Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-11-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:197

Zaaknummer

230006

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de deken over de weigering om hanhavend op te treden. Ongegrond verklaring door de raad door het hof bekrachtigd. 

Uitspraak

Beslissing van 6 november 2023

in de zaak 230006

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

1 INLEIDING

1.1 In de kern gaat het in deze tuchtzaak over de vraag of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door in haar hoedanigheid van deken niet handhavend op te treden tegen mr. L. Klaagster wenste handhaving omdat mr. L. werkzaamheden verrichtte voor de heer Van D. in diens geschil met klaagster. Van D. is klaagsters ex-echtgenoot. Mr L. heeft op eerder moment een vennootschap van klaagster bijgestaan. Klaagster heeft over mr. L een klacht ingediend. De Raad van Discipline (hierna “de raad”) heeft die klacht gegrond verklaard waarna klaagster de deken opnieuw heeft gevraagd om handhavend tegen mr. L op te treden. De deken heeft dat geweigerd omdat het hoger beroep van de tuchtklacht nog liep. Naar aanleiding daarvan heeft klaagster een tuchtklacht tegen verweerster ingediend.

 

2 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

2.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 19 december 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 22-499/DB/OB). In deze beslissing is de klacht van klaagster ongegrond verklaard.

2.2 De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI-nummer ECLI:NL:TADRSHE:2022:174.

 

3 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

3.1 Het beroepschrift van klaagster tegen deze beslissing is op 8 januari 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

3.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift van verweerster; de e-mail van klaagster gedateerd 18 augustus 2023 met bijlagen

3.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 september 2023. Daar zijn klaagster en verweerster verschenen. Klaagster heeft het woord gevoerd, deels gebruikmakend van haar aantekeningen, waarvan een kopie aan het hof is verstrekt. Voor het overige heeft de griffier aantekening gemaakt van hetgeen partijen hebben toegelicht en hetgeen besproken is.

 

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang in dat verweerster in haar hoedanigheid van deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (“Advw”) doordat zij ondanks de beslissing van de raad van discipline van 26 juli 2021 niet, dan wel niet adequaat heeft gereageerd op klaagsters verzoeken om het daarheen te leiden dat mr. L zich onttrekt als advocaat van de heer Van D. Verweerster heeft geen bemiddelingspoging gedaan en heeft zich niet gehouden aan de toezegging van 6 december 2021 om contact met klaagster op te nemen, ten gevolge waarvan klaagster zich in de steek gelaten voelt.

 

5 FEITEN

5.1 Het hof gaat uit van de hierna opgenomen feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht.

5.2 Een aan klaagster gelieerde vennootschap is bijgestaan door mr. L. De werkzaamheden zijn beëindigd door een vertrouwensbreuk. Klaagster heeft bij de toenmalige deken van de orde van advocaten in het arrondissement Roermond een klacht ingediend tegen mr. L. Bij beslissing d.d. 11 mei 2015 (kenmerk L212-2014) heeft de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht deels gegrond verklaard en aan mr. L een waarschuwing opgelegd. Klaagster heeft tegen deze beslissing appel ingesteld. Het hof van discipline heeft bij beslissing d.d. 18 december 2015 (kenmerk 7559) voormelde beslissing van de raad bekrachtigd. Mr. L. heeft een civiele procedure tegen voormelde vennootschap gevoerd vanwege openstaande declaraties ter zake van door hem in rekening gebrachte werkzaamheden.

5.3 In 2019 is mr. L. de heer Van D. gaan bijstaan in een geschil tussen klaagster en de heer Van D. De heer Van D. is klaagsters ex-echtgenoot.

5.4 Bij e-mails d.d. 10 en 18 december 2019 heeft klaagster bij verweerster in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland een klacht ingediend over mr. L. Verweerster heeft de klacht in behandeling genomen en onderzocht. Op 1 september 2020 is de klacht doorgezonden aan de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.

5.5 Op 10 juni 2020 heeft klaagster verweerster, wederom in haar hoedanigheid van deken verzocht om mr. L te gebieden om per direct zijn werkzaamheden als advocaat van de heer Van D. neer te leggen. Bij e-mail d.d. 15 juli 2020 heeft verweerster klaagster bericht dat klaagsters verzoek om handhaving niet valt binnen het bereik van artikel 45g Advocatenwet, zodat verweerster niet bevoegd was om handhavend op te treden.

