Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:95

Zaaknummer

220338

Inhoudsindicatie

Art. 13 beklag. Het indienen van een herzieningsverzoek staat bij de Hoge Raad niet voor klager open. Dit betekent dat deze procedure geen redelijke kans van slagen heeft. De deken mocht het aanwijzingsverzoek daarom afwijzen. Beklag ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 19 juni 2023

in de zaak 220338

                                     

naar aanleiding van het beklag van:

 

                                     

klager

                                     

tegen:

                                     

de deken

 

 

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 8 november 2022. Klager heeft een beklag d.d. 19 december 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 19 december 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:

het verweerschrift van 24 maart 2023; een e-mail van klager aan het hof van 29 maart 2023.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

​​​​​​​3.1 Door middel van het indienen van een webformulier op 21 juli 2022 heeft klager bij de Orde van Advocaten Amsterdam het verzoek ingediend hem een advocaat aan te wijzen. Omdat dit verzoek betrekking heeft op een herzieningsverzoek tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam in een strafzaak en een dergelijk verzoek alleen bij de Hoge Raad kan worden ingediend, is het verzoek verwezen naar de Haagse Orde van Advocaten. De deken heeft dit verzoek vervolgens in behandeling genomen.

​​​​​​​3.2 Het verzoek tot aanwijzing van een advocaat heeft betrekking op een vonnis van de rechtbank Amsterdam in een strafzaak van 28 juli 2021. Klager heeft zich in die procedure gevoegd als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding ingediend. In het vonnis is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf en is de vordering van klager gedeeltelijk toegewezen.

​​​​​​​3.3 Volgens klager is in deze procedure sprake geweest van ernstige vormverzuimen en onrechtmatig handelen door het openbaar ministerie. Volgens klager is hiermee art. 6 EVRM geschonden. Klager wenst dat een verzoek tot herziening tegen dit vonnis wordt ingediend en wenst in dit verband bijstand van een advocaat. Hij heeft meerdere advocaten benaderd, maar zij waren niet bereid hem bijstand te verlenen.

​​​​​​​3.4 De beslissing van de deken houdt – voor zover bij de beoordeling relevant – het volgende in:

 

“Indien geen hoger beroep is ingesteld door het OM of de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank van 28 juli 2021, kan de benadeelde partij ingevolge artikel 421 Strafvordering hoger beroep instellen bij het Gerechtshof tegen het deel van het vonnis waarbij zijn vordering is afgewezen. De termijn voor hoger beroep is inmiddels echter ruimschoots verstreken.

 

Ingevolge artikel 457 Strafvordering kan de Hoge Raad alleen op aanvraag van de procureur generaal of van de gewezen verdachte te wiens aanzien een vonnis of arrest onherroepelijk is geworden ten voordele van de gewezen verdachte een uitspraak van de rechter in Nederland houdende een veroordeling herzien. Het slachtoffer kan dus geen verzoek om herziening bij de Hoge Raad indienen.

 

Er zijn dus, voor zover ik dat op basis van de door u verstrekte informatie kan beoordelen, voor u als slachtoffer geen mogelijkheden om hoger beroep in te stellen of om herziening van het vonnis van de rechtbank van 28 juli 2021 te vragen.

 

Conclusie

Op basis van het voorgaande meen ik dat er gegronde redenen aanwezig zijn om uw verzoek tot aanwijzing advocaat op grond van artikel 13 lid 2 Advocatenwet af te wijzen.”

 

4 BEOORDELING

 

Beklag

​​​​​​​4.1 Klager voert het volgende aan. In de strafzaak waarin klager zich als benadeelde partij heeft gevoegd is sprake geweest van partijdigheid van de officier van justitie. Zij heeft de zaak ten gunste van de verdachte gemanipuleerd en relevante informatie onthouden die tot een – volgens klager – rechtvaardig oordeel zou kunnen leiden. Klager wijst erop dat hij nog steeds kampt met zowel lichamelijk als psychisch letsel als gevolg van de geweldshandelingen van de verdachte. De verdachte is echter vrijgesproken van zware mishandeling en is alleen veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Volgens klager is geen sprake geweest van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en is sprake geweest van vormverzuimen in het vooronderzoek. De omstandigheid dat de officier van justitie de strafzaak opzettelijk heeft gemanipuleerd ten gunste van de verdachte en relevante informatie heeft onthouden vormen een novum op grond waarvan herziening bij de Hoge Raad kan worden verzocht. Daarbij heeft de deken miskend dat klager ook een advocaat toegewezen wil krijgen om een procedure te starten tegen de in de ogen van klager partijdige officier van justitie. Klager wijst erop dat hij reeds een klacht heeft ingediend tegen de betreffende officier van justitie, maar dat die klacht niet door het openbaar ministerie in behandeling is genomen.

 

Verweer deken

​​​​​​​4.2 De deken verweert zich als volgt. Zij heeft begrepen dat het de bedoeling van klager is om via een gerechtelijke procedure een strafverzwaring voor de dader te bewerkstelligen. Klager wil dit bereiken door een advocaat een herzieningsprocedure namens hem te laten voeren en een procedure bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) te starten. Op grond van artikel 457, lid 1 Wetboek van Strafvordering kan de Hoge Raad alleen op aanvraag van de procureur-generaal of van de gewezen verdachte ten voordele van de verdachte een uitspraak van een Nederlandse rechter, houdende een veroordeling, herzien. Er is dus geen rechtsingang voor klager om via een gerechtelijke procedure strafverzwaring voor de dader te bewerkstelligen. Voor het indienen van een verzoekschrift bij het EHRM is bijstand van een advocaat niet noodzakelijk. Klager kan zelf een verzoek indienen. Daarbij heeft klager steeds gezegd dat het niet zijn bedoeling is om een civiele procedure te starten.

 

Toetsingskader

​​​​​​​4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

 

Beoordeling

​​​​​​​4.4 Het hof constateert dat klager het niet eens is met het vonnis van de rechtbank Amsterdam in een strafzaak waarin hij zich als benadeelde partij had gevoegd. Uit de stukken maakt het hof op dat tegen dit vonnis geen hoger beroep is ingesteld waardoor het onherroepelijk is geworden. Klager zoekt daarom naar andere wegen om tegen dit vonnis op te komen. Zoals de deken echter met juistheid heeft beslist staat de door klager voorgestelde procedure, te weten het indienen van een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad, niet voor hem open. Dit betekent dat deze procedure geen redelijke kans van slagen heeft. De deken mocht het aanwijzingsverzoek daarom afwijzen.

 

​​​​​​​4.5 Voor zover klager zich aanvullend op het standpunt heeft gesteld dat hem een advocaat dient te worden toegewezen voor bijstand bij een procedure bij het EHRM, heeft de deken eveneens met juistheid beslist dat die procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent. Ook in zoverre mocht de deken het aanwijzingsverzoek afwijzen.

 

​​​​​​​4.6 Tot slot blijkt uit de reactie van klager op het verweer van de deken dat het in deze zaak niet gaat om het starten van een civiele procedure. De deken heeft zich dan ook terecht daarover niet uitgelaten. Ook heeft de deken uit het standpunt van klager mogen afleiden dat hij geen (civiele) procedure tegen de officier van justitie wilde starten maar dat de gestelde onrechtmatige handelingen van de officier van justitie moeten worden gezien als een onderbouwing voor de gestelde herzieningsprocedure.

​​​​​​​4.7 Het hof zal het beklag ongegrond verklaren.

 

 

5 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 19 december 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023 .

 

                                                                                                                                                                                

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter    

  

De beslissing is verzonden op 19 juni 2023.