-2018

[Poo] inz doss 20180310

€ 4.999,95

Gedetineerd in België. Bijstand betreft die zaak, er was dus geen toevoeging mogelijk

15-02-2019

[Po] inz 20190291

€ 4.999,99

 

20-11-2018

R. [O] inz 20161653 v [O]

€ 4.999,95

Cliënt was gedetineerd in het buitenland. Betreft bijstand tav verdenking in Belgié, dus geen toevoeging mogelijk

17-08-2018

R. van [E] inz doss 20180825

€ 4.999,99

 

03-06-2019

[VE] inz doss 20190788 [L]

€ 4.999,00

 

23-12-2019

Van [ha] inz doss 20191942

€ 4.999,00

 

03-04-2020

Van [H] inz doss 20200472

4.999,00

 

10-04-2018

Van [H] inz 20180422

€ 4.999,99

 

08-10-2018

[O] inz doss 20181362

€ 2.500,00

Dit betreft een procedure van het OM om een vereniging verboden te verklaren en te ontbinden. Een toevoeging is in deze procedure niet mogelijk. Leden van de vereniging riskeren strafrechtelijke vervolging en willen zich daarom niet als zodanig bekend maken. Leden waren daarom niet bereid hun bijdrage giraal over te maken. Het lid dat de vereniging vertegenwoordigde heeft daarom de bijdrage van de anderen contant ontvangen en overhandigd aan de advocaat.

15-01-2019

[O] inz 20181362

€ 2.499,00

   

Sub Totaal

€ 4.999,00

 

21-02-2019

P. de [P] inz 2019289

€ 2.500,00

 

28-08-2020

P. de [P] inz doss 20190289

€ 2.499,95

   

Sub Totaal

€ 4.999,95

 

08-06-2018

[M] inz doss 20180757

€ 3.000,00

 

11-06-2018

[M] inz 20180757

€ 1.999,99

   

Sub Totaal

€ 4.999,99

 

(…)”

2.6     Op 15 september 2018 heeft verweerder een bedrag van € 5.000 in contanten in ontvangst genomen van de heer X.

2.7     In een artikel in het NRC d.d. 31 juli 2022 met de titel “Advocaten namen vaak cash aan tegen eigen tuchtregels” en het onderschrift “Onderzoek: Strafrechtadvocaten hebben veelvuldig cash aangenomen zonder overleg met de deken en overtraden daarmee de tuchtregels” zijn uitlatingen die de toenmalige Amsterdamse deken namens het dekenberaad aan de journalist had gedaan als volgt opgetekend:

         “(…) En, hoewel het overtreden van de regels ook tuchtrechtelijk verwijtbaar is, volgen er geen tuchtrechtelijke sancties voor het merendeel van de advocaten die in het onderzoek in de fout gingen zegt [mr. H]. ‘Dit onderzoek was thematisch en geen opsporingsonderzoek. Juist omdat de regels in zulke brede zin werden overtreden, maar de advocaten ook in brede zin tot inkeer zijn gekomen. Dat merk ik ook in de contacten met advocaten. Daarom hebben we besloten dat we die zaken niet voor de tuchtrechter brengen.’ Wel zullen de dekens in een paar gevallen “nader onderzoek” doen. [Mr. H]: “De uitkomst van dit onderzoek en de aandacht voor het onderwerp kun je als waarschuwing zien. Zoals een agent iemand die geen licht op de fiets heeft ook niet altijd een boete hoeft te geven’. (….)”

2.8     In een artikel in het Advocatenblad van 1 augustus 2022 is melding gemaakt van het onderzoek van de Unit FTA naar de financiële boekhouding van 45 strafrechtkantoren, verdeeld over elf arrondissementen, waarbij zowel werd gekeken naar contante betalingen als het overig betalingsverkeer in de jaren 2018 tot en met 2020. In het artikel is onder meer vermeld:

“(…) Voornaamste conclusie is dat de hoofdregel, die voorschrijft dat contante betaling alleen is toegestaan onder zeer uitzonderlijke omstandigheden, in veel gevallen niet correct werd nageleefd. (…)

Volgens de Amsterdamse deken [mr. H] wordt evenmin tuchtrechtelijke actie ondernomen tegen de strafrechtadvocaten die onderwerp waren van het onderzoek door de FTA. Het ging er niet om overtreders op te sporen, maar om inzicht te krijgen in de praktische gang van zaken, stelt hij. (…)”

