Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:150

Zaaknummer

23-559/A/A

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. Het verzoek is afgewezen. Hoewel de raad de zorgen van de deken over verweersters geschiktheid voor de advocatuur deelt, is het de raad onvoldoende gebleken van omstandigheden die maken dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is en de gewone tuchtprocedure bij de raad (en eventueel hoger beroep bij het Hof van Discipline) niet afgewacht kan worden. Verweerster heeft als gevolg van de voortijdige beëindiging van de stage momenteel geen praktijk en staat derhalve ook geen cliënten bij. Wel liggen er een arbeidsovereenkomst tussen verweerster en een nieuw kantoor die bepaalt dat verweerster per 1 september 2023 als advocaat-stagiaire in dienst treedt bij dat kantoor, en een verzoek van verweerster en haar beoogd patroon tot het opnieuw goedkeuren van de stage en patroon, maar op dit verzoek moet de raad van de orde nog beslissen. Voor de stelling van de deken dat in die aanvraag slechts de geschiktheid van de patroon wordt getoetst en dus dat ondanks dat nog moet worden beslist op die nieuwe aanvraag, het 60ab-verzoek urgent blijft, vindt de raad onvoldoende steun in de Voda.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 augustus 2023 in de zaak 23-559/A/A  naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet (Aw) van:

deken

over 

verweerster gemachtigde: mr. R. Sanders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 8 augustus 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) bij de raad een verzoek op grond van artikel 60ab Aw en een dekenbezwaar op grond van artikel 46f Aw over verweerster ingediend. Het dekenbezwaar, dat separaat op een later moment wordt behandeld, is bij de raad geregistreerd onder het zaaknummer 23-556/A/A/D.  1.2    De griffier van de raad heeft de deken en verweerster per aangetekende e-mail en per gewone e-mail opgeroepen om op de zitting van 15 augustus 2023 te verschijnen.    1.3    Het verzoek op grond van artikel 60ab Aw is behandeld op de zitting van de raad van 15 augustus 2023. De deken heeft aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding. De stafmedewerker van de deken, mr. H, was op de zitting aanwezig. Ook waren verweerster en haar gemachtigde op de zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de per e-mail toegezonden brief van de gemachtigde van verweerster van 11 augustus 2023. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van het verzoek gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerster is op 8 december 2021 beëdigd. Zij is van 1 oktober 2021 tot 1 maart 2023 in dienst geweest als advocaat-stagiaire bij kantoor X. Dit dienstverband is na een periode van inactiviteit als gevolg van een arbeidsconflict met wederzijds goedvinden geëindigd door middel van een beëindigingsovereenkomst. Deze overeenkomst bevat een geheimhoudingsclausule.  2.3    Verweerster is vervolgens op 1 maart 2023 in dienst getreden bij kantoor Y. Ook bij kantoor Y is een arbeidsconflict ontstaan. Vanwege dit conflict heeft kantoor Y verweerster op 8 mei 2023 geschorst en op 10 mei 2023 op staande voet ontslagen.  2.4    Op 11 mei 2023 heeft kantoor Y - mede namens de patroon van verweerster (mr. V) - de Raad van de Orde van Advocaten Amsterdam (hierna: de raad van de orde) verzocht zijn goedkeuring te verlenen de stage van verweerster door opzegging te doen eindigen zonder stageverklaring.  2.5    Op 25 mei 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Zowel kantoor Y als verweerster hebben ten behoeve van die hoorzitting stukken overgelegd. Zij hebben ook op elkaars stukken gereageerd.  2.6    Bij besluit van 12 juni 2023 heeft de raad van de orde de patroon van verweerster goedkeuring gegeven de stage door opzegging te doen eindigen. Verweerster heeft pro forma beroep aangetekend tegen dit besluit. Daarnaast heeft zij een arbeidsrechtelijke procedure tegen kantoor Y aangespannen waarin zij haar ontslag op staande voet aanvecht. Kantoor Y heeft in die procedure verweer gevoerd. Na het verweer zijn partijen tot een schikking gekomen en hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is vastgelegd dat verweerster het beroep tegen het besluit van 12 juni 2023 zou intrekken.  