5.6 Bij beslissing d.d. 26 juli 2021 (kenmerk 20-654/AL/GLD) heeft de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden de klacht, voor zover deze zag op handelen in strijd met gedragsregel 15, gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en aan mr. L een waarschuwing opgelegd.

5.7 Zowel klaagster als mr. L hebben tegen de onder 5.6 genoemde beslissing van de raad hoger beroep ingesteld. Mr. L heeft zijn standpunt (dat van handelen in strijd met gedragsregel 15 geen sprake was) gehandhaafd. Hij is de heer Van D. blijven bijstaan en zich op 17 november 2021 namens de heer Van D. gesteld in de civielrechtelijke appelprocedure bij het Hof Arnhem-Leeuwarden. Vervolgens is mr. L. in die procedure voor de heer Van D. gaan optreden.

5.8 Bij e-mail d.d. 19 november 2021 heeft klaagster opnieuw een verzoek om handhaving bij verweerster ingediend, onder meer luidend:

“(…) Ik verzoek u hierbij dringend om hulp en per direct fors op te treden tegen [mr. L] en hem ALS EERSTE PER DIRECT TE HANDHAVEN EN ALS TWEEDE PER DIRECT UIT ZIJN AMBT TE ONTZETTEN WEGENS HET WEDEROM ZEER BEWUST OVERTREDEN VAN GEDRAGSREGEL 15 TEGEN DE OP 26-07-2021 RECHTVAARDIG TOEBEDEELDE TWEEDE TUCHTRECHTELIJKE WAARSCHUWING NIET TEGEN MIJ ALS EX-CLIËNT TE MOGEN OPTREDEN! Dit om de grosse van de RvD van 26-07-2021 in naam van de koning na te leven en preventief nu volledig te WEL TE VOORKOMEN voor mij dat [mr. L] mijn Memorie van Grieven in handen krijgt en nog verder als advocaat van de tegenpartij zijnde het hoger beroep tegen mijn echtgenoot WEER op te mogen en te kunnen optreden als ex-advocaat tegen mij als excliënt, waardoor de nu inmiddels zeer ernstige onaanvaardbare situatie zich WEER herhaalt net zoals op 10-12-2019, wat ik in naam der koning gezien nu meer dan volledig onaanvaardbaar vind en ik dit hiermee volledig voorkomen wil. Graag zo spoedig mogelijk een reactie.”

5.9 Bij e-mail d.d. 24 november 2021 heeft verweerster klaagster voorgehouden dat, gelet op het feit dat de appelprocedure nog liep, er nog geen definitief oordeel was over de vraag of verweerder, door de heer Van D. bij te staan, handelde in strijd met gedragsregel 15, zodat klaagster ofwel het oordeel van het hof van discipline kon afwachten ofwel een nieuwe klacht tegen mr. L kon indienen. Namens verweerster is klaagster er voorts op gewezen dat niet de deken maar enkel de tuchtrechter bevoegd is tot schrapping van het tableau. Verder heeft verweerster het volgende aan klaagster medegedeeld:

“(…) Uw verzoek aan de deken om te voorkomen dat [mr. L] uw memorie van grieven in handen krijgt en weer tegen u kan optreden, waarmee u aan de deken een oordeel vraagt over de procesvertegenwoordiging, behoort helaas niet tot de mogelijkheden van de deken. De civiele rechter zal daarover moeten oordelen. Wat betreft uw verzoek om handhaving, gezien uw eerdere verzoek om handhaving in 2020 bent u ermee bekend dat uw verzoek niet tot de mogelijkheden van de deken behoort (besluit d.d. 15 juli 2020, zie bijlage).(…)”

5.10 Op 25 november 2021 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster (althans de adjunct-secretaris namens verweerster) klaagster geadviseerd om zich voor juridisch advies over de procesvertegenwoordiging tot haar advocaat te wenden.

