Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:250

Zaaknummer

23-334/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht van erfgenamen tegen advocaat wederpartij. Verweerster heeft in het verleden opgetreden voor de (inmiddels overleden) vader van klaagsters. Nu treedt verweerster op tegen de erfgenamen. Klaagsters kunnen niet worden aangemerkt als (oud-)cliënten. Hoewel het ongemak van klaagster invoelbaar is, is er geen sprake van (schijn van) belangenverstrengeling. Fundamentele belang dat een cliënt niet lichtvaardig van de vrije advocaatkeuze mag worden afgehouden, is doorslaggevend. Klacht ongegrond. Ook klacht over onnodig grieven ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 december 2023 in de zaak 23-334/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    [klaagster 1] 2.    [klaagster 2] klaagsters

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 30 november 2022 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 17 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K271 2022 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 november 2023. Daarbij waren klaagsters en verweerster aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel).  Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail (met bijlagen 2.02 en 2.03) van klaagsters van 28 september 2023.  1.5    Voor zover verweerster ter zitting bezwaar heeft gemaakt tegen toevoeging van bijlage 2.02, geldt dat verweerster (en klaagsters) al op 10 oktober 2023 op de hoogte zijn gesteld van de beslissing van de raad hierover. Verweerster had overigens tot twee weken voor de zitting een eventuele schriftelijke reactie kunnen indienen.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerster heeft van 2011 tot 2018 de vader van klaagsters (hierna: vader) bijgestaan in een echtscheidingsprocedure tegen de moeder van klaagsters.  2.3    Op 22 januari 2021 is vader overleden. De vier kinderen van vader, waaronder klaagsters, zijn in het testament benoemd tot erfgenaam.  2.4    Mevrouw K was de partner van vader (niet zijnde geregistreerd of fiscaal partner). In het testament is een bedrag gelegateerd aan mevrouw K. Er is een geschil ontstaan tussen mevrouw K en de erfgenamen. Verweerster treedt op voor mevrouw K.  2.5    Op 14 februari 2022 heeft verweerster een brief aan klaagster 2 en een andere zus van klaagsters (VSM) gestuurd. Op 28 februari 2022 is eenzelfde brief aan klaagster 1 gestuurd. In al deze brieven is onder meer opgenomen: “Gelet op de vermogenspositie van [vader], ga ik er op voorhand vanuit dat zijn nalatenschap toereikend is voor afgifte van het maximale legaat.” 2.6    Op 23 februari 2022 heeft mr. B, namens klaagsters, in een brief aan verweerster onder meer geschreven: “Van wat ik heb vernomen hebt u, althans uw kantoor, in het verleden als advocaat [vader] in zijn echtscheiding bijgestaan en beschikt u, althans uw kantoor uit dien hoofde over vertrouwelijke informatie over onder meer zijn vermogenspositie. Uit de derde alinea van genoemde brief, maak ik op dat u beschikt over deze vermogensgegevens, die mogelijk dan wel kennelijk aan u ter beschikking zijn gesteld in het licht van genoemde echtscheiding. [Vader] is overleden en de kinderen zijn onder algemene titel de rechtsopvolgers (van het vermogen) van [vader]. Thans staat u echter bij [mw. K] met wie cliënten in geschil zijn over haar aanspraken op een deel van het vermogen.  Zonder daar thans in details op in te gaan, zie ik evident aanwijzingen van belangenverstrengeling in de dienstverlening in het verleden richting [vader] en de huidige dienstverlening richting [mw. K]. (…) Tenzij u en uw kantoor zich vrijwillig terugtrekt in dit geschil, denk ik dat het verstandig is om de deken de vraag voor te leggen of sprake is van belangenverstrengeling.” 