2.7    Bij e-mail van 15 juni 2023 heeft de deken verweerster het volgende bericht gestuurd: “Als gevolg van de verleende goedkeuring van de opzegging van de stage, is uw stage geëindigd ingevolge artikel 3.4 lid 1 sub c Voda. Dit betekent dat u de praktijk niet mag uitoefenen en dat u niet aan de beroepsopleiding mag deelnemen. De verplichtingen waaraan advocaten moeten voldoen op grond van de Advocatenwet en de Voda blijven onverminderd gelden, terwijl u hieraan nu niet voldoet. Ik wil, gelet op het bovenstaande, op korte termijn met u spreken over de uitschrijving van het tableau en wel op dinsdag 20 juni as. om 10.30 uur. (…)” 2.8    Op 20 juni 2023 heeft tussen de deken en verweerster een gesprek plaatsgevonden, waarbij de deken verweerster heeft voorgehouden zich te laten uitschrijven van het tableau. Ter bevestiging van het gesprek heeft de deken verweerster bericht: “Zoals vanochtend besproken zult u zich per heden uitschrijven van het tableau. (…).” 2.9    Bij e-mail van 21 juni 2023 heeft verweerster de deken laten weten dat volgens haar niet was overeengekomen dat zij zich zou laten uitschrijven. Zij schrijft in dat verband: “(…) Ik moet u (…) wijzen op een feitelijke onjuistheid, namelijk dat wij zijn overeengekomen dat ik mij per heden zou uitschrijven van het tableau. Een dergelijke afspraak of opmerking van mijn kant is niet gemaakt. Gisteren ben ik kort bij u op kantoor geweest op uitnodiging van de deken (…). De deken gaf aan dat zij van mening is dat ik mij dien uit te schrijven van het tableau. Aan de orde is geweest op welke wijze uitschrijving van het tableau kan plaatsvinden en welke gevolgen dit zal hebben. Indien en voor zover u meent dat wij overeenstemming hebben over deze uitschrijving, wil ik benadrukken dat ik beslist geen akkoord heb gegeven of een toezegging heb gedaan om mij uit te schrijven van het tableau.” 2.10    Bij e-mail van 30 juni 2023 heeft de gemachtigde van verweerster zich tot de deken gewend. Bij e-mail van 4 juli 2023 heeft de deken hem, voor zover relevant, als volgt bericht: “Op grond van artikel 9b Advocatenwet dient een stagiaire de eerste drie jaren onder begeleiding van een patroon werkzaamheden uit te voeren en bij deze kantoor te houden. Hiervan is geen sprake, nu de stage is geëindigd. (…). Ik zie geen ruimte meer voor het voeren van een bespreking. Er is al een gesprek geweest, waarin alles al uiteen is gezet. Ook is daar besproken dat naar een nieuw verzoek om goedkeuring van de stage en het patronaat zeer zorgvuldig zal worden gekeken en dat in dat verband de complete voorgeschiedenis (dus inclusief de gebeurtenissen die aan het vertrek van [verweerster] bij haar eerste kantoor zijn voorafgegaan) mee in overweging zal worden genomen. Ik herhaal dan ook het verzoek aan [verweerster] om zich per direct uit te schrijven. Mocht de uitschrijving niet volgen dan zal ik mij tot de tuchtrechter wenden.” 2.11    Op 25 juli 2023 heeft de deken een gezamenlijk verzoek van verweerster en mr. Van D ontvangen tot goedkeuring van stage en patroon met als bijlage een arbeidsovereenkomst tussen verweerster en kantoor Z. De arbeidsovereenkomst is getekend op 13 juli 2023 en bepaalt dat verweerster per 1 september 2023 als advocaat-stagiaire in dienst treedt bij E. Mr. van D wordt - anders dan de arbeidsovereenkomst vermeldt - de patroon van verweerster.  2.12    Op 8 augustus 2023 heeft de deken bij de raad een verzoek tot schorsing ex artikel 60ab Aw en een dekenbezwaar ex artikel 46f Aw ingediend. Aan dit verzoek en dekenbezwaar is het volgende onderzoek van de deken voorafgegaan.   