2.9       In een persbericht van 1 augustus 2022 van de NOvA over de uitkomsten van het onder 2.8 genoemde onderzoek is onder meer vermeld:

“(…) De hoofdregel dat contante betaling alleen is toegestaan onder zeer uitzonderlijke omstandigheden, is aanvankelijk in veel gevallen niet correct nageleefd. Daarbij speelt een rol dat de strafadvocatuur het begrip ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ te ruim heeft uitgelegd en niet bekend was met de uitspraken van de tuchtrechter over deze uitzondering. (…)

Standpunt dekens en te ondernemen stappen:

(…)

De advocaten die hebben verzuimd overleg te voeren met de deken, zijn of worden daarop aangesproken. In een beperkt aantal gevallen zal nader onderzoek worden gedaan.

(…)”

 

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende:

1.           Verweerder heeft in de periode van onderzoek verschillende keren inbreuk gemaakt op de regel die inhoudt dat een advocaat in zijn praktijkuitoefening betalingen slechts giraal aanvaardt (artikel 6.27 lid 1 Voda);

2.           Verweerder heeft in de periode van onderzoek verschillende contante betalingen aanvaard zonder zich ervan te vergewissen of er feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 6.27 lid 2 Voda waren die dat (en daarmee derhalve het afwijken van de hoofdregel als bedoeld in het eerste lid van artikel 6.27 Voda) rechtvaardigden;

3.           Verweerder heeft in de periode van onderzoek in negentien zaken een bedrag in contanten aanvaard van € 5.000, zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken, zoals is voorgeschreven in artikel 6.27 lid 3 Voda. Voorts heeft verweerder in een periode van een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante betalingen aanvaard met een gezamenlijke waarde van € 5.000 of meer, zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken, als bedoeld in artikel 6.27 lid 3 Voda. Evenmin heeft verweerder onverwijld na ontvangst van de betreffende betalingen in beide hierboven genoemde situaties contact opgenomen met de deken voor overleg;

4.           Verweerder heeft bewust getracht zich aan het bereik van artikel 6.27 lid 3 Voda te onttrekken, door in de boekhouding een betaling, die feitelijk € 5.000 bedroeg, boekhoudkundig met een bedrag van € 0,01 (dan wel € 0,05) te corrigeren, waardoor verweerder formeel gezien geen voorafgaand overleg met de deken hoefde te plegen, met welke gedraging verweerder feitelijk de deken op het verkeerde been heeft getracht te zetten;

5.           Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, in het bijzonder heeft verweerder niet financieel integer gehandeld. Daarnaast heeft verweerder middels de hiervoor beschreven handelwijze getracht de deken te misleiden.

 

4 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1     Het meest verstrekkende verweer van verweerder luidt – samengevat - dat de deken niet in het dekenbezwaar kan worden ontvangen. Verweerder heeft daartoe gesteld dat de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak maken dat geen redelijk handelend deken heeft kunnen komen tot indiening van het onderhavige bezwaar. Door de berichtgeving in de media en het feit dat na het onderzoek van de Unit FTA meer dan een jaar is verstreken, zou bij verweerder de verwachting gewekt zijn dat niet tuchtrechtelijk zou worden opgetreden. Met het indienen van een dekenbezwaar is geen algemeen belang gediend nu het probleem in de gehele beroepsgroep is geconstateerd en inmiddels is opgelost, aldus verweerder. Omdat tuchtrechtelijk ingrijpen jegens andere advocaten, die dezelfde onjuiste uitleg aan artikel 6.27 Voda hadden gegeven en eveneens in strijd daarmee hadden gehandeld, is uitgebleven, kon in redelijkheid geen ambtshalve klacht jegens verweerder worden ingediend, aldus verweerder.