2.7    Verweerster heeft op 24 februari 2022 gereageerd en onder meer geschreven: “Het is juist dat ik in het verleden [vader] heb bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Dat is ook de reden dat zijn partner, [mw. K], zich nu tot mij heeft gewend om haar rechtsbijstand te verlenen bij de afwikkeling van het legaat. Ik ben er van overtuigd dat mijn voormalige cliënt het zou toejuichen wanneer ik ervoor zorg dat zijn laatste wil in die zin wordt uitgevoerd. Ik heb de toelichting op gedragsregel 15 en de tuchtuitspraak waar u naar verwijst bestudeerd, maar ik zie werkelijk niet in waarin de door u gestelde belangenverstrengeling zou bestaan. Ik treed niet op tegen een voormalige cliënt maar tegen zijn erfgenamen, die zijn laatste wil - kennelijk - niet respecteren. Uw cliënten volgen [vader], samen met de andere erfgenamen, van rechtswege op in de voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. De overeenkomst op grond waarvan ik in het verleden optrad voor [vader] is echter al enkele jaren geleden geëindigd en mitsdien zijn de rechten en plichten op grond van die overeenkomst niet vatbaar voor overgang. (…) Ik zie dan ook geen reden om mijn werkzaamheden voor cliënte te beëindigen en vrijwillig terug te treden.” 2.8    Op 12 juli 2022 heeft de deken geadviseerd over de kwestie, naar aanleiding van een klacht c.q. bemiddelingsverzoek van VM, tevens een van de erfgenamen. De deken heeft verweerster geadviseerd om zich aan de zaak te onttrekken.  2.9    Op 18 juli 2022 heeft VSM een verzoek om informatie gedaan aan verweerster. Verweerster heeft het verzoek geweigerd met een beroep op haar geheimhoudingsplicht. 2.10    Op 8 september 2022 heeft verweerster in een e-mail aan de advocaat van klaagsters onder meer geschreven dat zij heeft besloten het advies van de deken niet op te volgen en dat zij over gaat tot voorbereiding van een procedure, indien niet binnen twee weken door de erfgenamen wordt overgegaan tot uitbetaling van het legaat.  2.11    Op 8 augustus 2023 heeft verweerster de erfgenamen, waaronder klaagsters, gedagvaard en afgifte van het legaat gevorderd. In de dagvaarding is als standpunt van de erfgenamen opgenomen dat zij het legaat erkennen, maar dat mevrouw K dit bedrag reeds bij leven van vader heeft ontvangen en dat de erfgenamen op grond van verrekening niets meer aan mevrouw K verschuldigd zijn. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft in het verleden opgetreden voor vader in het kader van zijn echtscheiding en treedt nu voor mevrouw K op tegen de erfgenamen in het kader van de nalatenschap van vader. Dat maakt dat sprake is van (schijn van) belangenverstrengeling. Klaagsters menen dat uit verweersters e-mail van 24 januari 2022 duidelijk blijkt dat verweerster is ingeschakeld vanwege alle informatie waarover zij beschikt. Verweerster beschikt over vertrouwelijke informatie die van belang is in de kwestie tussen klaagster en mevrouw K. Klaagsters stellen dat sprake is van de schijn van belangenverstrengeling, omdat verweerster eerst heeft opgetreden voor vader en nu optreedt tegen diens erfgenamen. Klaagsters beroepen zich op rechtsopvolging onder algemene titel. Verweerster heeft bovendien het advies van de deken om zich te onttrekken niet opgevolgd.  b)    Verweerster heeft zich onbetamelijk en grievend uitgelaten.  Klaagsters vinden het kwetsend dat verweerster schrijft dat zij de laatste wil van hun vader niet respecteren en dat zij ervan “overtuigd is dat onze vader het zou toejuichen wanneer [verweerster] ervoor zorgt dat zijn laatste wil in die zin wordt uitgevoerd.”

