Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:51

Zaaknummer

220308

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. het hof is van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de door klager gewenste procedure – het dagvaarden van de KvK om zijn inschrijving als bestuurder te bewerkstelligen – een redelijke kans van slagen heeft. De rechtbank heeft de vordering van klager tegen de KvK om hem als bestuurder in te schrijven in het handelsregister afgewezen. Omdat geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis, is het vonnis onherroepelijk geworden. Anders dan klager stelt is er naar het oordeel van het hof in deze beklagzaak geen sprake van een andere vordering dan waarover reeds door de civiele rechter is beslist. Beklag ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 3 april 2023

in de zaak 220308

                                     

naar aanleiding van het beklag van:

 

                                       

klager

                                     

tegen:

                                     

de deken

 

 

 

1 HET BEKLAG

1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 20 oktober 2022. Klager heeft een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 30 november 2022 (per e-mail) ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier het verweer van de deken van 30 januari 2023 (met bijlagen).

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

3 FEITEN

 

Het hof stelt de volgende feiten vast.

 

3.1 Op 25 juli 2022 heeft klager bij de deken een verzoek ingediend om een advocaat aan te wijzen voor bijstand bij een tegen de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) te starten procedure om inschrijving als bestuurder van een vereniging af te dwingen.

 

3.2 In een e-mail van 8 augustus 2022 heeft de stafjurist – namens de deken – klager geïnformeerd over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor aanwijzing van een advocaat en klager verzocht om nadere stukken en/of informatie over te leggen. De stafjurist heeft klager onder meer de volgende vragen gesteld:

1) wat heeft uw eerdere advocaat mr. D voor u gedaan?

2) waarom wenste u dat mr. D voortaan voor u op toevoegingsbasis werkzaamheden zou verrichten?

3) waarom en wanneer heeft de Kamer van Koophandel besloten u niet als bestuurder in te schrijven?

4) wat voor een soort zaak het betreft waar u een advocaat voor nodig heeft en bij welke instantie?

5) wat u wilt dat de advocaat in deze kwestie zal bereiken?

 

3.3 In een e-mail van 22 augustus 2022 heeft klager hierop geantwoord dat mr. D niet zijn advocaat is, maar de advocaat van de vereniging. Verder heeft hij toegelicht waarom de KvK hem niet als bestuurder wil inschrijven en aangegeven dat hij advocaten heeft benaderd die hem niet kunnen of willen bij staan.

 

3.4 In een e-mail van 31 augustus 2022 heeft de stafjurist klager gevraagd om (kopieën van) de ingediende bezwaarschriften tegen de beslissingen van de KvK, de beslissingen van de KvK daarop en de ingestelde beroepschriften bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb).

 

​​​​​​​3.5 In een e-mail van 20 september 2022 heeft klager stukken opgestuurd, waaronder meerdere bezwaarschriften, beslissingen van de KvK en uitspraken van het CBb. In een van de door klager opgestuurde uitspraken van het CBb van 12 oktober 2021 staat onder meer het volgende vermeld:

 

(..) In de nu aan de orde zijnde zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de ledenvergadering van 21 maart 2020, maar de problematiek is dezelfde als in de zaken waarover het College op 28 april 2020 en 10 november 2020 uitspraken heeft gedaan. Het College ziet in dat wat appellant nu heeft aangevoerd over de rechtsgeldigheid van de ledenvergadering van 21 maart 2020 geen aanleiding om anders te overwegen dan hij heeft gedaan in zijn uitspraken van 28 april 2020 en 10 november 2020. Onder verwijzing naar die uitspraken, in het bijzonder de uitspraak onder nummer ECLI:NL:CBB:2020:326, is het College van oordeel dat verweerster zich in de nu aan de orde zijnde zaak op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet duidelijk is of de op de vergadering van 21 maart 2020 genomen benoemingsbesluiten rechtsgeldig zijn. Daarmee kon verweerster op goede gronden concluderen dat zij er niet van overtuigd was dat appellant en [klager] in de vergadering van 21 maart 2020 zijn benoemd als bestuurder van de vereniging en bevoegd waren tot het doen van opgaven aan het handelsregister en heeft zij op goede gronden geweigerd om appellant en [klager] in te schrijven als bestuurder van de vereniging. (..) Mede gelet op de lange en complexe voorgeschiedenis mag verweerster in redelijkheid van appellant verlangen dat in dit geval de opgave wordt ondersteund door een verklaring voor recht van de civiele rechter waaruit blijkt dat op de vergadering van 21 maart 2020 rechtsgeldige besluiten tot benoeming zijn genomen. Zoals ook eerder al overwogen en aan appellant voorgehouden is immers het oordeel over de vraag wie de stemgerechtigde leden van de vereniging zijn en over de rechtsgeldigheid van het op de vergaderingen van de vereniging genomen besluit tot benoeming van het bestuur uitsluitend voor behouden aan de civiele rechter.(..) Appellant is meermaals gewezen op het overleggen van een verklaring voor recht om de inschrijving te onderbouwen maar laat dit tot op heden na. Het College ziet onder deze omstandigheden dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerster tot een ander besluit had moeten komen. (..) Het College verklaart het beroep ongegrond (..)”.

