Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-07-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:130

Zaaknummer

23-042/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem. Klacht over niet betaling huur gegrond; verweerder heeft onvoldoende oog gehad voor de belangen van klagers. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 juli 2023 in de zaak 23-042/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager en klaagster gezamenlijk aangeduid als: klagers gemachtigde: mr. Z.B. Gyömörei

over:

verweerder gemachtigde: mr. D. Feikes

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 20 januari 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 11 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K013 2022 ia/ak van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023. Daarbij waren de gemachtigde van klagers en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig.  1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 respectievelijk 1 tot en met 9.2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder is sinds 2012 advocaat van H. (verder: de cliënt). De cliënt is vastgoedondernemer. 2.3    Klagers voeren een onderneming. Klagers maken, althans maakten, gebruik van de diensten van een boekhouder, mevrouw X (verder: de boekhouder). 2.4    Klagers hebben vanaf 2014 leningen verstrekt aan de cliënt tot uiteindelijk een bedrag van circa € 1 miljoen.  2.5    In of omstreeks januari 2016 is verweerder bij klagers en de boekhouder geïntroduceerd. 2.6    Uit een beschikking van 21 juni 2016 blijkt dat, zakelijk weergegeven, de ING bank de executoriale verkoop heeft gevorderd van vastgoed van de cliënt en dat klager het vastgoed heeft gekocht. Uit de beschikking blijkt dat de zaak op 12 mei 2016 is behandeld door de voorzieningenrechter en dat de cliënt daarbij aanwezig was, “vergezeld van” verweerder en de boekhouder. 2.7    Op 23 juni 2016 heeft verweerder een bedrag van € 10.000,- bij klaagster in rekening gebracht in het dossier “20160233/ [klager] / Advies”. Op dezelfde dag heeft verweerder drie facturen van € 1.228,07, € 3.206,51 en € 6.413,- in het dossier “20150240/ [de cliënt]/Advies” van de cliënt gecrediteerd. 2.8    Op 27 juni 2016 heeft verweerder het volgende geschreven aan de cliënt en de boekhouder:  “Hierbij bevestig ik je/jullie, dat morgen om 10.00 uur hier in Den Haag op mijn kantoor (…) een bespreking zal plaatsvinden met ABN AMRO en hun advocaat (…). Zoals besproken kunnen jullie ook op dat tijdstip. Namens [de cliënt] zal ik aangeven aan de Rechtbank, dat de comparitie niet door zal gaan en dat de rechtbank gewoon vonnis kan wijzen conform eis. Namens ABN AMRO zal mr. (…) bevestigen dat de reeds uitgewonnen zekerheden in mindering zullen worden gebracht op de opeisbare hoofdsom. Het niet door laten gaan van de comparitie scheelt tijd en kosten. De vordering lag al voor toewijzing gereed en de comparitie had alleen voor vertraging gezorgd. In plaats daarvan hebben we nu een bespreking om zaken op orde te proberen te krijgen. Geeft de bank ook vertrouwen lijkt mij, dat wij ons niet verzetten, maar laten zien dat we willen meewerken aan een gezamenlijke oplossing.” 2.9    Op 15 juli 2016 heeft verweerder bij klaagster een bedrag van € 12.100,- in rekening gebracht voor werkzaamheden in het dossier [klager] / Advies. Volgens de specificatie van de factuur gaat het om “diverse werkzaamheden voor [de cliënt]/[klager]” tussen 7 april 2016 en 15 juli 2016. 