Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:126

Zaaknummer

220314

Inhoudsindicatie

Beklag van klaagster niet-ontvankelijk nu i) beklagtermijn ruimschoots is verlopen en ii) geen sprake is van een afwijzende beslissing van de deken.

Uitspraak

Beslissing van 28 juli 2023

in de zaak 220314

naar aanleiding van het beklag van:

                                     

klaagster

tegen:

de deken 

 

1 HET BEKLAG 

1.1 Klaagster heeft op 11 november 2021 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet in een tweetal kwesties. De deken heeft dit verzoek bij beslissing van 12 januari 2022 (gedeeltelijk) afgewezen en voor het overige (door)verwezen naar de deken Zeeland-West-Brabant.

1.2 Op 2 februari 2022 heeft de deken Zeeland-West-Brabant het doorgezonden verzoek in behandeling genomen en klaagster verzocht om een nadere toelichting. De deken heeft de beslissing op het verzoek tot aanwijzing opgeschort in afwachting hiervan. Hierop heeft klaagster, voor zover het hof bekend, niet gereageerd.

1.3 Op 18 september 2022 heeft klaagster opnieuw een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft hierop telefonisch contact gezocht om te bespreken dat de aanvraag incompleet was. Er is vervolgens geen reactie van klaagster ontvangen op de e-mails van 4 oktober 2022 en 28 oktober 2022, waarna de deken klaagster heeft bericht dat zij het dossier zal sluiten.

1.4  Klaagster heeft op 8 oktober 2022 een beklag tegen de beslissing van de deken van 12 januari 2022 ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag van klaagster is op 12 oktober ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:

de reactie van klaagster van 21 maart 2023; en

namens de Amsterdamse Orde van Advocaten 

de reactie van mr. X., stafjurist, van 28 april 2023; en het verweer van de opvolgend deken van de orde van advocaten Amsterdam, mr. Y. van 28 april 2023;

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten, nu deze feiten niet zijn betwist door klaagster.

verzoek [1]:

3.2 Mr. W.  heeft klaagster bijgestaan in verband met de aansprakelijkstelling van de heer S. ter zake de door hem op internet geplaatste publicaties over klaagster en het door haar te vorderen smartengeld. Op 8 maart 2021 heeft mr. W. klaagster het volgende procesadvies gegeven:

“Met betrekking tot de overige schadeposten

[..]

Deze schadeposten zijn dan ook met het huidige dossier dat ik van u ontvangen heb, nauwelijks of niet te bewijzen.

Ofschoon de kans reëel is dat de rechtbank zal aangeven dat er geen sprake is van onrechtmatige publicaties, adviseer ik dan ook geen procedure te starten. Indien u desalniettemin een gerechtelijke procedure wenst te starten gaat het mijns inziens uitsluitend om het vorderen van een bedrag aan smartengeld.

Ik denk hierbij aan een bedrag in de orde van grootte gelegen tussen € 5000,- en € 10.000,-

Tenslotte wijs ik u op het proceskostenrisico dat in de orde van grootte kan liggen tussen € 500,- en € 1000,-

[..]

3.3 Mr. W. heeft (op verzoek van klaagster) zijn werkzaamheden gestaakt.

3.4 Op 11 november 2021 heeft klaagster de deken Amsterdam verzocht om aanwijzing van een advocaat in verband met een tweetal kwesties, te weten (i) de aansprakelijkstelling van N. TV Producties B.V. (S. van Z.), waarbij klaagster smartengeld wil vorderen vanwege de ontstane psychische klachten dan wel de schending van de eer en goede naam van klaagster, en (ii) het verwijderen van filmpjes/publicaties van internet.  