Onderzoek deken 2.13    Het ontslag op staande voet bij kantoor Y, hetgeen in de procedure bij de raad van de orde over de opzegging van de stage naar voren is gekomen en het feit dat verweerster tijdens haar stage binnen een periode van 2 jaren bij twee werkgevers met een conflict is vertrokken, heeft de deken doen besluiten om een nader onderzoek in te stellen. In het kader van dat onderzoek heeft de deken op grond van artikel 5.20 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb) en Gedragsregel 29 als toezichthouder bij zowel kantoor X als kantoor Y nadere informatie en stukken opgevraagd over de gronden voor het beëindigen van het dienstverband met verweerster. Beide kantoren hebben aan dit verzoek voldaan. De deken heeft op grond van dit onderzoek onder meer de beschikking gekregen over de beëindigingsovereenkomst met het kantoor X en over verklaringen van verschillende partners van kantoor Y die deel uitmaakten van het verweer van kantoor Y in de arbeidsrechtelijke procedure die is gevoerd tegen verweerster.  2.14    Uit het onderzoek van de deken volgt het volgende. De oorzaak van het verschil van inzicht dat leidde tot het beëindigen van de arbeidsoverkomst bij het kantoor X was een vermoeden van kantoor X dat verweerster onwaarheden verkondigde over haar werkzaamheden en over verschillende voorvallen die zich tijdens haar dienstverband hebben voorgedaan. Dit vermoeden ontstond bij kantoor X naar aanleiding van een aantal interne e-mails dat niet aankwam, terwijl verweerster stelde die e-mails wel voor het verstrijken van de afgesproken deadlines te hebben verstuurd. Zij had verder meerdere malen tijd geschreven in het tijdschrijfsysteem van het kantoor terwijl die bestede tijd niet in het kantoorsysteem was terug te vinden. In overleg met verweerster heeft kantoor X een IT-onderzoek uitgevoerd. De conclusie uit het onderzoek was dat het vrijwel feitelijk onmogelijk, maar in ieder geval zeer onwaarschijnlijk, was dat de genoemde e-mails wel waren opgesteld en verstuurd en dat de door verweerster genoemde tijd door haar was geregistreerd in het systeem. Tevens was kantoor X gebleken dat verweerster van een e-mail en de bijbehorende dagvaarding de verzenddatum had gemanipuleerd, waardoor zij het had doen voorkomen dat de e-mail en bijlage eerder waren opgesteld en verzonden dan daadwerkelijk het geval was. Kantoor X heeft geconcludeerd dat ondanks hetgeen verweerster stelde de voorvallen niet door een technisch probleem konden zijn veroorzaakt. 2.15    Bij kantoor Y hebben zich, blijkens het onderzoek van de deken, dezelfde soort problemen voorgedaan en ook bij kantoor Y was er in het team twijfel ontstaan of de uitleg van verweerster over niet nagekomen afspraken wel klopte. Uit een viertal verklaringen van partners bij het kantoor Y volgt dat opdrachten die volgens verweerster zouden zijn uitgevoerd, door IT-problemen niet tijdig zouden zijn ge-e-maild. Stukken zouden in folders zijn gezet die niet bij de partner waarvoor werd gewerkt zichtbaar waren, maar wel bij verweerster. E-mails kwamen niet aan en e-mails die verweerster zei aan cliënten te hebben gestuurd, waren niet in de dossiers terug te vinden. Kantoor Y heeft daarbij verklaard dat er in het begin inderdaad enige IT-problemen bij het kantoor zijn geweest, maar dat na het opnieuw inregelen van de IT bij verweerster de problemen bleven bestaan terwijl deze problemen bij andere advocaten met dezelfde problemen na het opnieuw inregelen van de IT waren verdwenen.  2.16    Verder volgt uit het onderzoek dat verweerster op kantoor Y tegen verschillende advocaten had verklaard dat zij een brief van de Orde van Advocaten had ontvangen op haar huisadres om op 30 maart 2023 te getuigen over klachten die waren ingediend tegen kantoor X en tegen twee partners van dat kantoor wegens grensoverschrijdend gedrag (bullying) en fraude door tijdschrijven in dossiers op naam van medewerkers die daar niet in gewerkt hadden. Verweerster had tegen het kantoor gezegd dat zij gedurende dit hele traject was begeleid door haar mentor bij de raad van de orde, dat haar mentor ook bij de zitting aanwezig was en zij daarna waren gaan lunchen. Na de zitting die volgens verweerster zou hebben plaatsgevonden, vertelde verweerster op kantoor dat er een