2.10    Op 9 november 2016 heeft verweerder het volgende geschreven aan klagers, de boekhouder en de cliënt: “(...) Vertrouwen is key in deze kwestie. Er is veel respect, vertrouwen en dankbaarheid naar [klager] toe weet ik. Geen twijfel hierover. Een blik naar de toekomst is geen motie van wantrouwen. Het draagt mijns inziens bij aan het succes en zorgt ervoor dat het schip gaat varen en blijft varen. Ik ben degene geweest die erover is begonnen. Ik heb daar een gedachte bij gehad, waarvan ik ervan overtuigd ben dat het zal gaan bijdragen aan het succes en het behalen van onze doelstellingen. In feite is de onderliggende kwestie een project waar [de boekhouder] en ik ook "ingezogen" zijn, hoewel onze belangen uiteraard niet in verhouding staan tot die van [klager] of [de cliënt]. Doelstelling is tot nu toe kort en goed altijd geweest: 1. [klager] zijn investering veilig stellen; 2. [de cliënt] "redden" van faillissement. 3. Zodat [de cliënt] en [klager] kunnen samenwerken op de gekochte portefeuille; 4. [de cliënt] de kans geven om de portefeuille binnen vijf jaar terug te kopen. (…) je kijkt waar we nu staan in het proces, wetende dat NIBC rond is en dat [klager] de portefeuille van ABN en SNS overneemt. ING had hij al. Dan wordt bespreking van punt drie en vier mijns inziens opportuun. Dat laat onverlet dat we nog lang niet klaar zijn met punt 1 en 2. [De boekhouder] en ik zouden graag een voorzet willen doen voor het maken van een plan voor de toekomst. Het uitschrijven van een dergelijk plan is wederom geen motie van wantrouwen, maar loopt parallel aan het lopende proces. Er kan van alles gebeuren namelijk en het is prettig als we de doelstellingen telkens voor ogen hebben. Ik vraag ook jullie vertrouwen in mij in deze. (…)” 2.11    Uit een e-mailwisseling van 2 december 2016 tussen verweerder en de boekhouder blijkt dat klaagster een factuur van verweerder heeft betaald. Het gaat om een bedrag van € 5.000,- in het dossier [klager] / Advies. 2.12    Op 16 december 2016 heeft verweerder een conceptverzoekschrift verstuurd. Het is een verzoek namens klager en gericht tegen een hypotheekhouder op een pand van klager. Strekking van het verzoekschrift is royement van dit hypotheekrecht. Het verzoek is niet ingediend. 2.13    Op 20 december 2016 heeft verweerder het volgende geschreven aan klager, de boekhouder en de cliënt die hij in zijn bericht alleen bij hun voornaam noemt: “Gek verhaal van de notaris. Door zijn uitlatingen zet hij ons allen op het verkeerde been, terwijl vertrouwen tussen ons heel belangrijk is. Ik vind dat helemaal niet netjes van de notaris. Hij heeft tegen mij telefonisch medegedeeld dat hij nooit beslag zou leggen of [de cliënt] zou dagvaarden voor de nog openstaande kosten. Dit strookt met het verhaal van [de cliënt]. Waarom zegt hij dan iets anders tegen [klager], met de toevoeging: "niet tegen [de cliënt] zeggen, want anders krijg ik ruzie met [de cliënt]". Vervelend en ik vind dat niets voor J(…) R(…), die ik verder wel waardeer. Belangrijker is dat wij verder moeten, nadat verder gisteren alles goed is verlopen en volgens planning. [Klager] heeft ons daarom uitgenodigd bij hem op kantoor op a.s. woensdag (morgen) om 16.00 uur. Tenzij [de cliënt] naar Duitsland moet in verband met de financiering van A(…), zal iedereen aanwezig zijn. In dit verband hoop ik ook dat [de boekhouder] weer volledig hersteld is en dat zij er ook bij is.” 2.14    Op 20 januari 2017 heeft verweerder het volgende geschreven aan de notaris en cc aan klager, de boekhouder en de cliënt: “Wij hebben zojuist uitgebreid gesproken Jij vroeg mij de opdracht even op de mail te bevestigen. Bij deze, (…) [de cliënt], jou wel bekend, is overigens opdrachtgever en debiteur. Wij hebben besproken dat jij een tweede hypothecaire inschrijving ten gunste van [klager] zal verzorgen op het pand staande en gelegen aan de B(…) te D(…). Jij hebt hiervoor enkele gegevens van mij nodig, die ik je vandaag zal aanleveren. Zou je kort per omgaande kunnen aangeven wat je precies nodig hebt, zodat ik alles in één keer zal kunnen aanleveren.” 