4.2     De raad volgt verweerder niet in zijn verweer. De raad overweegt dat artikel 46f Advocatenwet bepaalt dat, indien de deken buiten het geval van een klacht op de hoogte is gebracht van bezwaren tegen een advocaat, hij deze ter kennis van de raad van discipline kan brengen. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de deken om van geval tot geval op basis van de in iedere individuele zaak aan de orde zijnde feiten en omstandigheden te bepalen of tuchtrechtelijk ingrijpen is geïndiceerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder uit de berichtgeving in de media redelijkerwijs niet het vertrouwen kunnen putten dat aan de uitkomsten van het onderzoek van de Unit FTA binnen zijn kantoor voor hem zonder meer geen tuchtrechtelijke consequenties verbonden zouden zijn. De Amsterdamse deken heeft onder meer gezegd dat “voor het merendeel” van de advocaten die blijkens het onderzoek de fout in zijn gegaan, geen tuchtrechtelijke maatregelen zouden volgen, en dat de dekens “in een paar gevallen” wel nader onderzoek zouden doen, terwijl in het persbericht d.d. 1 augustus 2022 was vermeld: “De advocaten die hebben verzuimd overleg te voeren met de deken, zijn of worden daarop aangesproken”.  

4.3     De (algemene) berichtgeving in de media heeft naar het oordeel van de raad niets afgedaan aan de bevoegdheid van de deken om een specifieke zaak, die aan zijn toezicht was onderworpen en waarin naar zijn oordeel tuchtrechtelijk ingrijpen was geïndiceerd, ter beoordeling voor te leggen aan de tuchtrechter. De deken heeft gemotiveerd toegelicht dat de feiten en omstandigheden, met name op het punt van de omvang en aantallen in ontvangst genomen contante betalingen, in verweerders zaak naar het oordeel van de deken noopten tot tuchtrechtelijk ingrijpen. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de deken in het dekenbezwaar kan worden ontvangen.

Beoordeling

4.4     Toetsingskader

Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

4.5     De raad overweegt voorts dat de advocaat in het belang van een goede rechtsbedeling zorgdraagt voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daarbij laat de advocaat zich leiden door de vijf kernwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet: onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Integriteit is noodzakelijk om het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen en is inherent aan de uitoefening van een beroep waaraan in het kader van het algemeen belang rechten en verplichtingen zijn verbonden. Integer wil zeggen dat de advocaat boven de zaak staat, hij belangenverstrengeling tegen gaat en zich kan verantwoorden voor zijn keuzes, gegeven zijn rol binnen de rechtsorde.

4.6     De deken verwijt verweerder dat hij in de door de Unit FTA onderzochte periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 heeft gehandeld in strijd met de uit artikel 6.27 Voda voortvloeiende verplichtingen. Op grond van artikel 6.27 Voda is het uitgangspunt bij het betalingsverkeer van de advocaat dat geldbewegingen giraal plaatsvinden. Contant betalingsverkeer dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat advocaten betrokken raken bij criminele handelingen. Het tweede lid creëert een uitzondering op het genoemde uitgangspunt, namelijk dat de advocaat in het kader van zijn praktijkuitoefening contante betalingen mag verrichten of aanvaarden indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Een volledige beperking van het contante betalingsverkeer is onwenselijk en onmogelijk. In het kader van de praktijkuitoefening moet de advocaat in bepaalde gevallen contante bedragen kunnen ontvangen. Wel moeten er feiten of omstandigheden zijn die de contante bedragen rechtvaardigen, ook wanneer deze minder bedragen dan € 5.000,–. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de eigen bijdrage in het kader van een toevoeging, de betaling van griffierecht of aan het geval dat de cliënt bijvoorbeeld geen bankrekening kan krijgen of dat de bank de rekening van de cliënt heeft geblokkeerd.

4.7     Het derde lid van artikel 6.27 Voda verplicht de advocaat om te overleggen met de deken bij het verrichten of aanvaarden van contante betalingen van bedragen van € 5.000 of meer in een zaak of in een periode van ten hoogste een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt. De advocaat dient zich ervan bewust te zijn, dat vele kleine betalingen een grote betaling maken, zodat het grensbedrag van € 5.000 geldt voor al het betalingsverkeer in een zaak tezamen of ten behoeve van een cliënt in een periode van ten hoogste een jaar. Het overleg met de deken dient plaats te vinden voordat de contante betaling wordt verricht of aanvaard, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. In dat geval dient het overleg zo snel mogelijk na de betaling plaats te vinden. Het overleg met de deken is bedoeld om de advocaat bewust te maken van de risico’s van het verrichten of aanvaarden contante betalingen in het kader van de voorkoming van betrokkenheid bij criminele handelingen. Het overleg creëert de mogelijkheid voor de advocaat nogmaals te onderzoeken welke feiten en omstandigheden er zijn die een contante betaling rechtvaardigen en dit te toetsen bij de deken.