dekenklacht tegen kantoor X zou worden ingediend. Verweerster had ook (niet-declarabele) tijd geschreven voor het bijwonen van de hoorzitting. Verweerster had in dit verband verder gezegd dat zij door de HR-afdeling van kantoor X en één van de betrokken partners was verzocht niet te getuigen en dat zij daarbij onder druk was gezet. Toen een advocaat van kantoor Y aanbood hierover contact op te nemen met de desbetreffende partner had verweerster gezegd dat haar mentor bij de raad van de orde had geadviseerd dit niet te doen.  2.17    Daarnaast hebben partners van kantoor Y verklaard dat verweerster op een kantoorborrel had gezegd dat zij een jaar in het bestuur van de Utrechtse Studentenvereniging UVSV had gezeten, terwijl dat niet op jaar cv stond en dit ook niet tijdens de sollicitatiegesprekken aan de orde was gekomen. Daarnaast had verweerster op diezelfde borrel verklaard dat zij bitcoin miljonair is, had 'meegelift' met de aandelen van Takeaway, haar woonhuis in Utrecht cash had betaald en dat zij haar vliegbrevet had gehaald.   2.18    Nadat kantoor Y begon te twijfelen aan de verhalen van verweerster, heeft het kantoor bij de deken navraag gedaan over de juistheid van de verklaringen van verweerster over haar getuigenis tegen haar voormalig kantoor X. Bij e-mail van 9 mei 2023 heeft de deken kantoor Y laten weten dat de mededelingen van verweerster niet juist zijn. Zij schrijft in dat verband: “Ik begrijp dat advocaat-stagiaire [verweerster], werkzaam bij uw kantoor, heeft verteld dat zij door de Orde zou zijn opgeroepen om als getuige in bepaalde klachtprocedures op treden. Ik begrijp ook dat zij heeft verteld dat hierover een bespreking is geweest bij de Amsterdamse Orde op 30 maart 2023 en dat zij hierover persoonlijk contact heeft gehad met mij. Bij mij en op het bureau van de Orde is niets bekend over een oproeping van [verweerster] als getuige en ook niet over een afspraak met [verweerster] op het bureau van de Orde op 30 maart 2023 of een andere datum. Ik heb met [verweerster] geen contact gehad over een rol als getuige. In het algemeen geldt dat het oproepen van getuigen geen onderdeel uitmaakt van een klachtonderzoek. Derden worden in het algemeen ook niet geïnformeerd over lopende klachtonderzoeken.” Daarnaast had verweersters mentor bij de raad van de orde kantoor Y laten weten dat zij al lange tijd geen contact heeft gehad met verweerster.  2.19    Deze omstandigheden hebben kantoor Y doen besluiten verweerster op 8 mei 2023 te schorsen en op 10 mei 2023 op staande voet te ontslaan.  2.20    Tijdens de hoorzitting bij de raad van de orde op 25 mei 2023 die aan de beslissing goedkeuring beëindiging stage voorafgegaan is, heeft verweerster een verklaring afgelegd over de gang van zaken rondom de gestelde getuigenis over haar voormalig kantoorgenoten bij het kantoor X. Uit het verslag volgt, onder meer, het volgende:  “[Verweerster] licht toe dat zij met oud-collega’s van [kantoor X] heeft gesproken op 30 maart 2023. Met hen heeft zij overleg gevoerd over het indienen van een klacht bij de orde. [Verweerster] heeft [kantoor Y] verteld dat zij met de orde heeft gesproken over waar zij en haar oud-collega’s getuige van zijn geweest bij X. [Verweerster] licht toe dat zij meermaals telefonisch contact heeft gehad met verschillende medewerkers van de orde. Door een ordemedewerker is gezegd dat de verzoeken en de klachten zouden worden opgenomen met de deken (…) en dat zij mogelijk als getuige zou worden opgeroepen. Op de vraag waarom zij tegen [kantoor Y] heeft gezegd dat zij op verzoek van de deken naar de orde moest komen op 30 maart antwoordt [verweerster] dat zij niet wilde dat gedacht zou worden dat zij de initiator is van de getuigenissen tegen [kantoor X] bij de orde. (…) [Partner 1 van kantoor Y] vraagt [verweerster] wat zij precies gezegd heeft over 30 maart tegen [kantoor Y]. [Verweerster] antwoordt dat zij het niet meer precies weet. Ze herinnert zich wel dat ze heeft gezegd dat ze een gesprek heeft met de orde. [Partner 1 van kantoor Y] merkt op dat dat