2.15    Uit een e-mailwisseling die tussen 4 en 20 januari 2017 is gevoerd tussen aanvankelijk verweerder, de cliënt en de Rabobank en later ook klagers en de boekhouder blijkt dat klagers een schuld in dossier SAM (…)274 van de cliënt aan de Rabobank (gedeeltelijk) hebben betaald. 2.16    Op 25 januari 2017 heeft verweerder aan klager, de boekhouder en de cliënt een bericht gestuurd over de stand van zaken ten aanzien van een door een partij, C., te verstrekken lening en enkele andere schuldeisers van de cliënt. Verweerder eindigt zijn bericht met de mededeling dat hij de volgende dag verder zal gaan met de zaken, als hij meer weet over de mogelijke lening van C en de situatie met schuldeiser T. en voegt daaraan toe: “Dan kunnen we vol gas verder”. 2.17    Uit een bericht van 1 februari 2017 om 9.28 uur van verweerder aan C, klagers, de cliënt en CC aan de boekhouder en de notaris blijkt dat C bereid is om aan de cliënt een lening te verstrekken en dat klager bereid is om daartegenover een hypotheekrecht te vestigen ten gunste van C. Verweerder heeft geschreven dat hij in dat verband een “kort document” zal opstellen dat door klager zal worden ondertekend. 2.18    Uit een e-mail van verweerder van 1 februari 2017 om 16.03 uur aan C blijkt dat verweerder een borgstelling van klaagster voorstelt strekkend tot zekerheid van het bedrag dat C aan de cliënt zal lenen. Verweerder schrijft dat als C akkoord gaat hij een overeenkomst zal opstellen, die hij de volgende dag zal afgeven wanneer C de volgende dag op kantoor is en dat die overeenkomst vervolgens ook ondertekend moet worden door klager. 2.19    Op 1 februari 2017 heeft verweerder aan “allen” een door hem opgestelde (concept) borgstellingsovereenkomst gestuurd. Verweerder vraagt klager om de overeenkomst ondertekend aan de cliënt te verstrekken. Hij voegt daaraan toe dat hij de cliënt en C de volgende dag zal treffen om de lening van C aan de cliënt verder te regelen en om de borgstelling aan C te overhandigen. Uit het bericht blijkt dat de lening tot doel heeft om het verzoek van een schuldeiser van de cliënt tot faillissement van de cliënt af te wenden. 2.20    Nadat andere schuldeisers van de cliënt hun vorderingen probeerden te innen en de cliënt failliet dreigde te gaan, hebben klagers, zakelijk weergegeven, vastgoedportefeuilles van de cliënt ter waarde van circa 4 miljoen euro gekocht. De koopovereenkomsten van 14 februari 2017 vormen onderdeel van het klachtdossier. Het pand aan de H(…)weg 63 is een onderdeel van een van de vastgoedportefeuilles. 2.21    Op 9 maart 2017 heeft verweerder het volgende geschreven aan klager, de boekhouder, en de cliënt: “[Cliënt], e.a, Morgenochtend zien we elkaar bij [de cliënt] op kantoor. Het doel is om elkaar weer even bij te praten over de stand van zaken. Tot dan!” 2.22    Uit een e-mail van 11 mei 2017 van verweerder aan de boekhouder blijkt dat verweerder een regeling probeert te treffen voor een vordering van een energieleverancier op de cliënt. De e-mail is een concepttekst waarin aan de energieleverancier een bedrag wordt aangeboden dat door een “derde financier”, namelijk klagers, zal worden voldaan. 