Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:90

Zaaknummer

210236

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. klachten zien op de kwaliteit van de dienstverlening. Klagers verwijten haar dat ze fouten heeft gemaakt in de procedure, slecht verweer heeft gevoerd, klagers slecht heeft bijgestaan, excessief heeft gedeclareerd.  

Uitspraak

 

Beslissing van 19 juni 2023

in de zaak 210236

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

 

klager

                                     

en

                                     

klaagster

 

hierna samen: klagers

gemachtigde klagers: mr. G.F.M.G. Heutink

 

                                     

tegen:

 

                                     

verweerster

 

gemachtigde: mr. C. Borstlap

 

 

 

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

 

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 28 juni 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-761/AL/NN). In deze beslissing is van de klacht van klagers ten aanzien van klachtonderdeel e) ongegrond en ten aanzien van de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:170 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klagers tegen de beslissing van de raad is op 29 juli 2021 (per e-mail) ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift d.d. 14 september 2021 van de gemachtigde van verweerster; drie e-mails d.d. 26 november 2021 van de gemachtigde van klagers; een e-mail d.d. 26 november 2021 van de gemachtigde van verweerster; een e-mail van 30 november 2021 van gemachtigde van klagers met bijlagen; vier e-mails d.d. 1 december 2021 van de gemachtigde van klagers; e-mails van 2 december 2021 van de griffie van het hof en van de gemachtigde van klagers. e-mail van 17 januari 2023 met bijlage.

 

2.3 Het hof zou de zaak – gelijktijdig met zaaknummer 210237– mondeling behandelen op de zitting van 13 december 2021. Op 3 december 2021 heeft mr. Heutink, de gemachtigde van klagers, wrakingsverzoeken ingediend tegen alle leden van de kamer die de zaken 210236 en 210237 op 13 december 2021 zouden behandelen. De wrakingskamer van het hof heeft dit wrakingsverzoek op 10 december 2021 ongegrond verklaard (zaaknummers 210236W en 210237W, ECLI:NL:TAHVD:2021:236). Op 13 december 2021 heeft mr. Heutink een tweede wrakingsverzoek ingediend tegen alle leden van de kamer van 13 december 2021, waarop in eerste instantie op 12 januari 2022 door de wrakingskamer zou worden beslist. Op 5 januari 2022 heeft mr. Heutink een (derde) wrakingsverzoek ingediend tegen de wrakingskamer in de tweede wrakingszaak. Het derde wrakingsverzoek is op 1 april 2022 ongegrond verklaard (zaaknummers 210236W3 en 210237W3, ECLI:NL:TAHVD:2022:69). Het tweede wrakingsverzoek is vervolgens op 11 april 2022 ongegrond verklaard (zaaknummers 210236W2 en 210237W2, ECLI:NL:TAHVD:2022:90). In zowel de tweede als de derde wrakingsbeslissing is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

​​​​​​​2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 april 2023. Daar zijn de gemachtigden van partijen verschenen. De gemachtigde van klagers heeft hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3 FEITEN

​​​​​​​3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

​​​​​​​3.2 Klagers hadden meerdere zaken bij verweerster aangebracht.

 

Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het beroepsvervoer over de Weg- Klager, D.D.Holding B.V., DDTN B.V., D.L. B.V., en klaagster (hierna: SBPF – D. c.s.)

​​​​​​​3.3 In deze zaak aangespannen door SBPF op 18 juli 2018 heeft verweerster klagers bijgestaan nadat klagers eerst zelf op 19 oktober 2018 verweer hadden gevoerd voor de kantonrechter. Op 30 november 2018 was er een comparitie gelast. Daarvoor hebben klagers zich tot verweerster gewend. De comparitie is waargenomen door  een kantoorgenoot van verweerster. Op  de rolzitting van 15 januari 2019 moest er een akte worden genomen. Op 15 januari 2019 (09.13 uur) heeft verweerster een concept-akte toegestuurd met  het verzoek daarop voor 09.30 uur te reageren  Bij vonnis van 12 februari 2019 zijn klagers veroordeeld tot het verstrekken van de volledige loon- en premiegegevens via het werkgeversportaal. Op 27 maart 2019 heeft er in deze zaak weer een comparitie plaatsgevonden. Bij e-mail van 22 maart 2029 heeft verweerster aan klagers input verzocht voor de comparitie. Bij vonnis van 2 juli 2019 zijn de vorderingen van SBPF toegewezen, daarbij is klager als bestuurder ook hoofdelijk veroordeeld, de tegenvorderingen van klagers zijn afgewezen.

