Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-11-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:329

Zaaknummer

23-383/AL/OV

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij wegens belangenverstrengeling als bedoeld in gedragsregel 15 lid 1 b. Verweerder heeft klager (een besloten vennootschap) in de afgelopen jaren bijgestaan in diverse zaken. Ook de kantoorgenoten van klaagster hebben klaagster in verschillende zaken bijgestaan. In 2018 is tussen klaagster en een van de aandeelhouders van klaagster een managementovereenkomst gesloten. Die aandeelhouder is ook bestuurder van klaagster. De managementovereenkomst is opgemaakt door het kantoor van verweerder in opdracht van klaagster. In 2022 ontstaat een geschil tussen de aandeelhouder en klaagster over de aanpak van de financiële problemen van klaagster. In dat geschil wendt de aandeelhouder zich tot verweerder. De aandeelhouder wordt door de aandeelhoudersvergadering van klaagster als bestuurder ontslagen. Dan ontstaat een geschil tussen klaagster en de aandeelhouder/voormalig bestuurder over de betaling van de in de management overeengekomen managementfee. In dat geschil staat verweerder de aandeelhouder/voormalig bestuurder bij en wordt klaagster gedagvaard. In die gerechtelijke procedure gaat het niet alleen over nakoming van de afspraken in de managementovereenkomst, maar ook over de rechtsgeldigheid van de managementovereenkomst zelf. De raad is daarom van oordeel dat sprake is van schending van gedragsregel 15 lid 1 b. Verweerder stond klaagster en de aandeelhouder/bestuurder bij ten tijde van de totstandkoming van de managementovereenkomst, terwijl hij nu enkel de aandeelhouder/voormalig bestuurder bijstaat in een procedure tegen klaagster over onder meer de rechtsgeldige totstandkoming van diezelfde managementovereenkomst. Daarmee is aan de voorwaarde van lid 3 onder a van de gedragsregel niet voldaan (niet dezelfde zaak), zodat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbare schending van lid 1 sub b van de gedragsregel. Maatregel: waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden6 van 6 november 2023 in de zaak 23-383/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klaagster gemachtigde: mr. [D G.] oververweerder gemachtigde: mr. [S.]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 10 februari 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 6 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2206933 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 oktober 2023. Daarbij waren namens klaagster [L.] (algemeen directeur) en mr. [F.] aanwezig, bijgestaan door gemachtigde mr. [D G.] en diens kantoorgenote mr. [M.]. Verweerder is verschenen zonder gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, onder meer uit van de volgende feiten. 2.1 WRE Investments (WRE) is bestuurder en voor 30% aandeelhouder van klaagster. De heer R. is bestuurder en aandeelhouder (ubo) van WRE. Verweerder staat WRE en de heer R. al langere tijd bij. Vanaf 2018 is verweerder ook klaagster gaan bijstaan. Doorlopend van 2018 tot in 2022 hebben verweerder en meerdere van zijn kantoorgenoten  werkzaamheden in diverse zaken gedeclareerd aan klaagster. 