Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-11-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:346

Zaaknummer

23-640/AL/OV

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht van een advocaat tegen een deken kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2023 in de zaak 23-640/AL/OV naar aanleiding van de klacht van:

klaagster advocaat te [plaats] over mr. J.A.W.M. Vogels, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburgverweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 19 september 2023.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klaagster is advocate te Sittard en is onder meer gespecialiseerd in Personen- en Familierecht. Verweerder is vanaf maart 2017 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg. 1.2 Op 14 oktober 2014 heeft klaagster de rechtbank Limburg verzocht om te worden toegelaten tot de lijst met bijzondere curatoren. Deze lijst wordt door de rechtbank in opdracht van de Raad voor Rechtsbijstand samengesteld. 1.3 In de daaropvolgende periode heeft klaagster hierover meermaals (schriftelijk) en telefonisch) contact opgenomen met de rechtbank. Dat contact heeft er niet toe geleid dat klaagster is toelaten tot de lijst met bijzondere curatoren. 1.4 Op 8 augustus 2016 heeft klaagster zich over de gang van zaken bij de toenmalige deken van de orde Limburg, mr. Prickartz, beklaagd. Op 16 november 2016 heeft de deken klaagster geadviseerd om contact te leggen met de Raad voor Rechtsbijstand. Op 16 augustus 2017 heeft klaagster zich nogmaals tot de deken – inmiddels verweerder – gewend. 1.5 Vanaf 2018 is er op verschillende momenten contact geweest tussen de rechtbank en klaagster en tussen de Raad voor Rechtsbijstand en klaagster. Dat heeft er niet toe geleid dat klaagster op de lijst is geplaatst. 1.6 Op 14 en 31 januari 2022 heeft klaagster aan verweerder verzocht om een belafspraak met hem in te plannen over de verdeling jeugdzaken en benoemingen bijzondere curatoren. Ook heeft klaagster op 14 januari 2022 de kwestie bij de Raad voor de Rechtspraak aangekaart. 1.7 Op 11 maart 2022 heeft klaagster van de heer [W] van de Raad voor de Rechtspraak een brief ontvangen waarin onder meer het volgende staat:

Uit navraag bij de rechtbank Limburg blijkt dat zij slechts 'zaken' verdeelt onder de advocaten die zien op gesloten uithuisplaatsingen. ( ... ) Omdat er meer gespecialiseerde advocaten zijn dan dat er jaarlijks door de rechtbank te verdelen zaken zijn, kan het voorkomen dat het lang duurt voordat u een zaak door de rechtbank krijgt toebedeeld. ( .. .) Ten overvloede nog het volgende. (. .. ) Met 66/80 gespecialiseerde advocaten lijkt het erop dat u een evenredig deel aan toegevoegde zaken heeft behandeld.

1.8 Op 24 maart 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, de Raad voor Rechtsbijstand en de Raad van de Orde Limburg. Eveneens op 24 maart 2022 heeft klaagster een lijst aan de Raad voor Rechtsbijstand en verweerder gezonden met daarop de in Limburg aangestelde bijzondere curatoren. Hierop staan onder meer verweerder en de toenmalige portefeuillehouder Personen- en Familierecht van Raad van de Orde Limburg. 1.9 Op 15 september 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen onder meer klaagster en de president van de rechtbank Limburg. 1.10 Bij brieven van 12 april en 14 april 2023 aan de voorzitter van het Hof van Discipline heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend. Ook heeft zij in diezelfde brieven een klacht over de toenmalige portefeuillehouder Personen- en Familierecht van de Raad van de Orde Limburg, ingediend. 1.11 Bij verwijzingsbesluit van 24 april 2023 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline het onderzoek naar de klacht verwezen naar de deken van de orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel. 

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zijn toezichthoudende taak als deken heeft verwaarloosd. Klaagster wenst op de lijst met bijzondere curatoren jeugdzaken te worden geplaatst en heeft hierover veelvuldig contact gezocht met de rechtbank en de Raad voor Rechtsbijstand. Klaagster wenste hulp van de Orde Limburg om toegelaten te worden tot de betreffende lijst. Klaagster verwijt verweerder een passieve houding terwijl hij diende op te komen voor de rechten en belangen van klaagster. Verweerder heeft zijn taken in de zin van artikel 10a lid 2 Advocatenwet niet uitgevoerd. Door te handelen als omschreven heeft verweerder de kernwaarden van de advocatuur en verschillende gedragsregels geschonden.

3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Limburg. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij of zij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. 4.2 Uit het klachtdossier blijkt dat klaagster jarenlang tevergeefs heeft geprobeerd om op de lijst met bijzondere curatoren te komen. Zij heeft daarover verzoeken gedaan en overleg gevoerd met (onder meer) de rechtbank Limburg en de Raad voor Rechtsbijstand. Ook heeft zij contact gehad met de Raad van de Orde Limburg. Klaagster is - kort gezegd - van mening dat verweerder te weinig in deze kwestie voor haar heeft gedaan en daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 4.3 De voorzitter overweegt hierover dat de beslissing om advocaten op de lijst te zetten de bevoegdheid van (alleen) de rechtbank is. Een deken kan op die beslissing geen invloed uitoefenen. Ook bestaat er voor een deken geen verplichting om in een geschil tussen een advocaat en een rechtbank te bemiddelen. De voorzitter is daarom van oordeel dat voor een deken in deze kwestie geen rol is weggelegd. De negatieve gevolgen van het feit dat zij niet op de lijst is geplaatst, kan verweerder dan ook niet worden verweten. 4.4 Klaagster heeft verder nog aangevoerd dat er een schijn van belangenverstrengeling is ontstaan omdat verweerder wel als bijzondere curator is benoemd. Verweerder heeft op dit punt ten verwere aangevoerd dat hij sinds 2002 op de lijst van bijzondere curatoren staat en dat hij nooit de rechtbank Limburg om een benoeming als bijzondere curator heeft gevraagd en dat hij bovendien alleen benoemd is door de locatie Roermond en niet door de locatie Maastricht van Rechtbank Limburg. Daar leidt verweerder uit af dat Rechtbank Limburg twee lijsten hanteert. Verweerder wijst er tot slot op dat klaagster in het werkgebied van locatie Maastricht werkt terwijl hij in het werkgebied van locatie Roermond werkt. De voorzitter is van oordeel dat nu het niet in de invloedssfeer van verweerder ligt wie er op de lijst van bijzondere curatoren komt en hij al lange tijd met andere advocaten op deze lijst staat, niet valt in te zien welke schijn van belangenverstrengeling is ontstaan omdat op geen enkele wijze is gebleken dat deze omstandigheid van invloed is geweest op zijn handelen met betrekking tot de wens van klaagster om ook als bijzondere curator te worden benoemd. 4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat door het handelen en/of nalaten van verweerder het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Dat betekent dat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.

Griffier                                                                                                                                                 Voorzitter   Verzonden d.d. 20 november 2023