 

Klager, DDTN B.V. en D. Logistics B.V..- SBPF (hierna: D. c.s – SBPF)

​​​​​​​3.4 In deze zaak heeft verweerster namens klagers een kort geding gestart ter opheffing van door SBPF gelegde beslagen. Een kantoorgenote van verweerster heeft verweerster  waargenomen bij de mondelinge behandeling op 28 februari 2019. Op 27 februari 2019 zijn er nog 4 producties aan de voorzieningenrechter toegezonden. Deze producties hadden klagers diezelfde ochtend aan verweerster doen toekomen naar aanleiding van een verzoek van verweerster de avond ervoor (om 22.09 uur). Op 20 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen en de vorderingen van klagers afgewezen. Hij heeft daarbij de op 27 februari 2019 ingezonden producties buiten beschouwing gelaten omdat deze te laat waren ingediend.

 

D.L. B.V. – Van B. c.s (FNV) (hierna: D.-Van B. c.s.)

​​​​​​​3.5 In deze zaak heeft verweerster klagers vennootschap bijgestaan in het hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van 28 november 2018, waarbij de kantonrechter had geoordeeld dat arbeidsovereenkomsten met werknemers onregelmatig waren opgezegd. Op 28 mei 2019 heeft verweerster nadere producties in het geding gebracht. Op 1 juni 2019 heeft klager aan verweerster gevraagd wat er met zijn input gaat gebeuren en of hij nog een concept krijgt toegestuurd. Op 5 juni 2019 heeft in deze zaak een zitting plaatsgevonden waarbij klager niet aanwezig was. Bij beschikking van 8 juli 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

 

Klager en D-B – B. (hierna: D. c.s. – B.)

​​​​​​​3.6  In deze zaak heeft verweerster namens klager en zijn vrouw een contactverbod verzocht alsmede een verbod op het verspreiden van berichten over klager. Bij vonnis van 2 april 2019 zijn de vorderingen van klager en zijn vrouw afgewezen.

 

Klaagster – F. (hierna: D-F)

​​​​​​​3.7  In deze zaak heeft verweerster zich namens klaagster gesteld en zich vervolgens na verzoek daartoe van klagers onttrokken. Het in rekening gebrachte griffierecht is door verweerster gecrediteerd.

 

​​​​​​​3.8 Op 15 juli 2019 heeft verweerster aan klagers laten weten dat zij hen niet meer zal bijstaan vanwege een door klager en zijn partner gedane bedreiging van verweerster.

 

 

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

 

a)    fouten maakte, klagers daarvan niet onverwijld in kennis stelde en geen, slecht en/of te laat verweer voerde in de diverse procedures en door klagers aangeleverd bewijsmateriaal niet gebruikte;

 

b)    aan klagers geen concepten van processtukken voorlegde;

 

c)    stukken te laat indiende bij de rechtbank;

 

d)    telkens 'last minute' met een ten onrechte opgevoerde nieuwe reden zoals het beweerdelijke overlijden van een familielid of beweerdelijk plotseling optredende rugpijn, afspraken niet nakwam en/of probeerde onder zittingen uit te komen en zonder overleg met klagers anderen de zitting liet doen;

 

e)    klager niet advies voorzag en voor drie van de zes zaken niet eens een opdrachtbevestiging stuurde;

 

f)    excessief declareerde;

 

g)    niet reageerde op klachten van klagers.

 

 

5 BEOORDELING

 

overwegingen raad

 

​​​​​​​5.1 De raad heeft de klachtonderdelen a) en c) ongegrond verklaard, omdat de gegrondheid hiervan onvoldoende is vast komen te staan. Verweerster heeft de verwijten namelijk gemotiveerd en onderbouwd met stukken betwist terwijl klager deze verwijten beperkt heeft onderbouwd.

 

​​​​​​​5.2 Klachtonderdeel b) is ongegrond verklaard, omdat niet is vast komen te staan dat verweerster niet met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat heeft gehandeld. Uit de correspondentie in het dossier tussen klagers en verweerster blijkt dat verweerster een enkele keer een concept pas laat en na verzoek daartoe aan klagers heeft verzonden. Dat is weliswaar slordig en onzorgvuldig maar van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is daarmee nog geen sprake.