4.8     Beoordeling

          Onderdelen 1 en 2 van het dekenbezwaar

          Verweerder heeft erkend dat hij in de periode van onderzoek contante betalingen heeft aanvaard zonder zich ervan te vergewissen of sprake was van feiten en omstandigheden die dit rechtvaardigden als bedoeld in artikel 6.27 lid 2 Voda. Verweerder heeft verklaard dat zijn handelwijze is voortgekomen uit de onjuiste interpretatie van artikel 6.27 Voda. Verweerder is naar eigen zeggen afgegaan op wat er “rond zoemde” in de strafrechtpraktijk en heeft de geldende regelgeving er niet op na geslagen. Verweerder heeft tot slot naar voren gebracht dat veel collega-advocaten artikel 6.27 Voda verkeerd hebben uitgelegd.

4.9     De raad overweegt als volgt. Artikel 4.1 lid 1 Voda bepaalt dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep vakbekwaam is, waaronder wordt begrepen dat de advocaat de professionele kennis en kunde bezit die nodig is voor het uitoefenen van de praktijk. Een goede en efficiënte rechtsbedeling vergt een hoge mate van vakbekwaamheid van advocaten. Onder vakbekwaamheid wordt verstaan de professionele kennis en kunde die nodig is voor de uitoefening van de praktijk. Dat houdt in dat de advocaat gedegen kennis heeft van het materiële en formele recht op de rechtsgebieden waarop hij de praktijk uitoefent. Tevens bezit de advocaat de kunde, dat wil zeggen de vaardigheden, die hij nodig heeft om de praktijk naar behoren uit te oefenen. Op de advocaat rust dan ook een zware verantwoordelijkheid om zijn kennis van de voor zijn praktijkvoering geldende wet- en regelgeving op peil te houden. De raad voegt hieraan toe dat, zeker van een advocaat die op grote schaal contante betalingen van substantiële omvang in ontvangst neemt, zoals verweerder dat heeft gedaan, mag worden verwacht dat deze zich verdiept in de ter zake geldende regelgeving en zich ervan vergewist en erop toeziet dat in zijn advocatenpraktijk de geldende regelgeving correct wordt toegepast en nageleefd. De raad is dan ook van oordeel dat de onjuiste interpretatie van artikel 6.27 Voda voor rekening van verweerder komt. Dat collega-advocaten artikel 6.27 Voda eveneens verkeerd hebben uitgelegd en/of hebben toegepast maakt dit niet anders.

4.10   Verweerders gemachtigde heeft ter zitting van de raad namens verweerder verklaard dat het incasso-risico in combinatie met spoedeisendheid voor verweerders kantoor reden is geweest om contante betalingen te aanvaarden. Een mogelijk incasso-risico en/of spoedeisendheid kunnen echter niet worden gekwalificeerd als feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 6.27 lid 2 Voda. Omdat vast staat dat verweerder contante betalingen heeft aanvaard zonder zich ervan te vergewissen of sprake was van feiten en omstandigheden die dit rechtvaardigden, als bedoeld in artikel 6.27 lid 2 Voda, zijn het eerste en tweede onderdeel van het dekenbezwaar gegrond.

4.11   Onderdeel 3 van het dekenbezwaar

          De deken verwijt verweerder voorts dat hij in de periode van onderzoek in negentien zaken een bedrag in contanten heeft aanvaard van € 5.000, zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken, zoals is voorgeschreven in artikel 6.27 lid 3 Voda. Verweerder heeft dit onderdeel van het dekenbezwaar deels weersproken. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat in het rapport van de Unit FTA ten onrechte is opgenomen dat de zeventien geadministreerde betalingen ten bedrage van € 4.999,99 en een geadministreerde betaling ten bedrage van € 4.999,95 steeds feitelijk betalingen ten bedrage van € 5.000 betroffen waarop vervolgens administratief een afboeking van € 0,01 dan wel € 0,05 heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat deze weergave in het rapport van de Unit FTA niet klopt, omdat voor deze betalingen gold dat bij het in ontvangst nemen van de bedragen van € 5.000 steeds een (willekeurig) muntstuk aan de betreffende cliënt werd teruggegeven, zodat feitelijk in deze gevallen geen € 5.000, maar een lager bedrag, is betaald. Omdat de feitelijke grondslag voor het verwijt van de deken, dat verweerder in de periode van onderzoek in negentien zaken een bedrag in contanten heeft aanvaard van € 5.000, ontbreekt, is dit onderdeel van het dekenbezwaar in zoverre ongegrond. De raad stelt vast dat verweerder in de periode van onderzoek, namelijk op 15 september 2018, eenmaal een bedrag in contanten heeft aanvaard van € 5.000 zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken, zoals is voorgeschreven in artikel 6.27 lid 3 Voda. In zoverre is dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond.