 

​​​​​​​3.6 In een e-mail van 6 oktober 2022 heeft de stafjurist klager verzocht om nog een vijfde advocaat te benaderen en schriftelijk aan te tonen dat de eerder door hem benaderde advocaten zijn zaak niet in behandeling konden/wilden nemen.

 

​​​​​​​3.7 In een aanvullende e-mail van 7 oktober 2022 heeft de stafjurist klager gevraagd om een kopie van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland en, indien er hoger beroep is ingesteld, het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

 

​​​​​​​3.8 Per e-mail van 10 oktober 2022 heeft klager het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2020 toegestuurd en aangegeven dat er geen hoger beroep is ingesteld. In het vonnis, waaruit blijkt dat klager een van de eisers was, staat onder meer het volgende vermeld:

 

"2.2 (..) Zij vorderen (samengevat) dat de rechtbank voor recht verklaart dat (1) zij tijdens het congres van [de vereniging], dat op 23 maart 2019 heeft plaatsgevonden, rechtsgeldig tot bestuurders van [de vereniging] zijn verkozen, (2) de Kamer van Koophandel gehouden is tot inschrijving van eisers als bestuurders in het handelsregister en (3) de Kamer van Koophandel aansprakelijk is voor de schade doordat zij vanaf 9 april 2019 weiger om dit te doen (..).

 

2.6 (..) Dat de Kamer van Koophandel een verklaring voor recht verlangt waaruit blijkt dat eisers rechtsgeldig als bestuurders van [de vereniging] zijn benoemd, betekent niet dat de vordering om deze verklaring voor recht te verkrijgen tegen haar moet worden ingesteld. Een verklaring voor recht geeft duidelijkheid geeft over het bestaan of de inhoud van een rechtsverhouding met een ander of anderen. De vordering moet daarom worden ingesteld tegen deze ander of anderen; tegen alle bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen. Het is niet aan de rechtbank om in deze procedure vast te stellen wie dat zijn. De Kamer van Koophandel is het in ieder geval niet. Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering om voor recht te verklaren dat zij op 23 maart 2019 rechtsgeldig als bestuurders van [de vereniging] zijn gekozen.

 

2.7 Zoals hiervoor vermeld, vorderen eisers ook dat voor recht wordt verklaard dat de Kamer van Koophandel gehouden is om tot inschrijving van hen als bestuurders over te gaan. Deze vordering is prematuur: eerst zal immers moeten worden vastgesteld (in een procedure tussen de bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen) dat eisers rechtsgeldig als bestuurders zijn benoemd. Eisers hebben bij de vordering ook geen belang. De Kamer van Koophandel heeft namelijk gesteld dat als dit eenmaal vaststaat, zij tot inschrijving zal overgaan. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

(..)

De rechtbank:

3.1. verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering om voor recht te verklaren dat zij op 23 maart 2019 rechtsgeldig als bestuurders van [de vereniging] zijn gekozen (..)3.2. wijst de vorderingen voor het overige af”.

 

​​​​​​​3.9 In een e-mail van 17 oktober 2022 heeft klager een vijftal schriftelijke afwijzingen van de door hem benaderde advocaten aan de stafjurist toegezonden.

​​​​​​​3.10 In een brief van 20 oktober 2022 (die per e-mail aan klager is gestuurd) heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. De deken heeft – samengevat – aangegeven dat de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland onherroepelijk is omdat er geen hoger beroep is ingesteld, waardoor het niet mogelijk is om de KvK opnieuw te dagvaarden. Bovendien blijkt uit het vonnis van de rechtbank dat klager c.s. naar alle waarschijnlijkheid de vereniging zal moeten dagvaarden. Nu de vereniging is gevestigd in Amsterdam en Friesland, zal een eventuele procedure niet dienen in het arrondissement Midden-Nederland en kan de(ze) deken ook daarom geen advocaat aanwijzen. Klager moet dan ook een verzoek ex artikel 13 advocatenwet indienen bij de deken Amsterdam dan wel bij de deken Noord-Nederland.