dus niet klopt, want het was een gesprek met oud-collega’s. [Verweerster] bevestigt dit. (…) [Partner 2 van kantoor Y] vraagt aan [verweerster] of zij heeft gevraagd aan oud-collega’s of zij bereid zijn om te verklaren. [Verweerster] antwoordt dat één wel bereid is te verklaren, een andere niet. Ze zijn bang dat hen hetzelfde overkomt als [verweerster] nu. Een werkt nog bij X, een is overgestapt naar een ander kantoor en twee van de oud-collega’s zijn geen advocaat meer. [Verweerster] licht toe dat zij op of rond 30 maart nog gesproken heeft met de mentor (…). [Verweerster] biedt aan dat zo nodig uitgezocht kan worden welke datum het precies was. [Verweerster] merkt op dat er geen contact met de deken is geweest, wel met een aantal medewerkers. [Verweerster] zal de namen van de medewerkers en de data van de gesprekken nazenden. [Verweerster] vertelt dat zij zich nu kan herinneren dat het gesprek met de mentor daadwerkelijk op 30 maart 2023 was. Zij heeft de mentor gebeld, na afloop van het gesprek met de oud-collega’s, terwijl zij een rondje liep.” 2.21    Het verslag van de hoorzitting maakt onderdeel uit van de bevindingen van het onderzoek van de deken naar verweersters handelen. 

3    VERZOEK  3.1    De deken heeft aan het 60ab-verzoek ten grondslag gelegd dat het gedrag van verweerster, zoals uit haar onderzoek naar voren is gekomen, niet te verenigen is met het uitoefenen van het beroep van advocaat en in ieder geval geen gedrag is dat een behoorlijk advocaat betaamt. Het consequent en herhaaldelijk doen van uitlatingen die aantoonbaar onjuist zijn, het verzinnen en aandikken van gebeurtenissen, het doen van onjuiste en negatieve uitlatingen over andere kantoren en advocaten is, aldus de deken, in strijd met artikel 46 Aw en in strijd met de kernwaarde integriteit (artikel 10a Aw). Ook heeft verweerster met haar uitlatingen over de twee partners bij het kantoor X gehandeld in strijd met haar verplichting uit hoofde van de beëindigingsovereenkomst, die zij met dat kantoor heeft gesloten en waarin is vastgelegd dat partijen zich zouden onthouden van negatieve uitlatingen over de andere partij. Juist van een advocaat mag worden verwacht dat hij of zij bij de uitoefening van zijn werkzaamheden de waarheid spreekt en aangegane verplichtingen nakomt. De advocaat die dat niet doet is niet geschikt om advocaat te zijn, aldus de deken.  3.2    De deken stelt dat er een ernstig vermoeden van een handelen is waardoor enig door artikel 46 Aw beschermd belang is geschaad. De werkwijze van verweerster bij de kantoren X en Y en uit de constatering van de raad van de orde dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen, doet vermoeden dat verweerster niet in staat is de praktijk van advocaat behoorlijk te kunnen uitoefenen. De deken verzoekt de raad daarom verweerster met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen op grond van artikel 60ab Aw. De deken wil gezien de herhaling in het gedrag van verweerster en haar volharden in onjuistheden voorkomen dat zij weer aan de slag gaat bij een derde kantoor en de praktijk hervat. De enige mogelijkheid om dit op korte termijn te bewerkstelligen is een onmiddellijke schorsing op grond van artikel 60ab Aw.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het 60ab-verzoek. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Op grond van artikel 60ab Aw kan de raad een advocaat op verzoek van de deken met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk, indien jegens die advocaat een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig in artikel 46 Aw beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad. 5.2    De raad overweegt dat de procedure ex artikel 60ab Aw bedoeld is als spoedvoorziening. Zoals uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel blijkt, is voor de toepassing van deze spoedvoorziening vereist dat een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten door een advocaat, waardoor enig door artikel 46 Aw beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Het moet daarbij