Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:369

Zaaknummer

23-316/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de ex-partner van klaagster bij te staan, waardoor verweerder gelet op de omstandigheden van dit geval, waaronder vooral de dubbelrol van zijn echtgenote (vriendin van de ex-schoonmoeder van klaagster en juridisch medewerker op het kantoor van verweerder), onvoldoende onafhankelijk kan optreden ten opzichte van klaagster en de familiekwestie tussen zijn cliënt en klaagster. Met zijn handelen heeft verweerder de kernwaarde onafhankelijkheid geschonden. Klacht op dit punt gegrond. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 december 2023 in de zaak 23-316/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 7 november 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 5 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2139127/FB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 oktober 2023. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster heeft een geschil met haar partner over de beëindiging van hun samenleving. Verweerder staat de partner van klaagster hierin bij. Klaagster wordt bijgestaan door een eigen advocaat, aanvankelijk door mr. De K. en later door mr. B. 2.3 Op 3 februari 2021 heeft de echtgenote van verweerder klaagster via een Whatsappbericht haar hulp aangeboden ten aanzien van de situatie tussen klaagster en haar ex-partner. Daarbij heeft zij klaagster beloofd ‘neutraal en vertrouwelijk met je om te gaan.’ De echtgenote van verweerder is een vriendin van de ex-schoonmoeder van klaagster. Ook is de echtgenote van verweerder werkzaam als juridisch medewerker op het kantoor van verweerder. 2.4 Bij brief van 11 oktober 2021 heeft de echtgenote van verweerder in haar functie als juridisch adviseur van het kantoor van verweerder mr. De K. aangeschreven over de afwikkeling van de scheiding. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

‘(…) Sinds begin 2021 leven partijen gescheiden omdat een voortzetting van hun samenleving niet meer mogelijk was nu partijen te ver uit elkaar gegroeid waren. Vanaf de mondelinge aanzegging van de verbreking van de relatie door cliënt is uw cliënte niet in staat gebleken om constructief overleg te voeren over de ontvlechting van hun gezamenlijke (financiële) huishouding én belangrijker nog de te maken afspraken over de zorg van de kinderen. Diverse hulpverleners als mediators en therapeuten zijn door partijen, steeds op voordracht van uw cliënte, aangezocht. Niets heeft geleid tot enig zinvol overleg. Telkens weer traineerde uw cliënte de gesprekken. Woede-aanvallen, schreeuwen en dwingen was de stijl waarop uw cliënte steeds probeerde haar zin door te drijven. Dit betekent dat er de afgelopen periode zonder behoorlijk overleg een – niet overeengekomen – verdeling in zorgtijd is ontstaan en er ten aanzien van de financiën niet veel is aangepast.

Feitelijk zijn partijen na maanden van soebatten nog niets opgeschoten. Voorts is mijn cliënt al maanden door uw cliënte de toegang tot zijn eigen woning ontzegd en heeft hij elders zijn toevlucht moeten zoeken. Daarbij hield uw cliënte ook voortdurend een behoorlijk overleg tegen.(…)’