2.23    Klagers als verkoper en de cliënt als koper hebben een op 16 juni 2017 gedateerde “sleutelovereenkomst” gesloten. Deze overeenkomst ziet op een deel van de vastgoedportefeuille die in februari 2017 door de cliënt aan klagers is verkocht. Strekking van de overeenkomst is dat de economische eigendom van het vastgoed wordt overgedragen door klagers aan de cliënt en dat de juridische eigendom later wordt overgedragen bij het verlijden van de notariële akte. Op 19 juni 2017 heeft verweerder de overeenkomst naar klager en de cliënt gestuurd met het verzoek om het stuk te ondertekenen. Verweerder heeft geschreven dat hij de overeenkomst na ondertekening zal registreren bij de belastingdienst en dat hij van klager en de cliënt heeft begrepen dat vandaag “de laatste dag” is. Het pand aan de H(…)weg 63 vormt onderdeel van het vastgoed waarop deze sleutelovereenkomst ziet. 2.24    Uit e-mails van 11 oktober 2017 blijkt dat C het bedrag van de hiervoor in 3.16 tot en met 3.19 bedoelde lening opeist en een vaststellingsovereenkomst voorstelt. In zijn reactie vraagt verweerder of de vaststellingsovereenkomst is opgesteld door de advocaat van C. Hij heeft daarnaast geschreven dat hij de overeenkomst zal bestuderen en zal bespreken met klager. 2.25    Op 8 juni 2018 heeft verweerder aan de boekhouder een e-mail gestuurd met een bijlage met de naam “TLG VSO G(…) 08 06 2018 001” en de vraag “Akkoord zo?”. 2.26    Op 16 november 2018 heeft verweerder aan een medewerker van een bank een bericht gestuurd waarin hij heeft geschreven dat hij op verzoek van klager diens belangen behartigt. Verweerder noemt klager in het bericht “cliënt”. 2.27    Op 28 december 2018 heeft verweerder een bedrag van € 731,08 in rekening gebracht bij klagers voor juridische werkzaamheden in verband met een faillissementskwestie. 2.28    Op 1 juni 2019 heeft de boekhouder aan een betrokken makelaar geschreven dat zij erachter is gekomen dat het pand aan de H(…)weg 63 in gebruik is bij het kantoor van verweerder. De boekhouder stelt voor om een huurcontract op te stellen met een maandelijkse huur van € 1.450,-. De makelaar heeft op 3 juni het volgende geschreven: “Zojuist heb ik telefonisch contact gehad met [verweerder], huurder van de H(…)weg 63. Hij vertelde mij dat hij geen huurovereenkomst heeft maar dat [de cliënt] die wel heeft (vreemd voor een advocaat). [De boekhouder] wil jij deze huurovereenkomst bij [de cliënt] opvragen als hij weer geland is? Ik stuur ieder geval een brief voor de huurbetaling eruit naar deze meneer.” 2.29    Op 24 juni 2019 heeft verweerder aan klager en de boekhouder een bericht gestuurd met de volgende inhoud: “Onderwerp: RE: H(…)weg 123-A, (…) / verzoek indeplaatsstelling Goedemorgen allemaal, Ja klopt, ik had dit al min of meer uit onderhandeld. Formeel is er nog geen akkoord overigens, maar ik kan de € 5K er doorheen drukken zo lijkt het nu wel. Ik heb alleen over de prijs gesproken. Ik heb het niet over de duur gehad en zal daarover nog afstemming moeten zoeken met de nieuwe huurder. Er zijn twee mogelijkheden: 1. Indeplaatstelling (dan wordt de huidige huurovereenkomst voortgezet door de nieuwe huurder) 2. Nieuwe huurovereenkomst. Ik wil - met jullie goedvinden - contact opnemen en de zaak afronden. Ik zou dan gaan voor een nieuwe huurovereenkomst die ik kan klaarmaken op basis van de oorspronkelijke afspraken. Is dat wat [klager] betreft akkoord? Op al mijn werkzaamheden zijn de algemene voorwaarden in de bijlage van toepassing.” 2.30    Klager heeft dezelfde dag gereageerd met de mededeling dat het in gang kan worden gezet. 