Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:127

Zaaknummer

230199

Inhoudsindicatie

Beklag op grond van artikel 13 Aw gegrond. De deken heeft ten onrechte geoordeeld dat klager voor de door hem gewenste procedure geen bijstand van een advocaat nodig heeft. Het hof verwijst de zaak terug naar de deken teneinde opnieuw op het inleidend verzoek te beslissen.

Uitspraak

Beslissing van 31 juli 2023 (bij vervroeging)

in de zaak 230199

naar aanleiding van het beklag van:

                                     

klager

tegen:

de deken

 

 

1 HET BEKLAG 

1.1 Klager heeft op 11 juli 2023 bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 13 juli 2023. Klager heeft op 16 juli 2023 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

1.2 Verder bevat het dossier:

het verweer van de deken; de reactie van klager op het verweer van de deken.

1.3 De deken heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om afsluitend te reageren.

1.4 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 De Geschillencommissie Advocatuur heeft met een bindend advies van 30 mei 2023, verzonden op 20 juni 2023, een klacht van klager tegen mr. M over de kwaliteit van de dienstverlening ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het bindend advies vormt onderdeel van het dossier.

2.2 Op 11 juli 2023 heeft klager de deken verzocht om een advocaat toe te wijzen. In zijn verzoek schrijft klager dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de Geschillencommissie en de zaak wil voorleggen aan de burgerlijke rechter met een vordering tot vernietiging van het bindend advies. Klager heeft verder gemotiveerd laten weten dat hij er niet in is geslaagd om zelf een advocaat te vinden.

2.3 De deken heeft het verzoek op 13 juli 2023 afgewezen. De deken stelt dat de door klager gewenste procedure tot vernietiging van het bindend advies wordt gevoerd bij de kantonrechter. Daarbij is de bijstand van een advocaat niet voorgeschreven; procesvertegenwoordiging door een advocaat is bij de kantonrechter niet verplicht. Omdat klager zich kan laten bijstaan door een ander dan een advocaat, stelt de deken niet bevoegd te zijn om een advocaat aan te wijzen.

 

3 BEOORDELING

Beklag

3.1 Klager heeft het volgende aangevoerd:

“(…) Daar ik al jaren een laaginkomen op bijstandsniveau heb, geen kennis heb van juridische zaken en ook geen advocaat kan vinden en betalen, wil ik u vragen om mij als nog een advocaat toe te wijzen zodat ik zo spoedig mogelijk kan worden bijgestaan in een uitspraak van De Geschillencommissie Advocatuur.”

Verweer deken

3.2 De deken heeft aangevoerd dat een van de voorwaarden voor toewijzing van een advocaat is dat het gaat om een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Omdat in de door klager gewenste procedure bijstand van een advocaat niet noodzakelijk is, heeft de deken het verzoek op goede gronden afgewezen. De deken verzoekt het hof het beklag ongegrond te verklaren.

Toetsingskader

3.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

3.4 Naar het oordeel van het hof is het beklag terecht ingesteld. Klager wenst een procedure in te stellen tot vernietiging van een bindend advies. Zo’n procedure dient in beginsel te worden gevoerd bij de rechtbank (team handel) en niet bij de kantonrechter, omdat het een zaak betreft met een onbepaald geldelijk belang (“vorderingen van onbepaalde waarde’). Dit kan anders zijn als er duidelijke aanwijzingen bestaan om aan te nemen dat het met de zaak gemoeide geldelijke belang ten hoogste € 25.000,- bedraagt (zie artikel 93 onder b Rv). Uit het dossier zoals dat aan het hof is voorgelegd blijkt niet wat de omvang van het geldelijk belang is. Uit het dossier (de beslissing van de geschillencommissie Advocatuur) blijkt bijvoorbeeld niet welke kosten gemoeid waren met de bijstand van mr. M aan klager en blijkt evenmin de hoogte van de door klager bij de geschillencommissie gevorderde schadevergoeding. Dat mr. M klager heeft bijgestaan in een huurzaak betekent volgens het hof verder niet dat de door klager gewenste procedure tot vernietiging van het bindend advies moet worden gezien als een zaak die de huurovereenkomst betreft zoals bedoeld in artikel 93 sub c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op basis van de gegevens in het dossier komt het hof tot de conclusie dat de door klager gewenste procedure moet worden gevoerd bij de rechtbank, team handel. Er zijn immers geen duidelijke aanwijzingen dat de (onderliggende) vordering van klager tegen mr. M geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-. De deken heeft dat ook niet aannemelijk gemaakt in zijn beslissing.

3.5 De deken heeft aldus ten onrechte geoordeeld dat de door klager gewenste procedure een kantonzaak betreft. Hij is daarmee ten onrechte tot de slotsom gekomen aan klager geen advocaat toegewezen hoeft te worden, uitsluitend op de grond dat het gaat om een zaak die tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort. Het beklag slaagt en de deken zal opnieuw op het verzoek moeten beslissen.

 

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 13 juli 2023 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant gegrond;

- verwijst de zaak terug naar de deken teneinde opnieuw op het inleidend verzoek te beslissen, met inachtneming van hetgeen het hof hierboven heeft overwogen.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.C.A.T. Frima en L. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2023 (bij vervroeging).

 

griffier                                                                                                       voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 31 juli 2023.