Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:119

Zaaknummer

220115

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij over bedreiging. Ook in hoger beroep onvoldoende weersproken. Bekrachtiging gegrondverklaring met berisping

Uitspraak

Beslissing van 10 juli 2023

in de zaken 220115

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

                                     

verweerder

tegen:

klager

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) van 13 september 2021 in de zaak 21-657/A/A. De voorzitter heeft klachtonderdeel e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaard.

1.2 De raad heeft bij beslissing van 14 maart 2022 het verzet tegen de voorzittersbeslissing op klachtonderdeel a) gegrond verklaard en klachtonderdeel a) gegrond verklaard, het verzet tegen de klachtonderdelen b), c), d), f), g), h) ongegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd en verweerder in de proceskosten veroordeeld.

1.3 De voorzittersbeslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:205 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. De beslissing van de raad is onder ECLI:NL:TADRAMS:2022:45 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 13 april 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

​​​​​​​2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van klager;

-    de e-mail van klager van 21 juni 2022.

​​​​​​​2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 mei 2023. Daar zijn klager met zijn gemachtigde mr. V. en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Klager heeft dit gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

​​​​​​​3.2 Klager is verwikkeld (geweest) in verschillende procedures waaronder een echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw). Verweerder staat de vrouw in die procedures bij.

​​​​​​​3.3 De echtscheiding is in februari 2020 uitgesproken. De twee kinderen van klager en de vrouw  verbleven na een eerdere uithuisplaatsing bij klager in D. en stonden toen onder toezicht van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR).

 

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

 

a)  verweerder heeft klager tijdens een driegesprek bedreigd en heeft zich in dit driegesprek en in een gesprek op het kantoor van de accountant van klager en de vrouw onbehoorlijk gedragen.

(…)

 

5 BEOORDELING

 

omvang hoger beroep

 

​​​​​​​5.1 Het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel a). In hoger beroep is daarom alleen dit klachtonderdeel nog aan de orde.

 

Overwegingen raad met betrekking tot klachtonderdeel a)

 

5.2       De voorzitter heeft dit klachtonderdeel als onvoldoende onderbouwd kennelijk ongegrond verklaard. Ter zitting bij de behandeling van het verzet heeft klager de bedreiging alsnog nader onderbouwd. Het driegesprek is volgens klager gegaan over de politieke situatie en de familie van de vrouw in Suriname. Er ontstond een geschil waarbij verweerder op een gegeven moment opstond, naar klager wees en riep: “Mijn handen reiken verder dan je denkt.” Deze woorden heeft klager als zeer bedreigend ervaren omdat hij zorgen had dat de vrouw de kinderen naar Suriname zou ontvoeren. Daarnaast heeft klager als militair gediend tijdens de binnenlandse oorlog in Suriname en is hij uit dien hoofde bekend met de politieke situatie in Suriname. Verder weet klager dat verweerder in verschillende commissies in Suriname zit en derhalve invloed heeft in het land. Verweerder heeft de toelichting van klager onvoldoende weerlegd. Hij heeft ter zitting slechts gesteld dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij deze woorden tegen klager heeft uitgesproken.

Dit acht de raad, mede in het licht dat verweerder zich nog wel precies kon herinneren dat klager tijdens dat gesprek uitingen over zijn militaire achtergrond heeft gedaan waar hij zich enorm aan had gestoord, niet geloofwaardig. De raad neemt dan ook aan dat verweerder de woorden zoals door klager weergegeven heeft uitgesproken. De raad acht deze woorden, tegen de achtergrond van klagers zorg over een eventuele ontvoering van zijn kinderen naar Suriname, zijn voorgeschiedenis als oud-militair in Suriname en de invloed die verweerder in Suriname heeft, gelet op de commissies waarin hij zit, zeer bedreigend mede gelet op het feit dat verweerder daarbij is opgestaan en naar klager heeft gewezen.

 

Beroepsgronden

 

5.3       Verweerder heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd tegen de beslissing van de raad:

1.    verweerder betwist klager te hebben bedreigd dan wel de intentie te hebben gehad om klager te bedreigen. Wat klager stelt over het driegesprek en het gesprek bij de accountant is niet juist. Verweerder heeft klager bij het driegesprek aangesproken op een eerdere opmerking van klager, die de cliënte van verweerder een “gold digger” had genoemd. Verweerder heeft aangegeven dat klager dit soort opmerkingen achterwege diende te laten;

2.    verweerder heeft geen kennis en wetenschap van klagers activiteit als militair tijdens de binnenlandse oorlog en de relevantie daarvan ontgaat verweerder. Verweerder zit niet in allerlei commissies in Suriname, heeft geen politieke invloed in Suriname en is op geen enkele manier betrokken bij de politieke situatie in Suriname. Daarom kan hij ook de uitspraak niet hebben gedaan dat “zijn armen verder reiken dan hij denkt”.

3.    dat klager zich tijdens het driegesprek bedreigd heeft gevoeld is ook niet geloofwaardig. Na de opmerking van verweerder dat hij zijn cliënte niet als gold digger aangesproken wilde zien, is het gesprek nog een uur voortgezet. Verweerder is niet aangesproken op vermeende bedreiging, ook niet in de contacten die er daarna nog geweest zijn. Het is ook opmerkelijk dat klager die stelt in 2018 bedreigd te zijn, niet eerder dan 10 november 2020 hierover een klacht bij de deken indient.