 

​​​​​​​5.3 Ter zake van het verwijt dat verweerster afspraken niet nakwam (klachtonderdeel d), is overwogen dat verweerster tijdiger had kunnen communiceren maar dat de juistheid van het verwijt tegenover de gemotiveerde betwisting niet is komen vast te staan. Voor zover klachtonderdeel d) ziet op het verwijt dat verweerster zonder overleg op de zitting zich heeft laten vervangen door een collega, heeft de raad overwogen dat de communicatie hierover tijdiger en duidelijker had gekund. De inschakeling van de kantoorgenote van verweerster is besproken met klager per e-mail. Wat betreft de inschakeling van de andere kantoorgenoot overweegt de raad dat de vastlegging van zijn inschakeling ontbreekt, maar tussen klagers en die kantoorgenoot de communicatie rechtstreeks is verlopen. Klagers konden hiertegen bezwaar maken, maar dat is niet gebeurd.

 

​​​​​​​5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel e) heeft de raad overwogen dat niet is gebleken dat klagers voldoende door verweerster zijn geïnformeerd over de te volgen strategie, alsmede de kansen en de risico’s in de zaken. Omdat verweerster heeft nagelaten de inschatting van de kansen en risico’s schriftelijk vast te leggen kan de raad niet vaststellen of en in hoeverre verweerster klagers hierover voldoende heeft geïnformeerd, wat voor risico van verweerster komt. Verder is gebleken dat verweerster in een van de zaken geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd.  Dit klachtonderdeel is gegrond verklaard.

 

​​​​​​​5.5 Klachtonderdeel f) over het excessief declareren is ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat de aan klager in rekening gebrachte tijd buitensporig zou zijn.

 

​​​​​​​5.6 Ten slotte heeft de raad klachtonderdeel g) ongegrond verklaard, omdat uit het dossier is gebleken dat verweerster wel degelijk op de e-mail van 15 maart 2019 en andere klachten heeft gereageerd. Dat deze reacties niet altijd naar de wens van klager waren, maar dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

 

beroepsgronden

 

​​​​​​​5.7 Klager hebben het volgende aangevoerd:

1. Klachtonderdelen a) en c) zijn ongegrond verklaard. In de brief van 13 mei 2020 is nadrukkelijk aangegeven dat klagers over complete dossiers dienen te beschikken en hebben verzocht om dossierafgifte. Klagers betwisten dat de klachtonderdelen onvoldoende onderbouwd zouden zijn en overigens geeft de raad niet aan waarom die stellingen onvoldoende onderbouwd zouden zijn, zeker gezien de zeer algemene betwistingen door verweerster.

2. Klachtonderdeel b) is ten onrechte ongegrond verklaard. Onbegrijpelijk is dat de raad eerst vaststelt dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld maar dat daarmee van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen nog geen sprake is. Het gaat hier om de kern van de communicatie tussen een advocaat en zijn cliënt. Klager verwijst in dit verband naar producties 11 tot en met 13 van zijn brief van 13 mei 2020. Ook zonder nadrukkelijk verzoek van de cliënt dient een advocaat ruim op tijd overleg te voeren over de aanpak van de zaak. Dit is structureel nagelaten.

3. Klachtonderdeel d) is ten onrechte ongegrond verklaard. De overweging van de raad dat de communicatie tijdiger had gekund, gaat voorbij aan de kern van het verwijt en kan ook impliceren dat de communicatie ontijdig was – zoals klagers verweerster verwijten. Voor zover de raad nog overweegt dat ook de communicatie rondom verweersters vervanging door een collega tijdiger en duidelijker had gekund, geldt dat dit wel de kern van het verwijt raakt. Onduidelijk is of de raad de klacht over het niet nakomen van het overeengekomen uurtarief van € 145,- heeft betrokken in haar oordeel. Onbegrijpelijk is het oordeel dat de juistheid van het verwijt niet is komen vast te staan.

4. Klachtonderdeel f) is ten onrechte ongegrond verklaard. De raad van discipline heeft in deze overweging enkel algemeenheden gedebiteerd en het verwijt onvoldoende behandeld.

5. Ook klachtonderdeel g) is ten onrechte ongegrond verklaard. Het ging hier om het ontbreken van een behoorlijke reactie en het achterwege laten van een reactie. Daarbij is een onjuiste maatstaf toegepast.

6. De raad heeft ten onrechte op een groot aantal klachtonderdelen überhaupt niet beslist. Klagers verzoeken het hof alle klachtonderdelen te behandelen.

7. De maatregel van berisping is onvoldoende, gezien het aantal klachtonderdelen dat gegrond verklaard had moeten worden door de raad.