5.11 Op 25, 26 en 30 november en 1, 4 en 11 december 2021 en op 3 januari 2022 heeft klaagster e-mails gestuurd aan verweerster. In deze e-mails heeft klaagster verweerster wederom verzocht om handhaving. Verweerster heeft op deze e-mails niet gereageerd. Wel heeft mevrouw W., administratief medewerker van het Bureau van de Orde in het arrondissement Gelderland, klaagster bij e-mail d.d. 6 december 2021 medegedeeld dat verweerster die week aan klaagster een bericht zou sturen.

5.12 Op 13 december 2021 heeft klaagster een klacht tegen verweerster voorgelegd aan de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft de deken bij beslissing d.d. 20 december 2021 (kenmerk 210367) voor onderzoek en behandeling van de klacht tegen verweerster heeft aangewezen.

5.13 Bij webformulier d.d. 16 december 2021 heeft klaagster opnieuw bij verweerster een klacht ingediend tegen mr. L, welke klacht door verweerster in behandeling is genomen.

5.14 Bij beslissing van het Hof van Discipline van 1 april 2022 (zaaknummer: 210253) is de beslissing van de raad van discipline van 26 juli 2021 (deels) vernietigd en zijn de klachten van klaagster ten aanzien van mr. L. alsnog ongegrond verklaard.  

6 BEOORDELING

Beoordeling hof - ontvankelijk - omvang beroep

6.1 Klaagster heeft tijdig hoger beroep ingesteld en is derhalve ontvankelijk. Gelet op het beroepschrift ligt de klacht in volle omvang in hoger beroep voor.

 

Beoordeling raad

6.2 De raad heeft ter motivering van zijn beslissing de klacht ongegrond te verklaren samengevat weergegeven, het volgende overwogen.

6.3 Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat zij geen mogelijkheden zag om aan klaagsters verzoeken om tegen mr. L op te treden gevolg te geven omdat op dat moment nog een appelprocedure tegen mr. L. liep bij het hof. In dat hoger beroep lag de vraag voor of mr. L., door mr. Van D. bij te staan, in strijd handelde met gedragsregel 15. Verweerster heeft klaagster laten weten dat zij ofwel het oordeel van het hof van discipline kon afwachten ofwel een nieuwe klacht tegen mr. L kon indienen.  Omdat er nog geen definitief tuchtrechtelijk oordeel was over het optreden van mr. L. en gelet op de aan verweerster in haar hoedanigheid van deken toekomende beleidsvrijheid, stond het haar vrij afwijzend op klaagsters verzoeken om handhaving te reageren. Het door verweerster afwijzend reageren op klaagsters verzoeken kan dan ook niet als onzorgvuldig of onbetamelijk handelen jegens klaagster worden aangemerkt en evenmin is hierdoor het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

6.4 Ter zake klaagsters verwijt dat verweerster niet adequaat heeft gereageerd op klaagsters e-mails oordeelt de raad als volgt. Vast staat dat verweerster niet heeft gereageerd op klaagsters e-mails d.d. 25, 26 en 30 november, 1, 4 en 11 december 2021 en 3 januari 2022, behoudens een e-mail d.d. 6 december 2021 van mevrouw W., administratief medewerker van het Bureau van de Orde, waarin namens verweerster aan klaagster is toegezegd dat verweerster die week nog zou reageren. Die toezegging is echter niet nagekomen. Hoewel het correcter was geweest als op de e-mails van klaagster was gereageerd, is het uitblijven van die reactie naar het oordeel van de raad niet van een zodanig gewicht dat gezegd kan worden dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad neemt daarbij mede in aanmerking de grote hoeveelheid e-mails die klaagster aan het Bureau heeft gestuurd, welke e-mails vaak een herhaling inhielden van standpunten en verzoeken die klaagster reeds meerdere malen aan het Bureau had kenbaar gemaakt. De raad is van oordeel dat de communicatie vanuit het Bureau van de Orde over het geheel genomen zorgvuldig is geweest. In dat licht kan verweerster van het uitblijven van een reactie op de herhaalde verzoeken van klaagster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Beroepsgronden klaagster

6.5 Klaagster verzoekt, zo begrijpt het hof haar beroep, de beslissing van de raad te vernietigen en verweerster en mr. L uit hun ambt te zetten.