4.12   De deken verwijt verweerder verder dat hij in een periode van een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante betalingen heeft aanvaard met een gezamenlijke waarde van € 5.000 of meer, zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken, als bedoeld in artikel 6.27 lid 3 Voda. Verweerder heeft erkend dat hij van cliënt M. inderdaad binnen een tijdsbestek van een jaar drie contante betalingen met de som van € 5.319,99 in ontvangst heeft genomen. Ook hier heeft verweerder verklaard de regels niet helder voor ogen te hebben gehad. Omdat vast staat dat verweerder zonder voorafgaand overleg met de deken in een periode van een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante betalingen heeft aanvaard met een gezamenlijke waarde van meer dan € 5.000 is dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond.

4.13   Tevens staat vast dat verweerder heeft verzuimd om onverwijld na ontvangst van de betreffende betalingen in beide hierboven genoemde situaties contact te nemen met de deken voor overleg. Ook dit onderdeel van het dekenbezwaar is gegrond.

4.14   Onderdeel 4 van het dekenbezwaar

          De deken verwijt verweerder dat hij bewust heeft getracht zich aan het bereik van artikel 6.27 lid 3 Voda te onttrekken en de deken op het verkeerde been heeft willen zetten, door in de boekhouding een betaling, die feitelijk € 5.000 bedroeg, boekhoudkundig met een bedrag van € 0,01 (dan wel € 0,05) te corrigeren. Verweerder heeft dit onderdeel van het dekenbezwaar weersproken. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat in het rapport van de Unit FTA ten onrechte is opgenomen dat feitelijk betalingen ten bedrage van € 5.000 in ontvangst zijn genomen waarop vervolgens administratief een afboeking van € 0,01 dan wel € 0,05 heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat deze weergave in het rapport van de Unit FTA niet klopt, omdat bij het in ontvangst nemen van de bedragen van € 5.000 steeds een muntstuk aan de betreffende cliënt werd teruggegeven, zodat feitelijk in deze gevallen geen € 5.000, maar een lager bedrag, is betaald. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat bij het in ontvangst nemen van een bedrag van € 5.000 steeds uit het op kantoor aanwezige muntenbakje een willekeurig muntstuk werd teruggeven aan de cliënt en dat, omdat voor de boekhouder niet duidelijk was welk muntstuk was overhandigd, steeds in het voordeel van de cliënt een betaling van een  bedrag van € 4.999,99 of € 4.999,95 werd geadministreerd.

4.15   Uit het voorgaande concludeert de raad dat de feitelijke grondslag voor het verwijt van de deken, dat feitelijke betalingen van € 5.000 als betalingen van € 4.999,99 of € 4.999,95 in de boekhouding werden geadministreerd, ontbreekt. Dat verweerder middels boekhoudkundige correcties heeft getracht zich aan het bereik van artikel 6.27 lid 3 Voda te onttrekken en de deken op het verkeerde been heeft willen zetten,  is niet gebleken. Onderdeel 4 van het dekenbezwaar is dan ook ongegrond.

4.16   Onderdeel 5 van het dekenbezwaar  

          De deken verwijt verweerder dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, dat hij niet financieel integer heeft gehandeld en daarnaast heeft getracht de deken te misleiden. Verweerder heeft weersproken dat hij heeft getracht de deken te misleiden. Verweerder heeft eveneens weersproken dat hij niet integer heeft gehandeld. Integriteit is een containerbegrip en het maken van fouten staat niet gelijk aan niet integer handelen, aldus verweerder.