4.    bij de accountant is het juist klager geweest die zich laatdunkend over zijn vrouw heeft uitgelaten, waarna zij beledigd de bijeenkomst heeft verlaten.

 

verweer in beroep

 

5.4       Op het verweer in beroep zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

 

maatstaf

 

5.5       Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen, juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

 

5.6       In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren.

 

klachtonderdeel a)

 

5.7       Ter zitting van het hof is aan de orde geweest dat er meerdere driegesprekken hebben plaatsgevonden waarbij de cliënte van verweerder ofwel geheel niet aanwezig is geweest, ofwel op enig moment van het gesprek is weggelopen. Klager en zijn gemachtigde hebben beiden expliciet aangegeven dat de bedreiging heeft plaatsgevonden tijdens een driegesprek op het kantoor van de gemachtigde van klager en niet tijdens een gesprek op het kantoor van de accountant, waarvan verweerder zowel in zijn beroepschrift als ter zitting melding heeft gemaakt.

 

5.8       De gemachtigde van klager heeft ter zitting onder meer verklaard:

“ De bedreiging heeft bij mij op kantoor plaats gevonden. Het was een driegesprek. Daar is de situatie uit de hand gelopen, beide partijen zijn opgesprongen en daar zijn de bedreigingen geuit. Wij hebben ons altijd opgesteld als procesbegeleiders. Maar daarnaast speelden altijd de spanningen, dingen van de familie. Ik heb veel geïncasseerd. Wij hebben ons geconcentreerd op het regelen van de echtscheiding en de dingen over de kinderen. Ik denk wel dat het Surinaamse verleden parallel speelde. Wij hebben als advocaten onze rol gespeeld om het goed te begeleiden, maar daarnaast waren er nog verschillende processen. Dat op mijn kantoor had echt betrekking op dat parallelle proces, wat op de achtergrond steeds speelde. Het militaire verleden van mijn cliënt is van het begin af aan wel aan de orde geweest en verweerder kende dat. Hij heeft in dat gesprek zijn excuses aangeboden en ik heb het er toen bij gelaten. Het is bij klager toch zwaarder aangezet geweest en vrij pijnlijk. ”

  en

“Het klopt dat ik erbij was en dat ik de bedreiging gehoord heb. Het gesprek vond plaats nadat in Rotterdam jeugdzorg het had overgenomen. De gesprekken gingen over het echtscheidingsconvenant. Tijdens zo’n gesprek met ons drieën is de bedreiging geuit.

en

“Ik blijf er bij. Het gesprek is geweest, het was een dreigement, het is hoog opgelopen. Het was ook het laatste stuk van het echtscheidingsproces.”

en

“op dat moment liep ook de OTS nog steeds door, we hebben ons gericht op het belang van de kinderen en de OTS. Eind 2021 is de OTS opgeheven.”

 

5.9       Tegenover de verklaring van de gemachtigde van klager heeft verweerder naar voren gebracht dat het zo absoluut niet kan zijn gegaan, zeker niet op het kantoor van de gemachtigde van klager en dat hij alleen bezwaar heeft gemaakt tegen de bejegening van zijn cliënte door klager. Verder heeft verweerder zich afgevraagd waarom klager zolang gewacht heeft met klagen als hij zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld.

 

5.10     Het hof is van oordeel dat verweerder inhoudelijk geen relevante verklaring tegenover de concrete en gedetailleerde verklaring van de gemachtigde van klager heeft ingebracht. Het hof komt dan ook, net als de raad, tot de conclusie dat het bewuste gesprek moet zijn gelopen zoals dat door klager en zijn gemachtigde is gesteld en dat verweerder de bedreiging heeft geuit. Hoewel niet concreet duidelijk is geworden welke contacten verweerder in Suriname al dan niet heeft, maakt verweerder wel deel uit van een netwerk van mensen van Surinaamse herkomst dat zich inzet voor Suriname. Dat klager de uitlating en opstelling van verweerder in ieder geval als zeer bedreigend heeft ervaren acht het hof begrijpelijk, gelet op hetgeen daarover ter zitting is besproken. Over het feit dat klager niet direct over de bedreiging heeft geklaagd, heeft klager aangevoerd dat de situatie met de kinderen problematisch was vanwege de ondertoezichtstelling. Dat klager prioriteit gegeven heeft aan het oplossen van de problemen rondom de kinderen boven het indienen van de klacht, kan het hof alleen maar waarderen.

 

maatregel

 

5.11     Het hof zal op grond van het voorgaande de beslissing van de raad bekrachtigen, ook voor wat betreft de opgelegde maatregel. Een advocaat behoort zich niet op een dergelijke wijze bedreigend op te stellen tegen een wederpartij en dient er juist in familierechtelijke zaken extra alert op te zijn escalatie door bedreigende uitlatingen te voorkomen. Net als de raad rekent het hof verweerder de bedreiging zodanig zwaar aan dat een berisping op zijn plaats is.

 

proceskosten

 

5.12     Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

 

€ 50,- kosten van klager (forfaitair);

€ 1.050,- [€ 525,- per punt] kosten voor rechtsbijstand van klager;

€ 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

€ 1.000,- kosten van de Staat.

 

5.13     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.14     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

-        bekrachtigt de beslissing de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 14 maart 2022 in de zaak 21-657/A/A;

 

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

 

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door m r. J.C.A.T. Frima , voorzitter, mrs. K. Teuben en F.C. van der Jagt, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023.

 

                                                                                                                  ​​​​​​​

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 10 juli 2023 .