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Klachtonderdeel a) 5.1    Op grond van gedragsregel 15 is het uitgangspunt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalige) cliënt van hem of van een kantoorgenoot. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Uit de toelichting op deze gedragsregel volgt dat ook de schijn van belangenverstrengeling te allen tijde vermeden dient te worden. 5.2    De raad moet allereerst beoordelen of klaagsters kunnen worden aangemerkt als (oud-)cliënten van verweerster. Duidelijk is dat verweerster tot 2018 heeft opgetreden voor vader in zijn echtscheidingsprocedure. Verweerster treedt nu op voor mevrouw K en (daarmee) tegen klaagsters als erfgenamen van vader.  5.3    Klaagsters menen dat zij als (oud-)cliënten van verweerster dienen te worden aangemerkt en beroepen zich daarbij op rechtsopvolging onder algemene titel. Daarvan is echter geen sprake. Klaagsters lijken zich in dit opzicht te vereenzelvigen met hun vader. De relatie tussen een advocaat en een cliënt is evenwel strikt persoonlijk en zonder nadere afspraken niet overdraagbaar. Klaagsters zijn geen cliënt (geweest) van verweerster en worden dat ook als erfgenaam niet.  5.4    Klaagsters zijn in feite de wederpartij van verweersters cliënte. Het is vaste rechtspraak dat een wederpartij zich niet op deze gedragsregel kan beroepen. Een cliënt behoort geheel vrij te zijn in de keuze van zijn advocaat, zonder inmenging van de wederpartij daarin. Een beroep op deze gedragsregel komt een wederpartij ook niet toe als hij stelt een belang te hebben bij het (niet) optreden door de advocaat voor een of verschillende cliënten. Dat is slechts anders als die wederpartij er in die zin bij betrokken is dat de wederpartij zelf een voormalige cliënt van de advocaat (of een kantoorgenoot van de advocaat) is (zie HvD 11 april 2026, ECLI:NL:TAHVD:2016:77). Klaagsters kunnen dan ook geen beroep doen op gedragsregel 15.  5.5    Ook verder is de raad van (de schijn van) belangenverstrengeling niet gebleken. Op dit moment zijn door klaagsters onvoldoende feitelijkheden gesteld waaruit (de schijn van) belangenverstrengeling of schending van de geheimhouding blijkt. De geheimhoudingsplicht – van verweerster jegens vader – blijft bestaan, ook na het overlijden van een cliënt. 5.6    Klaagsters hebben gewezen op verweersters stelling over de (toereikende) vermogenspositie van vader in haar brieven van februari 2022. Dat is echter onvoldoende, omdat de stelling in deze brieven zeer algemeen is en – zoals verweerster stelt – de informatie afkomstig is van mevrouw K. Datzelfde geldt voor verweersters opmerking in haar brief van 24 februari 2022 over de reden dat mevrouw K zich tot verweerster heeft gewend. Verweerster heeft toegelicht dat mevrouw K zich tot haar wendde omdat vader destijds vertrouwen in haar had. Ook hieruit blijkt niet dat sprake is van belangenverstrengeling of een schending van verweersters geheimhoudingsplicht. De algemene stelling dat verweerster over informatie over vader beschikt vanuit haar bijstand aan hem, betekent evenmin dat sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling.  5.7    Het (invoelbare) ongemak dat klaagsters ervaren, wat verweerster ook zegt te begrijpen, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling. Hypothetische scenario’s en de vrees voor mogelijke toekomstige schendingen van de geheimhoudingsplicht maken niet  dat op dit moment sprake is van belangenverstrengeling. Het fundamentele belang dat een cliënt niet lichtvaardig van de vrije advocaatkeuze mag worden afgehouden, is voor de raad doorslaggevend. Verweerster handelt met haar bijstand aan mevrouw K, en daarmee tegen klaagsters als erfgenamen, op dit moment niet onbetamelijk.  5.8    Voor zover klaagsters ook klagen over het feit dat verweerster het advies van de deken van 12 juli 2022 niet heeft opgevolgd, geldt dat dit op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het advies van de deken is niet bindend en het is de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat om het advies al dan niet op te volgen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Klachtonderdeel b) 5.9    Klaagsters klagen over een tweetal stellingnames van verweerster die zij grievend en kwetsend achten. Hoewel niet onbegrijpelijk dat deze stellingen door klaagsters als kwetsend zijn ervaren, acht de raad deze niet onnodig grievend. De raad merkt daarbij op dat ook advocaten een beroep toekomt op de vrijheid van meningsuiting, al brengt de bijzondere aard van het beroep van advocaat mee dat het optreden in het openbaar discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. Verweerster is haar vrijheid niet te buiten gegaan. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond. 

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers, F.G.L. van Ardenne, A.N. Kampherbeek en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2023.