2.5 Op 14 oktober 2021 heeft mr. De K. telefonisch met verweerder besproken dat klaagster bezwaren heeft tegen de behandeling van de zaak door zijn kantoor vanwege zijn persoonlijke banden met zijn juridisch adviseur en met partijen. 2.6 Op 19 oktober 2021 heeft verweerder mr. De K. gemaild dat hij als advocaat verantwoordelijk is voor het handelen van zijn juridisch medewerker, die de zaak behandelt, en dat hij zich vrij acht voor de partner van klaagster op te treden. 2.7 Op 28 oktober 2021 heeft mr. De K. verweerder nogmaals gevraagd om zijn cliënt naar een andere advocaat te verwijzen. Daarop heeft verweerder mr. De K. bericht dat hij zijn cliënt als advocaat zal blijven bijstaan. 2.8 Na een geëindigd bemiddelingstraject heeft verweerder mr. De K. op 3 augustus 2022 bericht dat hij zijn opdracht weer oppakt. Daarop is geen reactie gekomen. 2.9 Op 1 september 2022 heeft verweerder klaagster bericht over de verdere afwikkeling van de scheiding, in het bijzonder over de verdeling van de woning. In hetzelfde bericht heeft verweerder een kort geding aangekondigd. 2.10 Op 8 september 2022 heeft een opvolgend advocaat zich namens klaagster bij verweerder gemeld en een viergesprek voorgesteld. Daarop heeft verweerder mr. B. laten weten dat zijn cliënt zich alle rechten voorbehoudt om het kort geding te starten en dat een regeling mogelijk is. 2.11 Op 9 november 2022 is het kort geding over de verkoop dan wel toedeling van de gezamenlijke woning mondeling behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat klaagster de woning onder bepaalde voorwaarden kan overnemen. Deze afspraken zijn opgenomen in een vonnis van 16 november 2022. 2.12 Op 8 december 2022 heeft verweerder mr. B. gemaild over de verhuisregeling van de hypothecaire geldlening. In zijn e-mail heeft verweerder vermeld dat zijn cliënt bereid is klaagster, onder bepaalde voorwaarden, het voordeel te gunnen van de overname van de gehele hypothecaire lening in haar financiering op basis van de verhuisregeling. Een van deze voorwaarden is dat klaagster de door haar ingediende tuchtklacht over verweerder moet intrekken. 2.13 Op 14 december 2022 heeft verweerder mr. B. bericht dat zijn cliënt de voorwaarde over de intrekking van de tuchtklacht intrekt.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende: a) verweerder heeft onvoldoende professionele distantie in acht genomen vanwege zijn nauwe betrokkenheid bij zijn cliënt en klaagster, waardoor hij in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde onafhankelijkheid en gedragsregel 2 lid 1. b) verweerder heeft zijn persoonlijke belangen een rol laten spelen bij de behandeling van de zaak over de beëindiging van de samenleving tussen zijn cliënt en klaagster. 3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft verweer tegen de klacht gevoerd. Primair heeft verweerder een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klaagster. Volgens verweerder kan klaagster niet klagen over een eventuele inbreuk op de eis van onafhankelijkheid, omdat die eis aan een advocaat wordt gesteld in het belang van de cliënt en dus niet (mede) in het belang van de wederpartij. Subsidiair betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder – samengevat – aan dat hij onafhankelijk is ten opzichte van zijn cliënt en ook tegenover de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt. Volgens verweerder benadert hij de zaak tussen zijn cliënt en klaagster met voldoende afstand en is hij daarbij onbevangen en onbevooroordeeld. Dat er via zijn echtgenote een goede band is met zijn cliënt en diens familie zegt volgens verweerder niets. Volgens verweerder hebben de ontmoetingen tussen hem, klaagster en haar ex-partner niet geleid tot een vriendschappelijke relatie en is er dus geen sprake van een situatie waarin zijn onafhankelijkheid in gevaar zou kunnen komen. Uit diverse uitspraken blijkt volgens verweerder dat de omstandigheid dat een advocaat en een cliënt uit andere hoofde bekenden van elkaar zijn geen reden is om te veronderstellen dat de onafhankelijkheid van de advocaat in het geding is. Tot slot voert verweerder aan dat hij het voorstel van 8 december 2022 heeft gedaan in het belang van zijn cliënt. Verweerder wijst erop dat hij zijn excuses heeft aangeboden en dat hij de voorwaarde van intrekking van de klacht heeft ingetrokken. 4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Het toetsingskader

5.1 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.2 De raad stelt vast dat de klacht in beide onderdelen gaat over verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat deze advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.3 In familiekwesties geldt bovendien dat de advocaat in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden, zeker als de belangen van kinderen meespelen. Dan mag van een advocaat een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht.