2.2 Tussen WRE en klaagster is op 21 december 2018 een managementovereenkomst gesloten. Die managementovereenkomst is opgemaakt door het kantoor van verweerder in opdracht van klaagster. De werkzaamheden met betrekking tot het opmaken van de managementovereenkomst zijn door (het kantoor van) verweerder aan klaagster gedeclareerd. 2.3 In 2021 komt klaagster in financiële nood te verkeren. Tussen WRE en [V] AG (70% aandeelhouder van klaagster) ontstaat een geschil over de wijze waarop de financiële problemen van klaagster moeten worden opgelost. 2.4 Klaagster laat zich in deze adviseren door mr. F., advocaat te [plaats], over een reddingsplan waarin [V] AG een belangrijke rol vervult. 2.5 Verweerder laat mr. F. via een e-mail van 11 mei 2022 weten dat alle communicatie met klaagster via hem dient te lopen en dat mr. F. een reactie namens klaagster via verweerder zal ontvangen. 2.6 In 2022 ontstaat een geschil tussen de heer R. (WRE) en klaagster over de aanpak van de financiële problemen van klaagster. WRE heeft zich in dat geschil gewend tot verweerder. Verweerder heeft per e-mail van 15 mei 2022 de financieel directeur van klaagster bericht dat de heer R. (WRE) hem heeft gevraagd om hem (de heer R.) te ondersteunen in de discussie met klaagster. Verweerder heeft in die hoedanigheid WRE geadviseerd om het aanvragen van surseance van betaling van klaagster te overwegen. Op 30 juni 2022 wordt WRE als bestuurder van klaagster door de algemene vergadering van aandeelhouders van klaagster ontslagen en wordt de managementovereenkomst opgezegd. Vervolgens ontstaat een dispuut tussen WRE en klaagster over onder meer de betaling van de in de managementovereenkomst opgenomen managementfee. In dat dispuut staat verweerder WRE bij en op 5 oktober 2022 heeft verweerder namens WRE klaagster en [V] AG gedagvaard. 2.7 Op 10 februari 2023 dient klaagster bij de deken een klacht in over verweerder wegens belangenverstrengeling.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich ondanks een belangenverstrengeling niet terug te trekken als advocaat van WRE. Daarmee heeft verweerder gedragsregel 15 lid 1 b overtreden. 3.2 Ter zitting is de klacht namens klaagster nog nader toegelicht als volgt. Verweerder en zijn kantoorgenoten zijn sinds 2018 de huisadvocaten van klaagster, zoals ook blijkt uit de door klaagster overgelegde declaraties die (het kantoor van) verweerder gedurende een aantal jaren aan klaagster heeft gezonden. Klaagster is ontdaan en geschokt dat haar eigen huisadvocaat zich tegen haar heeft gekeerd en beslagen heeft gelegd op haar bankrekeningen, nota bene vlak voor het moment dat de salarisbetalingen zouden plaatsvinden. Aan geen van de in het derde lid van gedragsregel 15 genoemde en cumulatief vereiste uitzonderingen is voldaan. Verweerder had zich, zoals klaagster verweerder ook heeft verzocht, uit de kwestie tussen WRE en klaagster moeten terugtrekken als advocaat.  