2.31    Op 19 juli 2019 heeft verweerder aan klager een factuur van 16 juli 2019 van € 1.584,01 gestuurd voor “juridische werkzaamheden”. Volgens de specificatie gaat het om het opstellen van een huurovereenkomst. Klager heeft op 20 juli 2019 laten weten dat hij zich niet kan vinden in de declaratie. Klager schrijft: “Dan kan ik zeker de huur van jou Kantoor ook van december in rekening brengen”. Verweerder heeft op 21 juli 2019 laten weten dat klager de factuur maar even moet laten liggen. 2.32    Op 5 augustus 2019 heeft verweerder een bedrag van € 1.815,- bij klaagster in rekening gebracht voor “juridische werkzaamheden”. Uit de specificatie blijkt dat het gaat om het opstellen van een huurovereenkomst. 2.33    Op 27 augustus 2019 heeft de boekhouder een telefoongesprek met verweerder per e-mail bevestigd. De boekhouder schrijft, zakelijk weergegeven, dat ze teleurgesteld is in de cliënt. Ze concludeert het bericht als volgt: “(…) [voornaam verweerder], ik vind het zeer triest dat wij ([klager], jij en ik) er alles aan gedaan hebben om [de cliënt] te helpen, vaak ten koste van ons zelf, maar er toch telkens weer meer schulden blijken te zijn, zaken worden verzwegen en nu ook nog wordt gelogen. Ik begrijp dat [de cliënt] jouw cliënt en vriend is en je misschien wel over bepaalde informatie beschikt, maar ik kan mij niet voorstellen dat je, als je diep in je hart kijkt en functie als advocaat even "los" laat, achter deze handelswijze van [de cliënt] kunt blijven staan. Ik ben zeer gekwetst, maar zal desondanks mijn professionaliteit behouden. Graag zie ik je reactie op voorgaande tegemoet.” 2.34    Verweerder heeft op 28 augustus 2019 als volgt gereageerd: “Ik heb nog niet gereageerd op jouw mail. Ik ga dat in dit stadium ook niet uitvoerig doen. Bij voorkeur zien we elkaar op korte termijn bij [de cliënt] en hebben we het er over. Ik heb de strekking van jouw mail met [de cliënt] gedeeld en jouw facturen naar hem doorgezet. Hoe ik persoonlijk denk over bepaalde zaken is niet persé relevant, maar kun je zelf goeddeels wel invullen aan de hand van de diverse meetings die er zijn geweest op het kantoor van [klager]. Dat laat onverlet dat ik jou en [klager] vraag niet te snel te veroordelen totdat [de cliënt] de kans heeft gekregen zaken toe te lichten. Ik hoop dat hij hiervoor de gelegenheid krijgt. [De cliënt] is [klager] (en jou) altijd zeer dankbaar en hij doet er alles aan om zaken te regelen. Hij zal [klager] en jou nooit laten vallen. Dat hij jou niet goed en niet volledig heeft ingelicht over de N(…)weg begrijp ik niet en moet een kortsluiting zijn geweest. Er is immers geen reden te bedenken waarom hij niet open zou zijn over deze zaak. In de bijlage stuur ik je namens [de cliënt] de nota van afrekening N(…)weg. Tijdens deze mail belde je mij en heb ik je een terugkoppeling gegeven m.b.t. K(…). Ik heb [klager] net ook hierover gesproken en met hem afgesproken dat ik morgen NIBC een terugkoppeling geef. Hierna neem ik opnieuw contact op met [klager] (en met jou).” 2.35    In of omstreeks oktober 2019 heeft klager vastgoed verkocht aan een derde. Het gaat om het vastgoed waarop ook de hiervoor in 3.23 bedoelde sleutelovereenkomst ziet. 2.36    Op 28 oktober 2019 heeft klager de cliënt gedagvaard. 2.37    Op 11 november 2019 heeft verweerder aan de gemachtigde van klagers geschreven dat hij geen bemoeienis meer zal hebben met de zaak. In zijn reactie van 13 november 2019 heeft de gemachtigde geschreven dat verweerder in weerwil van zijn bericht toch contact heeft opgenomen met de boekhouder. Uit het bericht van de gemachtigde blijkt verder dat er onenigheid is ontstaan over de strekking van de sleutelovereenkomst. 2.38    Op 28 januari 2020 heeft mr. B namens de cliënt een conclusie van antwoord ingediend in een procedure die door klager is ingesteld. 