 

4 BEOORDELING

 

Beklag

 

​​​​​​​4.1 Klager heeft – samengevat – aangevoerd dat de KvK iedere keer weigert om hem in te schrijven als bestuurder van de vereniging in het handelsregister en dat hij wordt verwezen naar de civiele rechter voor een verklaring van recht voor de rechtsgeldigheid van zijn benoeming. Daarom heeft hij de deken verzocht om hem een advocaat aan te wijzen om hem bij te staan in een te starten procedure tegen de KvK om inschrijving in het handsregister als bestuurder van de vereniging te vorderen. Het gaat niet om een verklaring voor recht zoals in de eerdere zaak waarin de rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2020 vonnis heeft gewezen. Klager stelt dat zijn verzoek uitsluitend een civielrechtelijke en geen bestuursrechtelijke zaak betreft en dat mr. D de advocaat van de vereniging was en niet van klager. Omdat de vereniging is gevestigd in Utrecht, is de deken Midden-Nederland volgens klager wel bevoegd. Hij verzoekt het hof dan ook om hem alsnog een advocaat aan te wijzen.

 

Verweer deken

 

​​​​​​​4.2 De deken heeft het hof verzocht om klagers beklag ongegrond te verklaard. Zij heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd. Dat klager van mening is dat zijn verzoek om als bestuurder ingeschreven te worden in het handelsregister van de KvK een civiele en geen bestuursrechtelijke zaak betreft doet niet af aan de motivering van de afwijzende beslissing. Uit de afwijzende beslissing blijkt dat het niet mogelijk is om de KvK opnieuw te dagvaarden, omdat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan tussen partijen. Verder is klagers stelling dat mr. D de advocaat van de vereniging was onjuist, omdat mr. D de vordering mede namens klager heeft ingesteld. Verder betwist de deken de stelling van klager dat het wel mogelijk is om de KvK te dagvaarden. Tot slot stelt de deken dat klagers aanwijzingsverzoek zag op de KvK en niet op de vereniging. Voor zover klager een vordering wenst in te dienen tegen de vereniging, dient hij daarvoor een nieuw aanwijzingsverzoek in te dienen met onderbouwing.

 

Toetsingskader

 

​​​​​​​4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

 

 

Beoordeling

 

​​​​​​​4.4 Het hof is van oordeel dat wat klager heeft aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing dan die de deken heeft genomen. Uit de stukken blijkt dat het CBb heeft overwogen dat klager een verklaring voor recht van de civiele rechter moet overhandigen waaruit blijkt dat zijn benoeming als bestuurder van de vereniging rechtsgeldig is en dat klager heeft nagelaten om bedoelde verklaring van recht om de inschrijving te onderbouwen, te overleggen. De rechtbank heeft in haar vonnis van 26 augustus 2020 de vordering van (onder meer) klager tegen de KvK om hem als bestuurder in te schrijven in het handelsregister afgewezen. Omdat geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis, is het vonnis onherroepelijk geworden. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de door klager gewenste procedure – het dagvaarden van de KvK om zijn inschrijving als bestuurder te bewerkstelligen – een redelijke kans van slagen heeft.

 

​​​​​​​4.5 Anders dan klager stelt is er naar het oordeel van het hof in deze beklagzaak geen sprake van een andere vordering dan waarover reeds door de civiele rechter is beslist. Immers in zijn beklag stelt klager dat hij opnieuw een advocaat wil voor een vordering tegen de KvK om hem in te schrijven als bestuurder in het handelsregister. Juist die vordering (de vordering (2) zie hierboven onder 3.8) heeft de rechtbank in haar vonnis al afgewezen. Het opnieuw instellen van dezelfde vordering tegen KvK om klager in te schrijven als bestuurder van de vereniging heeft dan ook geen kans van slagen zolang er geen civielrechtelijk vonnis ligt waaruit blijkt dat de door de vereniging genomen besluiten rechtsgeldig zijn. Niet is gebleken dat een dergelijk civiel vonnis er inmiddels is. Uit bedoeld vonnis van de rechtbank Midden-Nederland blijkt dat klager wel de bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken personen kan dagvaarden om een verklaring voor recht te verkrijgen dat hij rechtsgeldig als bestuurder is benoemd. Voor zover klager anderen dan de KvK zou willen dagvaarden, dient hij (indien hij geen advocaat bereid zou vinden om hem in daarin bij te staan) hiervoor een nieuw aanwijzingsverzoek bij de deken indienen. Ook een dergelijk verzoek zal de deken toetsen aan artikel 13 advocatenwet en daartoe onder meer beoordelen of een dergelijke procedure kans van slagen heeft.

 

​​​​​​​4.6 De slotsom is dat het beklag van klager ongegrond wordt verklaard.

 

 

5 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 20 oktober 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland ongegrond.

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2023 .

                                                                                                                 

griffier                                                                                                       voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 3 april 2023 .