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 4.2 Volgens verweerder is aan alle drie de voorwaarden voldaan uit het derde lid van gedragsregel 15. Het betreft niet dezelfde zaak, nu de thans lopende procedure gaat over de managementfee en de in de managementovereenkomst opgenomen ‘golden parachute’. In de discussie over de managementfee is verweerder niet als advocaat van klaagster opgetreden. Dat de managementovereenkomst in 2018 is opgesteld door het kantoor van verweerder wil niet zeggen dat de belangen die een rol spelen in de thans lopende procedure dezelfde zaak betreffen. Doorgaans wordt een managementovereenkomst voor rekening van de opdrachtgever (de vennootschap) opgesteld, maar dit brengt niet mee dat deze overeenkomst uitsluitend in het belang van de vennootschap is opgesteld. In casu hadden zowel klaagster als de heer R. (de raad leest: WRE) baat bij duidelijke schriftelijke afspraken over hun opdrachtrelatie. Klaagster heeft ook geen antwoord gegeven op de vraag om welke vertrouwelijke informatie het zou gaan en verder heeft klaagster ook niet concreet aangegeven waarom nou precies sprake zou zijn van belangenverstrengeling en welke redelijke bezwaren zij heeft.     5 BEOORDELING 5.1 Klaagster en verweerder zijn het erover eens dat de klacht beoordeeld dient te worden aan de hand van de in gedragsregel 15 opgenomen normen. Die gedragsregel houdt kort gezegd in dat het de advocaat niet is toegestaan tegen een cliënt of voormalige cliënt op te treden. Deze regel is een uitvloeisel van de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid. 5.2 De regel kent een aantal uitzonderingen in welke gevallen het de advocaat wel is toegestaan tegen een cliënt of voormalige cliënt op te treden. In het derde lid van de gedragsregel staan drie voorwaarden vermeld aan elk waarvan dient te zijn voldaan: a. de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk; b. de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en c. niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt. 5.3 Niet in geschil is dat klaagster een cliënt is (geweest) van verweerder. Niet alleen verweerder is voor klaagster opgetreden, ook kantoorgenoten van verweerder hebben zaken gedaan voor klaagster. Dit blijkt onder meer uit de vele zich in het klachtdossier bevindende declaraties met urenspecificaties die door het kantoor van verweerder aan klaagster zijn gezonden. De declaraties bestrijken een periode van november 2018 tot januari 2022 en betreffen werkzaamheden van verweerder en diverse kantoorgenoten van hem. 5.4 De procedure in kwestie, waar ook de klacht op ziet, betreft de tussen klaagster en WRE gesloten managementovereenkomst. Uit de zich in het klachtdossier bevindende door WRE uitgebrachte dagvaarding van 5 oktober 2022 blijkt dat WRE nakoming vordert van de in de managementovereenkomst opgenomen bepalingen inzake de managementfee. Uit de zich eveneens in het klachtdossier bevinden conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie (roldatum 1 februari 2023) volgt dat het geschil ook gaat over de nietigheid dan wel de vernietiging van het besluit tot het aangaan van de managementovereenkomst, dan wel (subsidiair) over (gedeeltelijke) vernietiging van de managementovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming daarvan. 5.5 Bij de beoordeling van de vorderingen ten aanzien van de vernietiging van het bestuursbesluit tot het aangaan van de managementovereenkomst dan wel vernietiging van de managementovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden, zal door de rechter moeten worden teruggekeken in de tijd. Gekeken dient te worden naar het moment dat het bestuursbesluit en/of de managementovereenkomst tot stand kwam(en). Bij die totstandkoming(en) was verweerder betrokken. Verweerder adviseerde in die tijd zowel klaagster over de managementovereenkomst (zie bijvoorbeeld de declaraties D112230 in het klachtdossier) als WRE en de heer R. De heer R. trad in die tijd op als aandeelhouder en bestuurder van WRE, welke vennootschap op haar beurt weer optrad als aandeelhouder en bestuurder van klaagster. De nu lopende procedure gaat onder meer over de geldigheid van de managementovereenkomst en dus niet enkel om nakoming van (financiële) afspraken uit de managementovereenkomst, zoals verweerder heeft aangevoerd. Hoewel de casus complex is, is het voor de raad in deze overduidelijk dat het hier om dezelfde zaak gaat als bedoeld in gedragsregel 15 lid 3 onder a, althans dat deze daarmee dusdanig sterk is verweven dat deze daaronder moet worden geschaard. Immers, bij de totstandkoming van de managementovereenkomst werden klaagster en WRE bijgestaan door verweerder en bij de procedure tussen klaagster en WRE over onder meer de geldigheid van (de totstandkoming van) juist diezelfde overeenkomst treedt verweerder (uitsluitend) op voor WRE. 5.6 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet voldaan is aan de voorwaarde als vermeld in gedragsregel 15 lid 3 onder a. Nu aan elk van de drie voorwaarden uit lid 3 moet zijn voldaan en dat reeds bij de eerste voorwaarde, sub a, spaak loopt, kan een beoordeling van de twee andere voorwaarden achterwege blijven. Verweerder kan zich, reeds vanwege het niet voldoen aan de voorwaarde sub a, niet beroepen op de uitzondering van lid 3. Dat betekent dat de hoofdregel van het verbod geldt. Verweerder heeft met zijn handelen lid 1 sub b van de gedragsregel geschonden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

6 MAATREGEL 6.1 Nu verweerder voormelde gedragsregel heeft geschonden, die raakt aan de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, zal de raad een maatregel opleggen. 6.2 Mede gelet op het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft is naar het oordeel van de raad in deze de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten (van de vertegenwoordiger) van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 23-383/AL/OV.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.

Griffier                                                                                                                                         Voorzitter

Verzonden 6 november 2023