Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-06-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:156

Zaaknummer

22-439/AL/MN

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 juni 2023 in de zaak 22-439/AL/MN naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 29 augustus 2022 op de klacht van:

klager oververweerster mr. M.L.J. Bomers, in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 15 september 2020 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerster. Bij beslissing van 15 december 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland aangewezen om de klacht te onderzoeken. 1.2 Op 24 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1302506/HH/SD van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 29 augustus 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.  Deze beslissing is op dezelfde dag verzonden aan partijen. 1.4 Op 27 september 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 8 mei 2023. Daarbij was klager aanwezig. Namens verweerster was de waarnemend deken, mr. T., bijgestaan door mr. L., stafjurist, aanwezig.  1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET 2.1 Volgens klager heeft de voorzitter de verkeerde maatstaf toegepast en de beslissing gebaseerd op onjuiste feiten. Als gronden voor zijn verzet heeft klager het volgende aangevoerd: i) de voorzitter heeft in het algemeen miskend dat de klacht niet over de reikwijdte van de onderzoeksplicht van verweerster als deken ging, maar over het feit dat zij als toezichthouder haar werk niet tijdig en zorgvuldig heeft uitgevoerd met daarbij de intentie om tot een oplossing in de onderliggende zaak van de broers D tegen klager te komen; ii) in klachtonderdeel a) heeft de voorzitter miskend dat een deken de door een klager ingenomen stellingen niet alleen op juistheid moet onderzoeken door meteen relevante stukken bij partijen op te vragen. Daarnáást mocht van verweerster als deken worden verwacht dat zij, vanaf het moment dat zij wist of moest begrijpen dat Y.D. niet de waarheid had gesproken, zij hem met de onjuistheid daarvan had geconfronteerd en daaruit conclusies had moeten trekken. Ook had verweerster daarna haar visie op de juistheid van de klacht moeten geven, voordat zij de klacht doorzond naar de raad. Verweerster is aldus in haar plicht als deken om aan waarheidsvinding te doen tekortgeschoten, evenals de voorzitter die klakkeloos het standpunt van verweerster heeft gevolgd zonder eigen onderzoek; iii) in klachtonderdeel b) heeft de voorzitter de klacht verkeerd begrepen en daarom onjuist geoordeeld. De klacht betrof het verwijt dat verweerster, voordat het onderzoek was afgerond, al voldoende geïnformeerd was dat Y.D. gelogen had, namelijk dat hij niet de opdrachtbevestiging had ondertekend. Dat had toen meteen ook aanleiding voor verweerster moeten zijn om te twijfelen aan de overige klachtpunten van de broers D en aan de ongegrondheid van de klacht richting klager. De deken heeft dit ten onrechte genegeerd, waardoor klager in ernstige mate in zijn belangen is geschaad; iv) in klachtonderdeel c) heeft de voorzitter de inhoud van de klacht verkeerd begrepen. Het ging klager erom dat verweerster van meet af aan niet van plan was om in zijn geval een schikking tussen partijen te beproeven, terwijl juist deze zaak zich ervoor leende en daarmee mogelijk een oplossing bereikt had kunnen worden. Verweerster heeft pas nadat klager zich over haar opstelling en vooringenomenheid had beklaagd, aan Y.D. voorgesteld om een schikking te beproeven. Dat was toen veel te laat, waardoor een schikking en oplossing niet meer mogelijk waren. Daarmee heeft zij de belangen van klager onnodig en onterecht geschaad; v) in klachtonderdeel d) heeft de voorzitter ten onrechte overwogen dat uit het dossier geen aanknopingspunten zijn gebleken waaruit volgt dat de klachtenbehandeling door verweerster niet onafhankelijk is geweest. Volgens klager is dit niet juist, gelet op de gang van zaken in de dossiers met de heren D en wat er vooraf heeft afgespeeld, zoals toegelicht in zijn klacht. Verweerster moet als deken ook klachten tegen klager, net als tegen andere advocaten, onafhankelijk en zorgvuldige behandelen en hem op gelijke wijze behandelen bij klachten. Dat hiervan in het geval van klager ook sprake is geweest, blijkt volgens hem niet uit het dossier. 2.2 Tegen concrete door de voorzitter vastgestelde feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op, zodat de raad daarvan uitgaat.

3 FEITEN EN KLACHT Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad de klachten van klager op juiste wijze begrepen en beoordeeld en dat voldoende onderbouwd. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.W. Veldhuijsen en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023.

Griffier                                                                                                                           Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. M.M. Goldhoorn is deze beslissing ondertekend door mr. W.B. Kok (griffier)   Verzonden d.d. 12 juni 2023