3.5 Op 12 januari 2022 heeft de deken Amsterdam het verzoek tot aanwijzing van een advocaat - voor zover dit toeziet op kwestie (i) - afgewezen. De deken heeft haar afwijzing als volgt gemotiveerd:

Op 8 maart 2021 heeft mr W. aan u een uitgebreid advies gegeven in verband met uw vordering tot schadevergoeding op S. Mr W. komt tot de conclusie dat het zeer ongewis is of de rechter te tv-uitzendingen dan wel de daaropvolgende publicaties onrechtmatig zal achten. Ook mr DH heeft in een door u toegestuurd advies (van onbekende datum) aangegeven te weinig aanknopingspunten te zien om een veroordeling van S. te verkrijgen. Beide advocaten geven aan dat het probleem erin zit dat u in de uitspraak van de rechter slechts van oplichting van W. bent vrijgesproken, maar wel bent veroordeeld voor ander oplichting. W. is slechts een van de vijf gedupeerden die in de laatste uitzending aan bod is gekomen.

Ook in het geval een rechter zou oordelen dat S. onrechtmatig jegens u heeft gehandeld, is volgens mr W. onzeker of en zo ja welk bedrag u aan schade zou kunnen vorderen. Mr W. heeft in zijn advies van 8 maart 2021 aangegeven dat hij een procedure afraadt. In het geval wel zou worden geprocedeerd, dan zou slechts smartengeld gevorderd kunnen worden, omdat andere schadeposten niet of nauwelijks te bewijzen zijn. De omvang van een eventuele vordering tot smartengeld zou volgens mr W. uitkomen op een bedrag tussen de € 5.000,- en € 10.000,- . Artikel 13 Advocatenwet schrijft dat dat een advocaat alleen toegewezen kan worden in een zaak waar vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Het vorderen van een bedrag tot € 25.000,- aan schade zal moeten gebeuren via een procedure bij de kantonrechter en voor deze procedure is een advocaat niet verplicht. U kunt deze procedure ook zelf voeren en van mr W. heb ik begrepen dat u eerder zelf juridische procedure heeft gevoegd.

Kortom, het feit dat de kans van slagen van uw vordering tot schadevergoeding zeer ongewis is en voor deze procedure geen bijstand van een advocaat verplicht is, maakt dat ik uw verzoek om aanwijzing van een advocaat ten aanzien van deze kwestie afwijs.

3.6 Ten aanzien van kwestie (ii) heeft de deken Amsterdam op basis van de op 4 december 2021 door klaagster verstrekte lijst met URL’s, waarvan twee werkbare URL’s, het verzoek van klaagster ten aanzien van de eerste URL doorgezonden naar de deken Zeeland-West-Brabant, nu degene die het filmpje heeft geplaatst (K) in Tilburg is gevestigd. Ten aanzien van de tweede werkbare URL heeft de deken klaagster nadere vragen gesteld, omdat onduidelijk is welke publicatie volgens klaagster verwijderd diende te worden.

3.7 Tegen de beslissing van de deken kon klaagster – gelet op de gestelde termijn van 6 weken -uiterlijk op 23 februari 2022 haar beklag bij het hof indienen.

verzoek [2]:

3.8 Op 22 september 2022 heeft klaagster opnieuw een verzoek ingediend om aanwijzing van een advocaat.  

3.9  Op 4 oktober 2022 heeft de stafmedewerker van de deken Amsterdam klaagster om een nadere toelichting gevraagd naar aanleiding van dat verzoek.

3.10  Op 28 oktober 2022 heeft de stafmedewerker van de deken Amsterdam klaagster bericht dat het dossier wordt gesloten vanwege het uitblijven van informatie en dat de deken ervan uit gaat dat klaagster haar verzoek niet langer wil voorzetten.

3.11  Ondertussen heeft het hof op 12 oktober 2022 het beklag van klaagster van 8 oktober 2022 ontvangen.

3.12  De griffie van het hof heeft klaagster - in meerdere e-mails – gevraagd een nadere toelichting te geven op het beklag en aan te geven tegen welke afwijzende beslissing van de deken het beklag is gericht. Verder is klaagster gevraagd om toezending van de desbetreffende dekenbeslissing.

3.13  In de reactie van klaagster van 21 maart 2023 wordt op geen van deze vragen concreet ingegaan. Klaagster heeft het hof laten weten dat haar beklag ziet op het verwijt dat de deken geen advocaat heeft toegewezen en dat zij haar vorige advocaat, mr. W., aansprakelijk wil stellen.