gaan om gevallen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig of in de kwaliteit van de advocatuur ernstig in gedrang is. Te denken valt aan de situatie dat een advocaat banden onderhoudt met criminele organisaties of misbruik maakt van zijn wettelijke privileges. De (dreigende) schending van de door artikel 46 Aw beschermde belangen moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat de situatie zo ernstig is dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van de gewone tuchtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het Hof van Discipline), de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen. De situatie moet dus om direct ingrijpen vragen. (Hof van Discipline 27 augustus 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3358 en 24 juli 2020, ECLI:TAHVD:2020:130). 5.3    Ter zitting heeft de deken nader toegelicht waarom zij van mening is dat de situatie zo urgent is dat een onmiddellijke schorsing van verweerster op grond van artikel 60ab Aw noodzakelijk is. De deken heeft betoogd dat binnen de advocatuur geen plaats is voor een advocaat die stelselmatig onwaarheden debiteert en dat de deken er gezien de gebeurtenissen van de afgelopen periode geen enkel vertrouwen meer in heeft dat verweerster haar gedrag zal veranderen en geen onwaarheden meer zal verkondigen. Er dreigt op zeer korte termijn een derde kantoor (het kantoor Z) betrokken te raken, nu verweerster blijkens het overgelegde arbeidscontract met ingang van 1 september 2023 bij dat kantoor in dienst zal treden. Het gaat de deken dan ook (eveneens) om de bescherming van de belangen van (toekomstige) cliënten en het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen. De verzochte schorsing is de enige manier om te voorkomen dat verweerster bij kantoor Z haar gedrag zal voortzetten. Het gegeven dat de raad van de orde, die eerder bij besluit van 12 juni 2023 de voormalig patroon van verweerster (bij kantoor Y) goedkeuring heeft verleend de stage door opzegging te doen eindigen, de nieuwe stage-aanvraag nog moet goedkeuren, maakt de situatie volgens de deken niet minder urgent, omdat op grond van de Verordening op de Advocatuur (de Voda) bij die aanvraag slechts de geschiktheid van de patroon wordt getoetst. 5.4    Verweerster heeft aangevoerd dat het verzoek van de deken niet bedoeld is voor de situatie waarin zij verkeert en het daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De deken meent dat verweerster een dusdanig acuut en ernstig gevaar vormt voor de advocatuur dat zij naar het zwaarste middel grijpt dat haar ter beschikking staat, te weten een 60ab-verzoek. Van een dergelijk gevaar is echter, aldus verweerster, geen sprake. Door verweersters vertrek bij het kantoor Y is verweersters stage vooralsnog tot een einde gekomen. Verweerster heeft weliswaar samen met haar beoogd patroon een verzoek om goedkeuring stage en patroon ingediend, maar op dat verzoek moet pas uiterlijk op 19 september 2023 beslist worden. Tot het moment waarop de raad van de orde goedkeuring verleent op het ingediende verzoek zal verweerster in ieder geval geen praktijk mogen uitoefenen. En verweerster zal ook geen praktijk voeren of haar titel voeren ten behoeve van cliënten, omdat zij geen dossiers in behandeling heeft en zodoende ook geen contact met (mogelijke) cliënten heeft. Verweerster heeft ter zitting aangeboden zo nodig nogmaals schriftelijk te verklaren dat zij geen praktijk zal voeren totdat de raad van de orde haar verzoek om stage en patroon heeft goedgekeurd. 5.5    De raad overweegt het volgende. De raad stelt voorop dat hij de zorgen van de deken over verweersters geschiktheid voor de advocatuur deelt gelet op de aard en de omvang van de bevindingen die de deken op grond van het door haar uitgevoerde onderzoek aan de raad heeft voorgelegd. Zoals het er nu uitziet lijkt verweerster, die in deze procedure geen inhoudelijk verweer tegen de bevindingen van het onderzoek heeft gevoerd, er een gewoonte van te maken om onwaarheden te verkondigen en daarmee de belangrijkste kernwaarde van de advocatuur - de integriteit - met voeten te treden. De juistheid van die bevindingen zal echter verder bij de behandeling van het dekenbezwaar (23-556/A/A/D) aan de orde moeten komen. 