Klachtonderdeel a) is ontvankelijk

5.4 Voordat de raad toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel a), moet de raad, gelet op het door verweerder gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid en ook ambtshalve, eerst vaststellen of klaagster kan klagen over een mogelijke schending van het vereiste van onafhankelijkheid van de advocaat. De raad is van oordeel dat klaagster als wederpartij van de cliënt van verweerder kan klagen over de onafhankelijkheid van verweerder als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder a Advocatenwet en gedragsregel 2 lid 1. De onafhankelijkheid van de advocaat behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en is in de gedragsregels vastgelegd in het hoofdstuk over de maatschappelijke rol van de advocaat. Bovendien blijkt uit de toelichting op gedragsregel 2 lid 1 dat de advocaat er niet alleen ten opzichte van zijn cliënt, maar ook ten opzichte van de wederpartij voor moet waken dat zijn onafhankelijkheid in gevaar komt. Klachtonderdeel a) is dan ook ontvankelijk. De raad zal klachtonderdeel a) hierna inhoudelijk beoordelen.  Klachtonderdeel a) is gegrond

5.5 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat hij onvoldoende professionele distantie heeft genomen vanwege zijn nauwe betrokkenheid bij haar en zijn cliënt. Hierdoor handelt verweerder volgens klaagster in strijd met de kernwaarde onafhankelijkheid en gedragsregel 2 lid 1. In gedragsregel 2 lid 1 is bepaald dat de advocaat vermijdt dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen. In de toelichting op deze gedragsregel is vermeld dat de omstandigheden van het geval steeds doorslaggevend zijn. 5.6 De raad is op grond van de combinatie van de omstandigheden die uit de overgelegde stukken en de verklaring van verweerder blijken van oordeel dat verweerder zijn onafhankelijkheid in gevaar heeft laten komen door de ex-partner van klaagster bij te staan. De rol van de echtgenote van verweerder (hierna ook: de echtgenote) is hierbij de doorslaggevende factor. Verweerder heeft ter zitting immers erkend dat zijn echtgenote een vriendin is van de ex-schoonmoeder van klaagster en dat zijn echtgenote via die ex-schoonmoeder had gehoord over het einde van de relatie tussen klaagster en de cliënt van verweerder. In dat kader kan ook het Whatsappbericht worden geplaatst dat de echtgenote van verweerder op 3 februari 2021 aan klaagster heeft gestuurd waarin zij haar hulp aanbiedt. De raad acht het niet uitgesloten dat de echtgenote via de ex-schoonmoeder ook andere informatie krijgt over klaagster die de positie van klaagster in de procedures over de afwikkeling van haar relatie met de cliënt van verweerder kan benadelen. Dit is van belang omdat verweerder ook heeft verklaard dat zijn echtgenote werkzaam is op zijn kantoor en zijn rechterhand is bij de behandeling van zijn dossiers. Het is ook de echtgenote van verweerder die in het dossier van de ex-partner van klaagster de brief van 11 oktober 2021, met instemming van verweerder, aan klaagster heeft opgesteld en ondertekend en zich, in tegenspraak met haar eerdere aanbod om klaagster te helpen, op dat moment tegen klaagster richtte. Hiermee vereenzelvigt verweerder zich met het handelen van zijn echtgenote. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat het beter was geweest als hij deze brief zelf had ondertekend. 5.7 Verder betrekt de raad bij zijn oordeel ook de omstandigheden dat de advocaat van klaagster verweerder diverse keren heeft gevraagd om zich terug te trekken als advocaat van zijn cliënt vanwege zijn persoonlijke banden met zijn juridisch adviseur/echtgenote en met partijen en dat verweerder daar zelf geen aanleiding voor zag. Verder acht de raad het van belang dat verweerder geen overleg met de deken heeft gevoerd over de vraag of zijn onafhankelijkheid in het geding kwam door zijn bijstand aan de ex-partner van klaagster. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij ook niet heeft overwogen om contact met de deken op te nemen. De raad is van oordeel dat dit vanwege de signalen die verweerder van de zijde van klaagster ontving voor de hand lag. 5.8 Tot slot acht de raad van belang dat verweerder via zijn echtgenote ook buiten zijn advocatenpraktijk om bekend was met klaagster en haar ex-partner. Zo bevindt zich bij de overgelegde stukken e-mailcorrespondentie tussen klaagster en de echtgenote van verweerder uit 2013 over overeenkomsten die verweerder en zijn echtgenote voor klaagster hebben bekeken en een aantal uitnodigingen van de ex-schoonmoeder van klaagster aan onder meer klaagster, verweerder en zijn echtgenote voor (verjaardags)borrels in 2014, 2015 en 2016. Ook heeft verweerder erkend dat zijn cliënt, de ex-partner van klaagster, werkzaamheden heeft verricht voor het voormalige bedrijf van de echtgenote van verweerder. 5.9 Uit de bovenstaande omstandigheden komt het beeld naar voren dat de onafhankelijkheid van verweerder vanwege de dubbelrol van zijn echtgenote (vriendin van de ex-schoonmoeder van klaagster én juridisch adviseur op het kantoor van verweerder) in het geding is, niet alleen ten opzichte van klaagster maar ook ten opzichte van de afwikkeling van de scheiding tussen klaagster en de cliënt van verweerder. Juist in een familiekwestie als die tussen klaagster en haar ex-partner waar ook minderjarige kinderen bij betrokken zijn en waarin verweerder als familierechtadvocaat wordt geacht de-escalerend op te treden, had verweerder de ex-partner van klaagster niet als cliënt moeten aannemen. De door verweerder aangehaalde uitspraken waarin wordt geklaagd over een gebrek aan onafhankelijkheid tussen de advocaat en zijn cliënt, zijn hier niet een-op-een van toepassing. Het gaat klaagster er immers om, zo begrijpt de raad, dat verweerder niet onafhankelijk is ten opzichte van haar en de familiekwestie tussen haar en de cliënt van verweerder. De raad geeft verweerder in overweging om zich, gelet op de dubbelrol van zijn echtgenote, te beraden over zijn rol als advocaat van de ex-partner van klaagster.  Klachtonderdeel b) is ongegrond