 

4 BEOORDELING

Beklag

4.2 Klaagster heeft in haar beklag van 8 oktober 2022 – kort weergegeven – aangegeven dat zij het hof verzoekt om toewijzing van een advocaat, teneinde een normaal leven te kunnen leiden.

Verweer deken

4.3 De deken verweert zich als volgt.

t.a.v. verzoek [1]

4.4 De deken verzoekt het beklag van klaagster niet-ontvankelijk te verklaren wegens de overschrijding van de beklagtermijn, nu klaagster uiterlijk tot 23 februari 2022 de tijd had om haar beklag schriftelijk in te dienen bij het hof. De griffie van het hof heeft het beklag van klaagster eerst op 12 oktober 2022 ontvangen.

t.a.v. verzoek [2]

4.5 Op 4 oktober 2022 is klaagster gevraagd om een nadere toelichting te geven op haar verzoek tot aanwijzing van een advocaat van 22 september 2022. Op dit verzoek heeft klaagster niet gereageerd. Op 28 oktober 2022 is klaagster opnieuw om een reactie gevraagd. Nu de deken geen reactie heeft ontvangen, is het dossier gesloten.

Toetsingskader

4.6 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

t.a.v. verzoek [1]

4.7 In artikel 13 lid 3 van de Advocatenwet is bepaald dat er binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking, houdende afwijzing van het verzoek, beklag dient te worden gedaan bij het hof. Op basis van het dossier stelt het hof vast dat het verzoek van klaagster bij beslissing van 12 januari 2022 is afgewezen. Dit betekent dat klaagster tot (uiterlijk) 23 februari 2022 haar beklag schriftelijk kon instellen bij het hof. Klaagster heeft echter eerst op 8 oktober 2022 een beklag ingediend, dat op 12 oktober 2022 door de griffie van het hof is ontvangen. Nu de beklagtermijn in deze zaak ruimschoots is verlopen, zal het hof het beklag van klaagster niet-ontvankelijk verklaren.

t.a.v. verzoek [2]

4.8 Zoals hiervoor reeds opgemerkt kan op grond van artikel 13 lid 3 van de Advocatenwet alleen beklag worden ingesteld tegen een afwijzende beslissing van de deken.

4.9 In de onderhavige kwestie heeft de deken niet tot een (toewijzende of afwijzende) beslissing kunnen komen, nu zij voor de beoordeling van het verzoek, klaagster - zoals blijkt uit de e-mails van 4, respectievelijk 28 oktober 2022 – meerdere malen tevergeefs om aanvullende informatie heeft gevraagd. De deken heeft als gevolg van het uitblijven van een reactie van klaagster het dossier vervolgens gesloten.

Nu geen sprake is van en afwijzende beslissing van de deken, is het hof van oordeel dat het beklag derhalve niet-ontvankelijk is.

4.10  Ter overvloede overweegt het hof nog als volgt. Voor zover het beklag van klaagster ziet op de reactie van de deken Zeeland-West-Brabant, geldt ook hier dat het beklag niet-ontvankelijk is. Uit de e-mail van 2 februari 2022 maakt het hof op dat de deken Zeeland-West-Brabant de beslissing op het verzoek tot aanwijzing heeft opgeschort in afwachting van een andere toelichting. Ook hier is van een afwijzende beslissing geen sprake.

4.11  Ter voorlichting van klaagster merkt het hof ten slotte nog het volgende op. Waar klaagster in haar beklag klachten heeft geformuleerd over de handelwijze van haar voormalige advocaat en/of de deken, is daarvoor in deze beklagprocedure geen plaats. Voor dergelijke klachten geldt een andere procedure. Verwezen wordt naar artikel 46c lid 1 en 5 van de Advocatenwet.

 

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klaagster niet-ontvankelijk;

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. V. Wolting en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  28 juli 2023.                                                                                        

griffier                                                                                                       voorzitter

De beslissing is verzonden op 28 juli 2023.