4.17   De raad overweegt als volgt. Met het onder de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen heeft verweerder zich naar het oordeel van de raad schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en bovendien gehandeld in strijd met de in artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet vastgelegde kernwaarde (financiële) integriteit. Integriteit van advocaten is van belang voor het goed functioneren van de advocatuur als beroepsgroep en voor het vertrouwen dat de samenleving in de advocatuur heeft. Omdat de integriteit van advocaten inhoudt dat advocaten financieel integer handelen en  de financiële administratie op orde hebben, is het van groot belang voor het vertrouwen van de samenleving in de advocatuur dat uit de Voda voortvloeiende regels nauwgezet worden nageleefd. Verweerder heeft dat met het onder de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet gedaan. De raad voegt daaraan toe dat het in overweging 4.14 vastgestelde handelen van verweerder weliswaar niet tot gegrondverklaring van onderdeel 4 van het dekenbezwaar kan leiden, maar dat dit handelen naar het oordeel van de raad wel onzorgvuldig is. De raad is van oordeel dat het terugbetalen met willekeurige muntstukken en het vervolgens in de financiële administratie opnemen van een willekeurig bedrag (namelijk ofwel € 4.999,99 ofwel € 4.999,95) leidt tot kasverschillen (hoe klein ook)  en in strijd is met zorgvuldigheid die een advocaat bij het voeren van de financiële administratie dient te betrachten. In zoverre is onderdeel 5 van het dekenbezwaar gegrond. Dat verweerder heeft getracht de deken te misleiden is naar het oordeel van de raad niet gebleken. In zoverre is onderdeel 5 ongegrond.

 

5 MAATREGEL

5.1     Verweerder heeft erkend in strijd met artikel 6.27 Voda te hebben gehandeld. Verweerder heeft verklaard dat hij, net zoals vele collega’s uit de beroepsgroep, de regelgeving omtrent het in ontvangst nemen van contante betaling te liberaal heeft uitgelegd. De media-aandacht heeft geleid tot bewustwording bij verweerders kantoor met als gevolg dat met ingang van september 2020 geen contante betalingen meer werden aangenomen, aldus verweerder.

5.2     De raad overweegt als volgt. Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, heeft verweerder met zijn handelen door schending van genoemde regelgeving niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en bovendien financieel niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet. Verweerder heeft met zijn handelen, dat gedurende meerdere jaren heeft voortgeduurd en in meerdere dossiers heeft plaatsgevonden, het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

5.3     De raad acht de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten. Omdat verweerder onweersproken heeft gesteld sinds september 2020 geen contante betalingen meer te hebben aangenomen zal de raad deze schorsing volledig in de voorwaardelijke vorm opleggen.

5.4     Voor wat betreft de duur van de op te leggen schorsing overweegt de raad als volgt. Verweerder werd weliswaar reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld in 2016, maar die klachtzaak zag op een andersoortig tuchtrechtelijk verwijt.  Alles afwegend is de raad van oordeel dat de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken passend is bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten.

 

6 KOSTENVEROORDELING

6.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

6.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-      verklaart de onderdelen 1 en 2 van het dekenbezwaar gegrond;

-      verklaart onderdeel 3 van het dekenbezwaar gegrond voor zover het dekenbezwaar ziet op de verwijten dat:

                        - verweerder in de periode van onderzoek eenmaal een bedrag in contanten aanvaard van € 5.000, zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken;

                        - verweerder in een periode van een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante betalingen heeft aanvaard met een gezamenlijke waarde van € 5.000 of meer, zonder dat verweerder daaraan voorafgaand overleg heeft gepleegd met de deken;

                        - verweerder heeft verzuimd om onverwijld na ontvangst van de betreffende betalingen in beide hierboven genoemde situaties contact op te nemen met de deken voor overleg;

       en verklaart onderdeel 3 van het dekenbezwaar voor het overige ongegrond;

-      verklaart onderdeel 4 van het dekenbezwaar ongegrond;

-      verklaart onderdeel 5 van het dekenbezwaar gegrond, voor zover het dekenbezwaar ziet op het verwijt dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en in het bijzonder niet financieel integer heeft gehandeld, en voor het overige ongegrond;

-      legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 4 weken op;

-      bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-      stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-      stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-      veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2;

-      bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.

 

Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.

 

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

 

 

Verzonden op: 8 januari 2024