 

 

verweer in beroep

 

​​​​​​​5.8 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het beroep van klagers.

1. Ook in beroep is door klagers niet concreet gemaakt welke fouten verweerster zou hebben gemaakt. Bij gebrek aan substantiëring is het moeizaam verweer te voeren voor verweerster. Desondanks zijn door verweerster in eerste aanleg alle door haar behandelde dossiers besproken. Voor zover dit verwijt ziet op de te late overlegging van stukken bij de voorzieningenrechter, geldt dat zij die niet eerder had kunnen indienen omdat ze de stukken te laat van klager ontving.

2. Verweerster heeft bewijs geleverd dat zij concepten van processtukken wel degelijk aan klagers heeft voorgelegd en zij verwijst in dit verband naar de producties bij haar brieven van 23 maart 2020 en 24 juni 2020 (resp. bijlage 5 en producties 20, 24 en 27).

3. Verweerster heeft zich om serieuze redenen heeft laten vervangen door een kantoorgenote en een andere kantoorgenoot. Dat zij smoesjes had, is door klagers niet gemotiveerd noch onderbouwd. Overigens heeft zij ook de inschakeling van de kantoorgenoot schriftelijk bevestigd (anders dan de raad lijkt te veronderstellen) en hebben klagers rechtstreeks contact met die kantoorgenoot onderhouden.

4. Ook het verwijt van excessief declareren is door klagers niet nader onderbouwd. De reden dat verweerster veel uren heeft moeten maken in het dossier van klagers, is dat zij weinig coöperatief waren en verweerster veel zelf moest uitzoeken.

5. Dat verweerster onvoldoende zou hebben gereageerd op klachten van klagers ontbeert een feitelijke onderbouwing.

6. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in de klachtonderdelen die volgens klagers ten onrechte niet zijn behandeld in de eerste aanleg.

 

 

Overwegingen hof

 

omvang klacht           

 

5.9       Klagers hebben aangevoerd dat de raad de klachtomschrijving onjuist heeft vastgesteld en ten onrechte niet op alle klachtonderdelen zoals vervat in de brief van 13 mei 2020 heeft beslist (zie beroepsgrond 6). In die brief heeft de gemachtigde de klachten van klagers geherformuleerd en aangevuld. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat de klacht door de deken is samengevat in de aanbiedingsbrief en dit door de deken ook is voorgehouden aan klagers. De raad heeft (impliciet) ook op de klachtonderdelen beslist die volgens klagers buiten behandeling zouden zijn gebleven, aldus verweerster.

 

5.10     Het hof stelt vast dat bij de mondelinge behandeling van de klachten door de raad aan klagers is voorgehouden of de deken de klachten juist heeft omschreven. De gemachtigde van klagers heeft toen geantwoord dat de omschrijving van de klacht door de deken correct is. De raad heeft vervolgens overeenkomstig de omschrijving van de deken de klachten vastgesteld.  Het hof is bij beoordeling van (de omvang van) de klacht dan in hoger beroep aan die omschrijving gehouden en op grond van de wet en daarop gebaseerde vaste jurisprudentie van dit hof niet bevoegd de klacht op enigerlei wijze uit te breiden. (HvD 30 november 2018,  ECLI:NL:TAHVD:2018:222 ) Klagers kunnen dan ook niet meer terugkomen van de bij de raad aanvaarde klachtomschrijving (HvD, 14 mei 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:77).

 

5.11  Dat betekent dat in hoger beroep buiten behandeling blijven de volgende onderdelen van de klacht over verweerster: het onjuist voorlichten van de deken in haar brief van 3 mei 2020 (onderdeel 15) ; het heimelijk opnemen van een telefoongesprek met klager van 9 juli 2019 (onderdeel 18) en het niet overleggen van alle declaraties (onderdeel 20).

 

5.12        Klagers hebben ook nog aangevoerd dat de raad niet heeft beslist op de klachtonderdelen 5 (onbegrijpelijke crediteringen), 7 en 8 (het niet melden van fouten),  10-14 (geen schatting kosten/goede en kwade kansen, ontbreken van een deugdelijke opdrachtbevestiging), 17 (onderzoek naar bijstand op basis van een toevoeging) en 19 (te laat insturen processtuk). Het hof volgt klagers hierin niet. De onder die nummers genoemde klachtonderdelen vallen onder de klachtonderdelen zoals omschreven door de deken in zijn brief van 15 september 2020 en vastgesteld door de raad. Naar het oordeel van het hof heeft de raad die onderdelen (impliciet) beoordeeld.