6.6 Klaagster stelt, samengevat weergegeven, dat de beslissing van het hof van discipline van 1 april 2022 in de klachtzaak tussen klaagster en mr. L onjuist is, dat mr. L. en verweerster - voortdurend - tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en klaagster geen enkel vertrouwen heeft in de tuchtrechtspraak, verschillende met name genoemde rechtbanken en gerechtshoven.

6.7 Voorts stelt klaagster dat verweerster wel op grond van artikel 45g Advw had kunnen handhaven en mr. L. uit zijn ambt had kunnen zetten, althans had kunnen belemmeren om nog langer de heer Van D. bij te staan. Er was immers sprake van onvoldoende vakbekwaamheid van mr. L.

6.8 Verweerster heeft klaagster ook toegezegd - tijdens de zitting bij de raad - om klaagster met een oplossing te helpen. Verweerster heeft voorts nagelaten te reageren op e-mails van klaagster.

Verweer in beroep

6.9 Verweerster voert verweer en concludeert het hoger beroep ongegrond te verklaren en de beslissing van de raad te bekrachtigen.

6.10 Verweerster voert aan dat voor zover klaagster met haar beroepschrift nieuwe klachten heeft en voor zover zij opkomt tegen de beslissing van het hof van discipline van 1 april 2022 in de klachtprocedure van klaagster tegen mr. L. zij niet kan worden ontvangen.

6.11 Verweerster heeft niet tijdens de mondelinge behandeling bij de raad gezegd de problemen van klaagster te zullen of kunnen oplossen. Wel heeft zij klaagster aangeboden in gesprek te gaan om te bekijken of zij iets voor klaagster zou kunnen betekenen.

6.12 In de brief van 24 november 2021 wordt verwezen naar het besluit op het verzoek om handhaving van klaagster van 15 juli 2020. In haar verzoek om handhaving van 15 juli 2022 heeft klaagster verzocht om mr. L te gebieden om per direct zijn werkzaamheden als advocaat van de heer Van D. neer te leggen en mr. L. per direct te verbieden om de heer Van D. bij te staan en geen proceshandelingen te verrichten namens de heer Van D. In de beslissing van 15 juli 2020 is geschreven dat het verzoek om handhaving niet valt binnen het bereik van artikel 45g van de Advocatenwet. Als klaagster het dat besluit onjuist vond, had zij binnen zes weken bezwaar in kunnen stellen. Dat heeft klaagster niet gedaan.

6.13 Voor zover klaagster betoogt dat er sprake is van een overtreding - door mr. L. - in het kader van vakbekwaamheid en kwaliteit van de beroepsuitoefening voert verweerster samengevat aan dat klaagster uitgaat van een verkeerde maatstaf. Onder vakbekwaamheid volgens de toelichting bij artikel 4.1 Voda wordt immers verstaan: ’de professionele kennis en kunde die nodig is voor de uitoefening van de praktijk. Dat houdt in dat de advocaat gedegen kennis heeft van het materiële en formele recht op de rechtsgebieden waarop hij de praktijk uitoefent. Tevens bezit de advocaat de kunde, dat wil zeggen de vaardigheden, die hij nodig heeft om de praktijk naar behoren uit te oefenen.’  Dat er mogelijk sprake zou zijn van belangenverstrengeling betekent dat niet dat mr. L bij de uitoefening van zijn beroep niet vakbekwaam in vorenstaande zin is geweest. Daarnaast was er op 19 november 2021 nog geen definitief oordeel over de vraag of mr. L. in strijd met gedragsregel 15 handelde. Mr. L. is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de Raad van Discipline van 26 juli 2021. Bij beslissing van 1 april 2022 is de beslissing van 26 juli 2021 (deels) vernietigd en zijn de klachten van klaagster alsnog ongegrond verklaard.

6.14 Een deken kan niet interveniëren in een civiele procedure en evenmin een advocaat ‘uit zijn ambt zetten’. Verweerster heeft na de beslissing van de raad niet opgetreden tegen het feit dat mr. L de wederpartij van klaagster bijstond omdat er hoger beroep was ingesteld door mr. L. Vanwege het ingestelde hoger beroep was de beslissing van de raad nog niet definitief en verweersters inschatting was dat het hof mogelijk anders over de zaak zou oordelen.