2.39    Klagers hebben op 2 maart 2020 een klacht tegen verweerder ingediend.  2.40    Op 24 april 2020 heeft de gemachtigde van klagers aan verweerder kenbaar gemaakt dat klagers de huurovereenkomst met de cliënt voor de H(…)weg 63 hebben opgezegd. 2.41    Op 11 mei 2020 hebben klagers een procedure ingesteld tegen verweerder en zijn kantoor. Strekking van de vordering is dat verweerder voor klagers heeft opgetreden als advocaat, maar dat hij in zijn bijstand is tekortgeschoten. 2.42    Op 11 mei 2020 hebben klagers het faillissement van de cliënt aangevraagd. Op 7 juli 2020 is de faillissementszaak mondeling behandeld door de rechtbank. Op 31 augustus 2020 is de cliënt door het gerechtshof failliet verklaard. 2.43    Per 1 augustus 2020 is het kantoor van verweerder verhuisd. Per 1 januari 2021 is zijn kantoor daar huur gaan betalen. 2.44    Op 8 april 2021 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de hiervoor in 3.36 bedoelde zaak. De procedure ging over de huur van de H(…)weg 57. 2.45    Bij beslissing van de raad van 25 oktober 2021 (21-323/DH/DH) is de klacht van klagers d.d. 2 maart 2020 deels gegrond en deels ongegrond verklaard.  2.46    Op 20 januari 2022 hebben klagers onderhavige klacht tegen verweerder ingediend. 2.47    Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 26 augustus 2022 (zaak 210351) de beslissing van de raad van 25 oktober 2021 vernietigd met betrekking tot de opgelegde maatregel, klagers met betrekking tot de verwijten inzake de huurkwestie niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige bekrachtigd.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij: a)    zich ten onrechte met onderhavige zaak blijft bemoeien; b)    niet transparant is (geweest) ten aanzien van het kantoor, waaraan hij was verbonden; c)    (ook na de uitspraak van de raad van 25 oktober 2021) weigert huur te betalen voor het pand aan de H(…)weg 63; d)    heeft meegewerkt aan misleiding van klagers met betrekking tot de financiering uit Duitsland.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Klachtonderdelen a) en d) 5.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel, dat inhoudt dat er niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Het beginsel verzet zich er ook tegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft of een bepaalde oorsprong heeft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief is afgewikkeld. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en ook niet konden zijn.  5.2    Het voorgaande leidt ertoe dat de raad de klachtonderdelen a) en d) niet-ontvankelijk zal verklaren aangezien deze hun grondslag vindt in hetzelfde feitencomplex als waarover de raad en het Hof van Discipline in de beslissingen van respectievelijk 25 oktober 2021 en 26 augustus 2022 al geoordeeld hebben en door klagers geen uitzonderlijke omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin zijn aangevoerd. Bovendien ziet klachtonderdeel a) deels op de handelwijze van een andere advocaat, welke in deze procedure niet aan de orde is. Klachtonderdeel b) 5.3    Volgens de deken was verweerder van 10 september 2015 tot 5 november 2018 als advocaat ingeschreven ten kantore van The Legal Group Den Haag en vanaf 5 november 2018 bij De Advocatengroep. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de raad niet dat verweerder daarover ten opzichte van klagers dan wel anderszins onduidelijkheid heeft laten bestaan. Dat verweerder heeft getracht de rechtbank Amsterdam te misleiden blijkt evenmin uit de stukken. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.  