 

 

Maatstaf – kwaliteit van de dienstverlening

 

5.13  Het hof hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden toetst het hof daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2020:80 en HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

 

 

ad klachtonderdelen a) en c): fouten door verweerster?

 

5.14 Klagers hebben onvoldoende onderbouwd dat verweerster slecht of ondeugdelijk verweer heeft gevoerd dan wel evident kansloze procedures namens klagers is gestart. Dat is het hof ook niet gebleken uit de overgelegde stukken. Wel is in een procedure (D. c.s.- SBPF) vast komen te staan dat er te laat producties zijn ingediend en dat die om die reden door de voorzieningenrechter buiten behandeling zijn gelaten. Verweerster heeft aangevoerd dat die producties door haar kantoorgenote zijn ingediend en zo laat zijn ingediend omdat de stukken waar het onder meer om ging (meldingen betalingsonmacht) ook laat werden aangeleverd. Dat verweer slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat verweerster ook in (de aanloop naar) de mondelinge behandeling van de zaak D. c.s. - SBPF ‘in the lead’ was (zie haar e-mail van 27 februari 2019 aan klagers) en de regie voerde over de in te dienen stukken. Dat die stukken feitelijk door de kantoorgenote aan de rechtbank zijn verzonden doet daar niet aan af. Ofschoon de stukken door klagers laat werden aangeleverd was dat niet te laat om ze nog tijdig bij de rechtbank in te dienen. Dit verwijt acht het hof dan ook terecht gemaakt. In zoverre is klachtonderdeel c) gegrond. Klagers hebben overigens ook in hoger beroep niet  nader onderbouwd dat verweerster door klagers aangeleverd bewijsmateriaal niet zou hebben gebruikt.

 

Ad klachtonderdeel b): voorleggen concepten?

5.15  Dit klachtonderdeel hebben klagers onderbouwd door te wijzen op een e-mail van 15 januari 2019 (08.51 uur) in de zaak SBPF- D. c.s. waarin klagers schrijven:  “Vandaag moet onze reactie de deur uit, is deze al gereed? Zou het graag nog doorlezen voor het de deur uitgaat”. Vervolgens wordt de concept akte om 09.13 uur toegezonden met het verzoek daar voor 09.30 uur op te reageren. Verder hebben klagers gewezen op e-mail van 28 mei 2019 (in de zaak D. – Van B. c.s.) waarin erover wordt geklaagd dat wederom niet eerst voor akkoord wordt gevraagd voor verzending en ook geen concept wordt toegezonden. Tot slot wordt ter onderbouwing van dit klachtonderdeel gewezen op een e-mail van 1 juni 2019 (in diezelfde zaak) waarin klagers graag ruim voor de zitting van 5 juni 2019 een concept zien. Verweerster heeft in haar verweer diverse e-mails overgelegd waaruit blijkt dat zij wel concepten voorlegde (zie bijvoorbeeld de e-mail van 3 juni 2019, betreft in te dienen akte bij de kantonrechter in de zaak SBPF-D. c.s. en de e-mail van 18 maart 2019 waarin de pleitnotities in de zaak D. c.s. – B. in concept worden voorgelegd). Ook heeft zij erop gewezen dat klager bij e-mail van 15 januari 2019 (09.25 uur) heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in de akte, die de fine-tuning van een eerder toegezonden concept betrof.

 

5.16 Het hof stelt vast dat verweerster diverse procedures voor klagers behandelde. Uit de door klagers genoemde voorbeelden blijkt dat verweerster de akte die op 15 januari 2019 moest worden ingediend erg laat aan klagers heeft voorgelegd. Maar niet is gebleken dat klagers daardoor in hun belangen zijn geschaad. Zonder opmerkingen wordt immers vlak na toezending aangeven dat zij zich in de akte kunnen vinden, die kennelijk in een eerdere versie al aan klagers was toegezonden. Wat de e-mail van 28 mei 2019 betreft blijkt uit het dossier dat verweerster klagers nog diezelfde dag heeft bericht dat het om toezending van producties aan het gerechtshof ging die klagers eerder aan verweerster hadden doen toekomen. Verweerster heeft daaruit terecht de impliciete toestemming van klagers afgeleid. In diezelfde e-mail geeft zij ook aan de zitting van 5 juni 2019 graag wil voorbespreken.  