6.15 Voor zover verweerster verweten wordt dat zij niet heeft gereageerd op e-mails van klaagster wijst verweerster er op dat het niet reageren niet betekent dat er klachtwaardig is gehandeld en al helemaal niet in de onderhavige zaak waaraan veel aandacht is besteed. Klaagster heeft een veelheid aan lange e-mails heeft gestuurd. Er is adequaat geadviseerd om de beslissing van het hof in de tuchtzaak tegen mr. L. af te wachten. 

Beoordeling hof

6.16 Voor zover klaagster beoogt met haar beroepschrift een aantal nieuwe klachten in te dienen tegen zowel verweerster als mr. L. kan klaagster in die klachten niet worden ontvangen. Nieuwe klachten kunnen niet in een procedure in hoger beroep worden ingediend. Op hetgeen klaagster in dat kader heeft aangevoerd zal daarom in de beoordeling van dit geschil niet worden ingegaan.

6.17 Voor zover klaagster beoogt op te komen tegen de beslissing van het hof van discipline van 1 april 2022 in de klachtprocedure van klaagster tegen mr. L., kan zij ook daarin niet worden ontvangen. Die beslissing van het hof van discipline is onherroepelijk geworden en betrof bovendien een andere tuchtklacht tussen andere partijen dan de onderhavige. Op hetgeen klaagster daarover heeft aangevoerd zal daarom in de beoordeling van dit hoger beroep niet worden ingegaan.

6.18 De klacht is gericht tegen verweerster in haar hoedanigheid van deken in het arrondissement Gelderland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advw geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij of zij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

6.19 Evenals de raad is het hof, onder verwijzing naar en het overnemen van de overwegingen van de raad als weergegeven onder 6.2 tot en met 6.4, van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

6.20 Verweerster heeft uitgebreid gemotiveerd waarom zij binnen haar (on)mogelijkheden niet direct handhavend wilde optreden tegen mr. L., waarbij een belangrijke afweging was dat het hoger beroep van de tuchtklacht tegen mr. L. nog liep. De aard en functie van deken brengen met zich dat bij de tuchtrechtelijke controle terughoudendheid dient te worden betracht vanwege deze beleidsvrijheid. Het hof sluit zich aan bij de overweging van de raad dat het verweerster vrij stond om afwijzend op de verzoeken van klaagster te reageren. Verweerster heeft zich daarmee niet onzorgvuldig of onbetamelijk jegens klaagster gedragen. Voor zover klaagster betoogt dat verweerster daarmee heeft toegestaan dat mr. L. de eisen van vakbekwaamheid kon blijven overtreden, vermeldt het hof ten overvloede dat verweerster er terecht op heeft gewezen dat die norm niet ziet op de verweten gedraging, maar op de professionele kennis en kunde die nodig is voor de uitoefening van de praktijk en het verwijt dat mr. L. wordt gemaakt van een andere orde is. Inmiddels is met de uitspraak van het hof van 1 april 2023 ook duidelijk dat mr. L. niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

6.21 Ten aanzien van klaagsters verwijt dat verweerster niet adequaat heeft gereageerd op klaagsters e-mails verwijst het hof eveneens naar de overwegingen van de raad. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de toezegging dat er binnen een week gereageerd zou worden niet na te komen. Verweerster heeft ook tijdens de zitting van het hof goed kunnen uitleggen wat de overwegingen daarvoor zijn geweest. Het gaat dan over de vele e-mails die klaagster heeft verstuurd en dat de beantwoording daarvan eveneens werd ingehaald door het feit dat klaagster een klacht tegen verweerster indiende. Tegelijkertijd neemt het hof de overweging van de raad over dat het correcter was geweest als de toezegging van verweerster om te reageren was nagekomen. Als rechtzoekende in het geschil met mr. L. heeft klaagster daar in principe recht op, maar het nalaten levert bij de onderhavige omstandigheden van het geval geen tuchtrechtelijk verwijt op.

6.22 Het beroep slaagt derhalve niet. De uitspraak van de raad zal worden bekrachtigd.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar (nieuwe) klachten als genoemd onder 6.16 en 6.17; bekrachtigt de beslissing van 19 december 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch gewezen onder nummer (zaaknummer: 22-499/DB/OB)

Aldus gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2023.

griffier                                                               voorzitter  

De beslissing is verzonden op 9 november 2023