Klachtonderdeel c) 5.4    De raad heeft in de zaak 21-323/DH/DH de nadere stukken d.d. 11 augustus 2021, waarin de huurkwestie inzake de H(…)weg 63 uit 2019 voor het eerst aan de orde was gesteld, toegelaten en over dat klachtonderdeel geoordeeld in de beslissing van 25 oktober 2021. Het Hof van Discipline heeft deze aanvullende klacht echter tarief bevonden en de beslissing van de raad op dit punt vernietigd. Naar verweerder ter zitting van de raad van 22 mei 2023 onweersproken heeft gesteld, heeft het Hof klager ter zitting van 30 mei 2022 medegedeeld dat de huurkwestie geen onderdeel vormde van de klacht, dat daartegen geen verweer behoefde te worden gevoerd en dat klagers dit onderdeel eerst bij de deken moesten indienen. Dat hebben klagers met de onderhavige klacht gedaan. Nu het Hof van Discipline de beslissing van de raad heeft vernietigd en dit klachtonderdeel niet inhoudelijk heeft beoordeeld, is dit naar het oordeel van de raad ontvankelijk.  5.5    Gelet op de vernietiging door het Hof van de beslissing van de raad d.d. 25 oktober 2021 ten aanzien van dit klachtonderdeel, kan verweerder vanzelfsprekend niet worden tegengeworpen dat hij handelt in strijd met hetgeen de raad op dit punt heeft beslist. Die beslissing is met de vernietiging immers zijn kracht verloren.  5.6    Naar het oordeel van de raad is het verwijt ten aanzien van het niet betalen van huurpenningen als zodanig, echter wel gegrond. Verweerder wist of had immers kunnen weten dat de H(…) 63 een van de panden was waarop de door hem opgestelde sleutelovereenkomst zag. Het had op zijn weg gelegen daarover navraag te doen bij klagers, temeer nu hij op de hoogte was van de financiële problemen van H. Dat heeft hij nagelaten. Het niet betalen van enige vergoeding voor het gebruik van het pand raakte aan de belangen van klagers als juridisch eigenaars en H. als economische eigenaar en zou gevolgen kunnen hebben voor de schulden van H. aan klagers. Dat verweerder niettemin om niet gebruik heeft gemaakt van de H(…)weg 63 zonder zich er kennelijk van te vergewissen dat klagers daarvan op de hoogte waren, toont naar het oordeel van de raad aan dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van klagers. Het zonder huurovereenkomst en om niet gebruik maken van de bedrijfsruimte van een cliënt staat naar het oordeel van de raad op gespannen voet met de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit.

6    MAATREGEL 6.1    Verweerder had onderzoek moeten doen naar wie de eigenaar was van het pand aan de H(…)weg 63 en heeft met zijn handelwijze onvoldoende oog gehad voor de financiële problemen van zijn client en de belangen van klagers. Zijn handelwijze is dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar. Omdat het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan het gegrond verklaarde klachtonderdeel c) samenhang vertoont met het feitencomplex dat in de zaak 21-323/DH/DH tot een tuchtrechtelijke maatregel heeft geleid en verweerder voor het overige een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, acht de raad alles overziend de maatregel van waarschuwing passend en geboden.  

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klagers, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.  7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -     verklaart de klachtonderdelen a) en d) niet-ontvankelijk; -    verklaart klachtonderdeel c) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten € 25,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk en D.G.M. van den Hoogen, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2023.