 

5.17  Het hof overweegt dat uit de door klagers genoemde voorbeelden het verwijt dat verweerster geen of te laat concepten voorlegt niet volgt. Uit het dossier is het overigens ook niet gebleken dat  verweerster met enige regelmaat concepten niet of niet tijdig voorlegde. De omstandigheid dat het in de vele procedures mogelijk een keer is voorgekomen, maakt nog niet dat verweerster klachtwaardig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is terecht ongegrond verklaard.

 

 

ad klachtonderdeel d):”last minute” veranderingen

5.18 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu klagers in hoger beroep geen nieuwe argumenten hebben aangedragen die hiertoe zouden nopen. Ook wat door klagers ter zitting in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt hier niet tot een ander oordeel. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

 

 

ad klachtonderdeel f): excessief declareren

5.19 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu klagers in hoger beroep geen nieuwe argumenten hebben aangedragen die hiertoe zouden nopen. Ook hetgeen door klagers ter zitting in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt hier niet tot een ander oordeel. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Overigens is het hof van onbegrijpelijke crediteringen niet gebleken. Een keer is een declaratie gematigd en een keer heeft verweerster voor het in rekening gebrachte griffierecht een creditnota gestuurd.

 

ad klachtonderdeel g): niet reageren op klachten van klagers

5.20 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu klagers in hoger beroep geen nieuwe argumenten hebben aangedragen die hiertoe zouden nopen. Ook wat door klagers ter zitting in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt hier niet tot een ander oordeel. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

 

Verzoeken ter mondelinge behandeling in hoger beroep

5.21 Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben klagers verzocht aan ieder van hen een schadevergoeding toe te kennen van € 5.000,-- op grond van artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet.

 

5.22 Het hof wijst dat verzoek als onvoldoende onderbouwd af. Op geen enkele wijze hebben klagers inzichtelijk gemaakt uit welke schadeposten en voor welk bedrag de gestelde schade bestaat.

 

5.23 Daarnaast hebben klagers het hof verzocht zich uit te spreken of de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, jegens hen de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

 

5.24  Door de raad is klachtonderdeel e) gegrond verklaard. De kern van dat klachtonderdeel betreft het ontbreken van deugdelijke informatie in de gevoerde procedure over de goede en kwade kansen en de kosten (waaronder de vraag of klagers voor een toevoeging in aanmerking kwamen); er ontbraken deugdelijke opdrachtbevestigingen. In  hoger beroep komt daar nog de gegrondheid van klachtonderdeel c) bij.

 

5.25 Gelet op de gegrondheid van klachtonderdelen c) en e) heeft verweerster niet de zorgvuldigheid betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Het verzoek ex artikel 48 lid 9 van de advocatenwet zal het hof dan ook toewijzen.

 

maatregel

 

5.26 Hoewel klachtonderdeel c) naast het reeds gegrond verklaarde klachtonderdeel e) gegrond wordt verklaard ziet het hof geen aanleiding voor verzwaring van de maatregel die de raad heeft opgelegd. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat klagers voor het indienen van de klacht verweerster al hebben bedreigd met eigen maatregelen en daardoor verweerster leed hebben toegebracht. Nu klaagster laakbaar heeft gehandeld door klagers niet vooraf deugdelijk te adviseren over de gevoerde procedures acht ook het hof een berisping passend. Zij heeft immers in strijd met de kernwaarde deskundigheid gehandeld.

 

 

Slotsom

5.27 Door de gegrondverklaring van klachtonderdeel c kan de beslissing van de raad niet in stand blijven. In zoverre zal deze dan ook worden vernietigd. Voor het overige zal de beslissing van de raad worden bekrachtigd.

 

proceskosten

 

5.28 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

 

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);

b) € 1.050,- [€ 525,- per punt] kosten voor rechtsbijstand van klagers;

c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

d) € 1.000,- kosten van de Staat.

 

5.29 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van  € 1.100,- aan kosten van klagers binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hem rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

 

5.30  Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

 

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

6.1 vernietigt de beslissing van 28 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-761/AL/MN, voor zover het klachtonderdeel c) betreft;

 

en doet opnieuw recht:

 

6.2 verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

 

6.3 spreekt uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

 

6.4 wijst af het verzoek om schadevergoeding;

 

6.5 bekrachtigt de beslissing van 28 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-761/AL/MN, voor het overige;

 

6.6 veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

 

6.7 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H. Lagas, J.C.A.T. Frima, G.J.K Elsen, J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.

 

 

                                                                                                                 

 

griffier                                                                                                       voorzitter             

 

De beslissing is verzonden op 19 juni 2023 .