Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:108

Zaaknummer

230159W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. De zaken die verzoekers bij het hof aanhangig hebben gemaakt betreffen onder meer verwijten over de procedurele gang van zaken van raden van discipline. Verweerster was plaatsvervangend voorzitter van een andere raad, dan die aan de orde zijn aan deze zaken. De gronden van het wrakingsverzoek zien niet op de persoon van verweerster en daarom falen deze argumenten. Misbruik van recht. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 7 juli 2023

in de zaak 230159W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

                                     

verzoekers

                                     

tegen:

 

verweerster

 

1 DE PROCEDURE

1.1 Verzoekers hebben in de zaken 230079, 220282, 190202H, 220059H en 220223H beroepschriften dan wel herzieningsverzoeken ingediend bij het hof van discipline (verder: het hof). Deze zaken zijn vervolgens gepland voor de mondelinge behandeling op 16 juni 2023 door het hof. Verweerster is lid van de kamer van het hof die deze zaken zou behandelen.

1.2 Verzoekers hebben verweerster gewraakt bij het wrakingsverzoek van 11 juni 2023, voorzien van bijlagen. Verweerster heeft daarin niet berust en op 16 juni 2023 een verweerschrift ingediend.

1.3 Klagers hebben per e-mail van 27 juni 2023 een reactie gegeven op het verweer van verweerster (repliek). Verweerster heeft het hof van discipline bericht geen gebruik te maken van de mogelijkheid daarop te reageren (dupliek).

1.4 Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld op basis van de stukken in raadkamer op grond van artikel 7.2 van het Wrakingsprotocol van het hof.

 

2 BEOORDELING

Wrakingsgrond

2.1 Verweerster is voormalig plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (verder: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Verzoekers stellen dat verweerster de dossiers van verzoekers niet mag behandelen als kroonlid bij het hof, omdat zij als plaatsvervangend voorzitter van de raad handelen en/of nalaten heeft laten zien waarover in deze dossiers moet worden geoordeeld. In dit verband verwijzen verzoekers naar de rol die griffiers bij de raden hebben vervuld, waarbij sprake is van integriteitsschendingen, en de ruimte die verweerster als plaatsvervangend voorzitter bij de raad daarvoor heeft gelaten. Griffiers hebben een machtspositie, zoals ook blijkt uit het feit dat mr. T (thans hoofdgriffier van het hof) zichzelf had aangewezen als griffier op de onderliggende zaken, terwijl zij daarin niet vrijstaat wegens haar bemoeienissen in de zaken die eerder hebben gespeeld bij de raad van discipline in het ressort Den Haag (waar mr. T destijds als hoofdgriffier werkzaam was). Verweerster had de betrokkenheid van de griffier in deze zaken niet mogen accepteren. Ook heeft verweerster als plaatsvervangend voorzitter van de raad beslissingen gewezen die ongeldig waren, omdat zij sinds 1 januari 2015 niet meer bevoegd was voorzittersbeslissingen te wijzen en zij voorzitter was van kamers met leden-advocaten die niet meer bevoegd waren beslissingen te wijzen wegens het verstrijken van de benoemingstermijn van vier jaar. Ten slotte stellen verzoekers dat de griffie en de griffier het procesreglement van het hof onjuist toepassen. Zo is aan verzoekers niet eerst een voorlopige oproep maar direct een definitieve oproep gezonden en was de zitting niet tijdig aangekondigd op de website van het hof.

Verweer

2.2 Verweerster heeft verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek en daartoe het volgende aangevoerd. Verzoekers hebben geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster schade zou kunnen leiden. Verweerster heeft geen invloed op de gang van zaken bij de griffie van het hof. 

Toetsingskader

2.3 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. De wrakingskamer van het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).

Overwegingen wrakingskamer

2.4 Het hof oordeelt dat de door verzoekers naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen dan wel onvoldoende (zwaarwegende) aanwijzing opleveren voor een objectief gerechtvaardigde vrees dat verweerster vooringenomenheid koestert in de zaken van verzoekers en derhalve verweersters onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.

2.5 Verweerster neemt als kroonlid deel aan de kamer van het hof die vijf zaken van verzoekers behandelt. In die zaken stellen verzoekers onder meer procedurele verwijten aan de orde, die betrekking hebben op zaken die behandeld zijn door de raden van discipline in de ressorts Den Haag, Amsterdam en Den Bosch. Verweerster is in het verleden plaatsvervangend voorzitter geweest van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. De verwijten die verzoekers aan de orde stellen in voornoemde zaken zien op de procedurele gang van zaken en/of de inhoudelijke beoordeling van zaken door raden waar verweerster niet als plaatsvervangend voorzitter heeft opgetreden of anderszins bij betrokken is geweest. De algemene stelling van verzoekers dat de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden vergelijkbare procedurele en juridisch inhoudelijke misslagen heeft begaan en verweerster aldus niet onpartijdig zal kunnen oordelen in de voorliggende zaken van verzoekers is onvoldoende voor een geslaagd wrakingsverzoek. Het moet gaan om omstandigheden die direct zien op de persoon van verweerster en die zijn niet gesteld of gebleken. Voor zover verzoekers omstandigheden aanvoeren die wel zien op de persoon van verweerster, houden die stellingen geen verband met de voorliggende zaken en kunnen die geen afbreuk doen aan de onpartijdigheid van verweerster als kroonlid in de kamer die de zaken van verzoeker behandelen.

Voor zover verzoekers het wrakingsverzoek onderbouwd hebben met verwijten over de procedurele gang van zaken bij de griffie van het hof, geldt dat die niet de persoon van verweerster raken. Hun verwijten betreffen handelingen die onder verantwoordelijkheid van de griffier dan wel voorzitter van het hof zijn verricht. Verweerster vervult geen van deze posities. Alleen daarom al falen ook deze argumenten.

2.6 Ten slotte constateert de wrakingskamer van het hof dat verzoekers het wrakingsmiddel veelvuldig hanteren en nogal eens (lijken te) gebruiken voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Hiermee maken verzoekers misbruik van recht dat mede tot gevolg heeft dat de rechtsgang onnodig wordt gefrustreerd ten koste van andere partijen en de organisatie van het hof. Het hof bepaalt daarom dat een volgend verzoek tot wraking dat kwalificeert als misbruik van recht niet in behandeling zal worden genomen door het hof.

 

3 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

3.1 verklaart het wrakingsverzoek van verzoekers kennelijk ongegrond.

3.2 bepaalt dat volgende wrakingsverzoeken die kwalificeren als misbruik van recht van verzoekers buiten behandeling gesteld worden.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en B.J.R. van Tongeren, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.

 

griffier                                                                                      voorzitter    

 

De beslissing is verzonden op 7 juli 2023.