5.6    Gelet op het toetsingskader in rechtsoverweging 5.2 dient de raad zich met betrekking tot het 60ab-verzoek in deze procedure te beperken tot de toets of sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden die maken dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is en de gewone tuchtprocedure bij de raad (en eventueel hoger beroep bij het Hof van Discipline) niet afgewacht kan worden. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is de raad onvoldoende gebleken, en wel vanwege het navolgende. 5.7    Zoals door verweerster naar voren is gebracht, heeft zij als gevolg van de voortijdige beëindiging van de stage momenteel geen praktijk en staat zij derhalve ook geen cliënten bij. Wel liggen er een arbeidsovereenkomst tussen verweerster en kantoor Z die bepaalt dat verweerster per 1 september 2023 als advocaat-stagiaire in dienst treedt bij dat kantoor, en een verzoek van 25 juli 2023 van verweerster en haar beoogd patroon tot het opnieuw goedkeuren van de stage en patroon. Op dit verzoek moet de raad van de orde nog beslissen. Voor de stelling van de deken dat in die aanvraag slechts de geschiktheid van de patroon wordt getoetst en dus dat ondanks dat nog moet worden beslist op die nieuwe aanvraag, het 60ab-verzoek urgent blijft, vindt de raad onvoldoende steun in de Voda. Paragraaf 3.1.2 en artikel 3.5 van de Voda spreken in de aanhef over goedkeuring van "stage en patroon". Artikel 3.6 van de Voda gaat over de beoordeling van de aanvraag om goedkeuring. De afwijzingsgronden onder lid 1 betreffen een niet-limitatieve opsomming op grond waarvan de raad van de orde de goedkeuring kan onthouden. Uit de toelichting bij dit artikel volgt bovendien dat de raad van de orde een ruime discretionaire bevoegdheid heeft bij de beoordeling van de aanvraag en dat ook op grond van aspecten van de stage die niet noodzakelijkerwijs de kwaliteit van de patroon betreffen, goedkeuring kan worden onthouden. Dat laatste blijkt uit artikel 3.6 sub g van de Voda en de toelichting daarop (de toelichting verwijst op dit punt naar het niet meer bestaande sub h, maar uit de historische versie van de verordening - geldig van 15-7-2020 tot 30-9-2020 - volgt dat daarmee sub g wordt bedoeld). Die beleidsruimte wordt in het kader van artikel 3.6 sub g, naar de raad voorkomt, ook niet beperkt door de Beleidsregel stage en patronaat 2023. Het komt de raad voor dat van die beoordeling door de raad van de orde zonodig deel zal moeten uitmaken hoe de beoogd patroon en verweerster die begeleiding zien in het licht van hetgeen volgens de deken blijkens haar onderzoek bij de kantoren waar verweerster eerder werkzaam is geweest is voorgevallen.  5.8    Bovendien ligt het in de rede dat, zoals ter zitting ter sprake is gekomen - nog voorafgaand aan de goedkeuring van de nieuwe stageaanvraag - een open gesprek plaatsvindt tussen de deken, de beoogd patroon en verweerster waarin de zorgen van de deken aan de orde gesteld kunnen worden, opdat (mocht de raad van de orde overwegen om de nieuwe stageaanvraag goed te keuren) de beoogd patroon daarmee rekening kan houden bij het opstellen van een stagebegeleidingsplan voor de resterende duur van de stage (zie de verplichting van artikel 1 lid 2 van de Beleidsregel stage en patronaat 2023), gericht op een intensievere begeleiding. 5.9    De raad is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een situatie die om direct ingrijpen vraagt, zoals wel is vereist voor het kunnen opleggen van de in artikel 60ab Aw genoemde voorziening. De raad zal het verzoek van de deken daarom afwijzen.

BESLISSING De raad van discipline wijst het verzoek van de deken op grond van artikel 60ab Aw af. 

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. F.J. Baars, H. Bakker, D. Horeman en P.F.P. Nabben, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 24 augustus 2023