5.10 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij zijn persoonlijke belangen een rol heeft laten spelen bij de behandeling van de zaak. 5.11 De raad stelt voorop dat een voorstel zoals verweerder dat namens zijn cliënt heeft gedaan waarin het belang van klaagster en de cliënt van verweerder (overeenstemming bereiken over de overname van de hypothecaire lening) wordt gekoppeld aan het belang van verweerder zelf (intrekking van een tuchtklacht) met terughoudendheid dient te worden toegepast. Een zodanige koppeling brengt immers het gevaar met zich dat verweerder een eigen belang bij de al of niet acceptatie van het voorstel gaat krijgen en dat behoort nu juist, zeker in een familiekwestie als deze waarbij de verhoudingen tussen partijen niet optimaal zijn, voorkomen te worden. In dit geval heeft verweerder de namens zijn cliënt gestelde voorwaarde over de intrekking van de tuchtklacht uiteindelijk ingetrokken, waardoor het belang van verweerder niet langer is verweven met dat van partijen. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de ex-partner van klaagster bij te staan, waardoor verweerder gelet op de omstandigheden van dit geval, waaronder vooral de dubbelrol van zijn echtgenote, onvoldoende onafhankelijk kan optreden ten opzichte van klaagster en de familiekwestie tussen zijn cliënt en klaagster. Met zijn handelen heeft verweerder de kernwaarde onafhankelijkheid geschonden. De raad ziet daarom aanleiding om aan verweerder de maatregel van een berisping op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van een berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, N.C. Milani, A.W. Siebenga en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.

Griffier                                                                                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 11 december 2023